ECLI:NL:RBNNE:2019:455

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/18/189494 / KG ZA 19-8
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de opzegging van een zorgovereenkomst door een cliënt met een geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een cliënt, aangeduid als [eiser], en de zorgaanbieder TSN Verzorging & Verpleging B.V. [eiser] had TSN gedagvaard omdat hij van mening was dat de zorgovereenkomst onterecht was opgezegd. De cliënt, die lijdt aan een hersenbeschadiging en emotionele regulatieproblemen, had zijn zorgovereenkomst met TSN op 30 en 31 juli 2018 opgezegd, maar kwam hier later op terug. TSN had de opzegging bevestigd en de zorg stopgezet, wat leidde tot de vordering van [eiser] om nakoming van de zorgovereenkomst af te dwingen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] ten tijde van de opzegging niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen door zijn geestelijke toestand, die verergerd was door de vermissing van zijn hond. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een geldige opzegging van de zorgovereenkomst, omdat de wil van [eiser] en zijn verklaring niet overeenstemden. TSN had niet gerechtvaardigd op de opzegging mogen vertrouwen, gezien de kwetsbaarheid van [eiser] en de langdurige zorgrelatie. De rechter heeft TSN veroordeeld tot nakoming van de zorgovereenkomst binnen veertien dagen, met een dwangsom voor elke dag dat zij hieraan niet voldeed.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid van zorgverleners bij het omgaan met cliënten die geestelijke gezondheidsproblemen hebben, en de noodzaak om de wil en verklaring van cliënten goed te toetsen, vooral in emotioneel beladen situaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/189494 / KG ZA 19-8
Vonnis in kort geding van 8 februari 2019
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
procederende met toevoeging,
advocaat: mr. J. Scholtens te Stadskanaal,
tegen
de besloten vennootschap
TSN VERZORGING & VERPLEGING B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat: mr. E.A.A. van Andel te Enschede.
Partijen zullen hierna " [eiser] " en "TSN" genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft TSN in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 30 januari 2019. [eiser] heeft op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. TSN veroordeelt tot nakoming van de zorgovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat TSN de zorgovereenkomst niet nakomt, met een maximum van € 50.000,- dan wel een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie vermoge te behagen;
II. TSN veroordeelt in de proceskosten en de afwikkelkosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis.
1.2.
Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. TSN heeft daarbij
geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is een eenenveertigjarige alleenstaande man, wonende te [woonplaats] .
2.2.
Toen [eiser] dertien jaar oud was, heeft hij een ongeluk gehad waardoor hij een hersenbeschadiging en ander letsel heeft opgelopen. [eiser] heeft naast de hersenbeschadiging 15% restcapaciteit in zijn rechterarm, huidproblemen en hij lijdt aan spasmes. Als gevolg van zijn hersenbeschadiging heeft [eiser] problemen met het reguleren van zijn emoties.
2.3.
Sinds circa 15 jaar ontvangt [eiser] zorg van TSN. Hij heeft een ZWV-indicatie voor onbepaalde tijd. De meest recente zorgovereenkomst tussen TSN en [eiser] dateert uit 2013. Deze zorgovereenkomst is nadien geactualiseerd door het opstellen van zorgplannen ten behoeve van [eiser] . In het meest recente zorgplan, geldig van 19 juni tot en met 15 oktober 2018 is onder meer vermeld:
"
Aanleiding zorgvraag
 Dhr. geeft aan dat hij op jonge leeftijd (13 jaar) een ongeluk heeft gehad, waarbij dhr een hersenbeschadiging en lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dhr. verteld hierdoor niet volledig in staat te zijn om zichzelf te verzorgen, dhr verteld in het verleden wel eens te zijn gevallen doordat dhr zijn knieën versleten zijn. Tevens geeft dhr aan dat zijn rechter arm nog voor 15% functioneert.
Gezondheidsgerelateerd gedragsdomein
 Dhr. verteld te beschikken over een PGB, heeft hiervoor iemand die hem zo nodig ondersteund. Dhr. vertelt verder geheel zelfstandig te zijn. Dhr. verteld volledige verantwoordelijkheid te dragen voor het wel of niet opvolgen van advies gegeven door de medewerkers van de verpleging en verzorging. Dhr. geeft aan dat hij zelf beslist of hij actie gaat ondernemen of niet en hierop ook de consequenties aanvaardt.
(…)
Fysiologisch domein
 Dhr. verteld door het ongeluk op jonge leeftijd last te hebben van sporadische woede aanvallen. Dhr .verteld hierover afspraken te hebben gemaakt met de zorgverleners. Deze zijn als volgt: Wanneer dhr een woede aanval heeft, dhr niet aanspreken en niets doen. Niet proberen dhr te kalmeren. Wanneer dit langer duurt dan 5 minuten, vertrekken en vervolgens 1 uur later bellen. Bij telefonisch contact met dhr. overleggen of het mogelijk is om nog terug te komen voor de zorg. (…)"
2.4.
[eiser] is de eigenaar van een hond, genaamd Rico.
2.5.
Op 29 juli 2018 heeft een medewerkster van TSN [eiser] bezocht voor het verlenen van zorg. [eiser] merkte na het vertrek van deze medewerkster dat Rico verdwenen was. [eiser] heeft vervolgens een zoektocht opgezet, maar tot op heden is Rico niet teruggevonden.
2.6.
[eiser] heeft de vermissing van Rico telefonisch bij TSN gemeld. Vervolgens heeft wijkverpleegkundige [naam A] (hierna te noemen: [A] ) van TSN samen met een collega [eiser] op 30 juli 2018 bezocht. In dit gesprek heeft [eiser] aangegeven dat hij vooralsnog geen zorg van TSN meer wil en heeft hij zich verbaal agressief uitgelaten over de medewerkster van TSN die hem de vorige dag zorg had verleend.
[A] heeft het volgende verslag gemaakt van haar bezoek aan [eiser] :
"Samen met collega bij dhr geweest.
Dhr zegt dat het niet anders gebeurt kan zijn dan dat de hond is ontsnapt omdat medewerker de deur niet goed heeft afgesloten.
Dhr zegt TSN verantwoordelijk te houden mocht er iets met het hondje gebeurd is.
Dhr gaf aan zich erg agressief en opgefokt te voelen.
Dhr wil eerst geen zorg. Dhr. belt als dhr wel weer zorg wil."
2.7.
Op 31 juli 2018 heeft [naam B] (hierna te noemen: [B] ), teamleider bij TSN, [eiser] gebeld. In dit gesprek heeft [B] aangegeven dat het gedrag van [eiser] van de vorige dag niet getolereerd werd en dat de zorg op deze manier stopgezet zou worden of woorden van gelijke strekking. In reactie hierop heeft [eiser] uitgeroepen:
"Als jullie zo graag van mij af willen dan zet ik het wel stop!"of woorden van gelijke strekking.
2.8.
[B] heeft een verslag van het telefoongesprek met [eiser] van 31 juli 2018 gemaakt, waarin is vermeld:
"Vandaag om 16.48 uur telefonisch contact gehad met dhr. Dhr. wilde de lijn niet te lang bezet houden. Heb aangegeven dhr. echt te moeten spreken aangezien hij zich gisteren verbaal agressief heeft uitgelaten. Dhr gaf aan niet met mij in gesprek te willen en per direct de zorg te willen stoppen. Ik heb bevestigd dat we de zorg per direct stoppen."
2.9.
Bij brief van 31 juli 2018 heeft [B] [eiser] medegedeeld:
"TSN is wettelijk verantwoordelijk voor de omstandigheden waaronder haar medewerkers werken. We verwachten van de medewerkers dat ze u met respect behandelen maar ook van onze cliënten verwachten we dat zij onze medewerkers met respect behandelen. Op 30 juli heeft u zich verbaal agressief uitgelaten tegen onze medewerker. Als organisatie vinden wij dit gedrag jegens onze medewerker onacceptabel.
Op 31 juli hebben wij telefonisch contact met u opgenomen om dit met u te bespreken. U heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat u per direct geen zorg meer van TSN wenst te ontvangen. Bij deze bevestig ik u dat de zorg per direct wordt gestopt."
2.10.
[eiser] heeft vanaf 31 juli 2018 per direct geen zorg meer van TSN ontvangen. Op 6 augustus 2018 heeft er nog een gesprek tussen [eiser] en TSN plaatsgevonden. Dit gesprek heeft niet geleid tot hervatting van de zorg aan [eiser] .
2.11.
De advocaat van [eiser] heeft TSN bij brief van 19 september 2018 meegedeeld dat TSN de zorgovereenkomst met [eiser] dient na te komen. Deze brief gold tevens als een klacht en aansprakelijkstelling van [eiser] tegen TSN. In deze brief is onder meer vermeld:
"(…) Cliënt overhandigde mij uw brief van 31 juli 2018. U schrijft in deze brief dat cliënt volgens u zou hebben aangegeven dat hij per direct geen zorg van TSN meer wilde ontvangen. U bevestigt in uw brief het stopzetten van de zorg. Cliënt stemt hier niet mee in.
(…)
Op 31 augustus (
de voorzieningenrechter leest: 31 juli) 2018 hebt u cliënt gebeld. Cliënt gaf toen aan dat hij de lijn niet te lang bezet wilde houden, er bestond immers een kans dat iemand een tip had over Rico. Voor u was dat blijkbaar minder belangrijk, u wilde cliënt op dat moment persé spreken. U deelde cliënt mee dat de zorg zou worden stopgezet als cliënt zich weer verbaal agressief zou uitlaten. U deelde dit aan cliënt mee terwijl u op de hoogte was van zijn medische situatie en het feit dat in zijn zorgmap is opgenomen dat cliënt agressief kan reageren. Cliënt reageerde op uw voornemen tot beëindiging met de boodschap:
"Als jullie zo graag van mij af willen dan zet ik het wel stop!".
Met bovengenoemde uitlating had cliënt vanzelfsprekend niet daadwerkelijk de intentie om de zorg stop te zetten. Cliënt was geëmotioneerd en voelde zich erg in het nauw gedreven. Cliënt is afhankelijk van uw zorg. Cliënt heeft de tussen hem en u gesloten overeenkomst niet daadwerkelijk willen opzeggen, de wil daartoe ontbrak bij cliënt zodat er geen sprake is van een geldige rechtshandeling. Ik verzoek u, en voor zover nodig sommeer u, de gesloten overeenkomst zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie dagen na deze brief, na te komen. (…)"
2.12.
TSN heeft na deze brief de zorgverlening aan [eiser] niet hervat.
2.13.
Bij e-mail van 27 september 2018 heeft TSN aan de advocaat van [eiser] meegedeeld:
"(…) TSN ziet voorafgaand aan de klachtenbehandeling geen aanleiding om de beëindiging op initiatief van de heer [eiser] als ongeldig te beschouwen, dan wel uw aansprakelijkstelling te erkennen. Bovendien ziet TSN nu geen spoedeisend belang, dan wel (spoedeisende) medische indicatie op grond waarvan TSN, conform uw verzoek binnen drie dagen weer de zorg moeten verlenen. (…)"
2.14.
Bij brief van 22 november 2018 heeft TSN aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat de door [eiser] ingediende klacht ongegrond is. Daartoe meldt TSN in deze brief:
"(…) TSN acht de klachten die de heer [eiser] heeft aangevoerd in het kader van de beëindiging van zijn zorgovereenkomst ongegrond. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding concludeert TSN op grond van haar klachtenreglement dat de vordering niet-ontvankelijk is.
De zorgovereenkomst tussen de heer [eiser] en TSN is naar oordeel van TSN rechtsgeldig beëindigd op initiatief van de heer [eiser] op 30 resp. 31 juli jl. Het staat TSN simpelweg niet vrij om de keuzevrijheid van de heer [eiser] te begrenzen en de ondersteuning onder dwang te continueren. TSN heeft voornoemde beëindiging enkel bevestigd, een en ander met inachtneming van de zorgvuldigheidseisen.
Een beroep op een wilsgebrek slaagt volgens TSN niet. De heer [eiser] is genoegzaam in staat zijn zorggerelateerde ondersteuning vorm te geven. Dit heeft hij ook altijd zelfstandig gedaan. Het is bovendien niet de eerste keer dat de heer [eiser] dergelijke uitlatingen doet. Hij heeft zijn ongenoegens over TSN herhaaldelijk geuit in de periode voorafgaand aan de beëindiging van de zorgovereenkomst. Het bevreemdt TSN dan ook dat de heer [eiser] min of meer stelt dat sprake is van een 'incidentele gebeurtenis'.
Voor zover van toepassing: TSN ziet geen aanleiding om de heer [eiser] te indiceren ten behoeve van een nieuwe zorgovereenkomst met TSN. Het herhaaldelijk intimiderende en bedreigende gedrag van de heer [eiser] jegens (het personeel van) TSN brengt mee dat dit redelijkerwijs niet meer van TSN kan worden gevergd (behoudens medisch spoedeisende/acute situaties).
(…)
3.2.
Beëindiging zorgovereenkomst rechtsgeldig
Op 30 juli jl. heeft de heer [eiser] zijn voornemen geuit de zorgovereenkomst met TSN stop te willen zetten. De heer [eiser] heeft dit kenbaar gemaakt in een gesprek met de regisserend wijkverpleegkundige, mevrouw [A] , waarvan de rapportage is bijgevoegd als bijlage 1. Op verzoek van de heer [eiser] is dit gesprek een dag later, op 31 juli jl., telefonisch vervolgd met de teamleider, mevrouw [naam B] . In voornoemd gesprek, aldus een dag later, heeft de heer [eiser] zijn voornemen tot beëindiging nadrukkelijk herhaald. Hij wilde geen zorg meer van TSN ontvangen. Hij heeft het personeel van TSN zelfs bedreigd in dit gesprek. (…)
TSN heeft de beëindiging vervolgens schriftelijk bevestigd op 31 juli jl. Niets meer en niets minder. Deze zit achter bijlage 2.
De directe aanleiding van voornoemde opzegging hing volgens de heer [eiser] samen met het weglopen van het hondje van de heer [eiser] . Het besluit van de heer [eiser] kwam echter niet uit de lucht vallen. De heer [eiser] heeft het vertrouwen in TSN vaak in twijfel getrokken. De wijze waarop de heer [eiser] dit deed werd door het zorgpersoneel van TSN als intimiderend en onveilig beschouwd. TSN heeft dit ook besproken met de heer [eiser] . Dit heeft helaas niet tot de nodige verbetering geleid.
(…)
3.3.
Geen wilsgebrek
Op 6 augustus jl. heeft de heer [eiser] per e-mail aangegeven terug te komen op zijn beëindiging. Mevrouw [B] heeft op augustus jl. contact opgenomen en aangegeven dat TSN geen zorg meer aan de heer [eiser] gaat verlenen. Het herhaaldelijk intimiderende en bedreigende gedrag van de heer [eiser] gedurende de overeengekomen zorgperiode staat daaraan in de weg.
Dat de heer [eiser] nu (na enige tijd) op de opzegging terug wenst te komen, betekent niet dat de bedoelde eenzijdige opzegging niet rechtsgeldig is geweest.
De heer [eiser] is genoegzaam in staat zijn zorggerelateerde ondersteuning vorm te geven. De heer [eiser] heeft de (mate van) zorggerelateerde ondersteuning altijd zelf bepaald, passend binnen de indicatie. Er is ook geen sprake van wettelijke vertegenwoordiging. TSN heeft zijn keuzes voorheen ook gerespecteerd en ziet niet in waarom dat nu anders zou zijn. (…)"

3.De standpunten van partijen

3.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag. Tussen [eiser] en TSN bestaat al een jarenlange zorgrelatie. De medewerkers van TSN zijn op de hoogte van de hersenaandoening van [eiser] . Door zijn hersenbeschadiging heeft [eiser] moeite om zijn emoties te reguleren. Hij kan hierdoor (te) opvliegend of (te) emotioneel reageren. Zijn hond Rico betekende alles voor [eiser] . Toen [eiser] merkte dat Rico weg was, was hij in alle staten en zijn gemoedstoestand verslechterde alleen maar door de houding van TSN. Hierdoor raakte [eiser] opgefokt en agressief en viel hij verbaal uit. Toen mevrouw [B] van TSN hem de volgende dag belde en de lijn bezet wilde houden om [eiser] te vertellen dat zijn gedrag van de vorige dag niet getolereerd zou worden en aangaf dat de zorg op deze manier stopgezet zou worden, barstte de bom. [eiser] heeft toen geroepen dat
"de zorg maar stopgezet moet worden indien TSN zo graag van hem af wilde", of woorden van gelijke strekking. Deze uitspraak vond echter niet op initiatief van [eiser] plaats, maar enkel omdat hij door TSN uit de tent werd gelokt. [eiser] was boos omdat hij zijn hond was kwijtgeraakt en omdat TSN niet eens wilde overwegen dat er een kans bestond dat hun medewerkster de deur niet goed had gesloten, waardoor de hond kon zijn weggelopen. TSN greep de emotionele uitlatingen van [eiser] vervolgens aan om de zorgovereenkomst stop te zetten, in de vorm van een bevestiging van de opzegging van [eiser] . Het is naar de mening van [eiser] echter onredelijk en onrechtmatig van TSN om hem aan zijn opzegging te houden, nu er bij hem ten tijde van zijn verklaring dat hij de zorgovereenkomst wilde stopzetten geen sprake was van overeenstemming tussen zijn wil en zijn verklaring. De opzegging is onder invloed van zijn geestelijke (emotionele) toestand gedaan. [eiser] wilde de zorgovereenkomst echter niet daadwerkelijk opzeggen. Dat blijkt ook wel uit de omstandigheid dat hij TSN daarover een aantal dagen na de opzegging berichtte. TSN had, zeker gezien de ongelijkheid van partijen, zich met een voldoende mate van zorgvuldigheid ervan moeten vergewissen dat [eiser] zich bewust was van de gevolgen van zijn uitlatingen, hetgeen zij heeft nagelaten. Van een rechtsgeldige opzegging van de zorgovereenkomst ia aldus geen sprake is, zodat TSN gehouden is om de zorgovereenkomst met [eiser] na te komen. Voor zover TSN heeft aangevoerd dat van haar niet langer kan worden gevergd om de zorgovereenkomst met [eiser] na te komen, dient zij - als dat geval is - zelf tot beëindiging van de zorgovereenkomst over te gaan. Dat heeft zij tot dusverre echter niet gedaan.
3.2.
TSN voert - samengevat - het volgende verweer. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vordering tot nakoming van de zorgovereenkomst van partijen, nu er voldoende alternatieven voor [eiser] zijn om soortgelijke zorg bij een andere zorgaanbieder of door zelfredzaamheid te realiseren. TSN heeft in dit kader aangegeven dat er andere manieren zijn om zorg te verkrijgen, bijvoorbeeld door het gebruik van hulpmiddelen. Daarnaast heeft TSN [eiser] aangeboden om hem behulpzaam te zijn bij het vinden van een andere zorgaanbieder, maar dat aanbod is door [eiser] afgewezen. TSN stelt voorts dat [eiser] aan zijn opzegging van de zorgovereenkomst kan worden gehouden. [eiser] is wilsbekwaam en wordt niet vertegenwoordigd door een wettelijke vertegenwoordiger. Hij gaf ook zelf zijn zorgondersteuning vorm. Er is bij de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] volgens TSN geen sprake geweest van een incidentele gebeurtenis; [eiser] had al vaker gezegd dat hij geen vertrouwen in TSN meer had. Op 30 juli 2018 heeft [eiser] aan TSN laten weten dat hij geen zorg meer wilde en die mededeling heeft hij de daaropvolgende dag nog eens tegenover TSN herhaald. Daarop heeft TSN het stopzetten van de zorg per brief van 31 juli 2018 aan [eiser] bevestigd. Zij wilde de wens van [eiser] om de zorgverlening door TSN stop te zetten respecteren. In het gesprek van partijen op 6 augustus 2018 bleef [eiser] bij zijn beslissing om de zorg van TSN stop te zetten.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het spoedeisend belang bij de door [eiser] ingestelde vordering tot nakoming van de zorgovereenkomst van partijen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig, nu [eiser] sinds enige tijd de zorg ontbeert waarop hij op grond van zijn ZVW-indicatie en de zorgovereenkomst met TSN recht heeft en vooralsnog niet gebleken is dat [eiser] voor de noodzakelijke zorgverlening bij een andere zorgaanbieder dan TSN terecht kan.
4.2.
In dit kort geding staat de vraag centraal of [eiser] door TSN kan worden gehouden aan zijn opzegging van de zorgovereenkomst van partijen, in het licht van hetgeen hij daaromtrent op 30 en 31 juli 2018 tegenover TSN heeft verklaard. In dit kort geding moet worden vooruitgelopen op de uitkomst van een in dat verband door de bodemrechter te geven oordeel. De hiervoor genoemde vraag dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands ontkennend te worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
Verder bepaalt artikel 3:34 lid 1 BW dat indien iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard heeft, een met de verklaring overeenstemmende wil geacht wordt te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was. Artikel 3:34 lid 2 BW bepaalt dat een zodanig ontbreken van wil de rechtshandeling vernietigbaar maakt.
4.4.
Artikel 3:35 BW bepaalt dat tegen hem die de verklaring van een ander, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Voor een beroep op het opgewekte vertrouwen van dit wetsartikel is vereist dat de wederpartij de verklaring of gedraging onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht opvatten als zij heeft gedaan. De eis van gerechtvaardigd vertrouwen laat zich vertalen in de vraag of wederpartij te goeder trouw is afgegaan op het door de ander gewekte vertrouwen. Dit betekent dat de vertrouwende persoon niet alleen de bescherming van artikel 3:35 BW ontbeert indien hij wist dat er aan de zijde van de andere partij sprake was van een discrepantie van wil en verklaring, maar ook indien hij dat behoorde te weten. Dit laatste wijst op het bestaan van een onderzoeksplicht aan de zijde van de vertrouwende persoon, in die zin dat hij onder omstandigheden zal moeten onderzoeken of de ander werkelijk wil wat hij verklaart. Nader onderzoek zal eerder van de wederpartij kunnen worden verlangd indien de rechtshandeling voor de ander nadeliger is (HR 28 mei 1982, NJ 1983, 2).
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de opzegging van de zorgovereenkomst op 30 en 31 juli 2018 sprake was van een stoornis in zijn geestvermogens als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW. Daartoe is allereerst van belang dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij een hersenbeschadiging heeft en dat hij door deze hersenbeschadiging problemen heeft om zijn emoties te reguleren. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] als gevolg van de vermissing van zijn - voor hem zeer belangrijke - hond Rico op 29 juli 2018 hevig geëmotioneerd is geworden en dat deze hevige emotie de dagen daarna is blijven bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat deze geestelijke stoornis een redelijke waardering van de bij de opzegging betrokken belangen heeft belet, in die zin dat aannemelijk is dat de opzegging van de zorgovereenkomst met TSN ingegeven werd door de emotionele gemoedstoestand van [eiser] , die boos was op TSN, die hij verantwoordelijk hield voor de vermissing van zijn hond. Daarnaast wordt de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter vermoed onder invloed van voornoemde stoornis in de geestvermogens te zijn gedaan, nu deze rechtshandeling voor hem nadelig was. Immers, gevolg van de opzegging was dat voor [eiser] , die (thuis)zorg nodig heeft, de reeds vijftien jaar durende zorgrelatie met TSN zou eindigen en dat TSN hem geen zorg meer zou verlenen, terwijl niet gebleken is dat er vervangende zorg voor [eiser] voorhanden was.
Nu [eiser] zich aldus kan beroepen op de aanwezigheid van een geestelijke stoornis ten tijde van het opzeggen van de zorgovereenkomst met TSN, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat bij de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] een met zijn verklaring overeenstemmende wil geacht wordt te hebben ontbroken. [eiser] kan zich derhalve op de vernietigbaarheid van de opzegging beroepen, als bedoeld in artikel 3:34 lid 2 BW.
4.6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of TSN niettemin - overeenkomstig artikel 3:35 BW - gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de verklaringen van [eiser] waarbij hij de zorgovereenkomst van partijen opzegde.
4.7.
TSN heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat wil en verklaring van [eiser] met elkaar overeenstemden bij de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] . De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat TSN een vrijwillige, eenzijdige beëindiging van de zorgovereenkomst door [eiser] niet snel mocht aannemen, nu [eiser] een kwetsbare persoon met een - bij TSN bekende - hersenbeschadiging is, die af en toe last heeft van woedeaanvallen. In het onderhavige geval deed zich zo'n situatie voor, nu [eiser] kwaad was op TSN, aan wie hij de vermissing van zijn hond verweet. Verder was er ten tijde van de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] sprake van een langdurige zorgrelatie tussen partijen, van circa vijftien jaar. Daarnaast was opzegging van de zorgovereenkomst voor [eiser] nadelig. Gevolg van een opzegging zou immers zijn dat de zorgovereenkomst tussen partijen zou eindigen, zonder dat er vervangende zorg voor [eiser] , die zorgbehoevend is, klaar stond. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de door [eiser] op 31 juli 2018 in het kader van de opzegging gebruikte bewoordingen
"Als jullie zo graag van mij af willen dan zet ik het wel stop", of woorden van gelijke strekking, wijzen op een emotionele uitbarsting van [eiser] , nadat hij door TSN op zijn verbale agressie van de vorige dag was aangesproken en door TSN was aangegeven dat op deze manier geen zorg kon worden verleend, en niet op een rationeel tot stand gekomen verklaring.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden had TSN naar het oordeel van de voorzieningenrechter na de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] deze opzegging niet meteen mondeling en schriftelijk moeten bevestigen, zoals zij in het telefoongesprek met [eiser] van 31 juli 2018 en per brief van gelijke datum heeft gedaan, maar had zij op grond van de op haar als zorgverlener rustende zorgplicht jegens haar cliënt [eiser] nader moeten onderzoeken of wil en verklaring van [eiser] bij het opzeggen van de zorgovereenkomst daadwerkelijk met elkaar overeenstemden. Zonder dit nadere onderzoek mocht TSN niet gerechtvaardigd op de opzeggingsverklaring van [eiser] afgaan. Een dergelijk nader onderzoek heeft TSN echter niet gedaan. De voorzieningenrechter overweegt verder nog dat de omstandigheid dat TSN de door [eiser] op 30 juli 2018 getoonde verbale agressie niet wilde tolereren, haar niet ontsloeg van haar hiervoor genoemde onderzoeksplicht naar de vraag of [eiser] de zorgovereenkomst daadwerkelijk wilde beëindigen. Hetzelfde geldt voor de door TSN gestelde omstandigheid dat [eiser] in het verleden bij herhaling te kennen had gegeven geen vertrouwen meer in TSN te hebben.
4.8.
Nu TSN niet gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de opzeggingsverklaring(en) van [eiser] , kan [eiser] zich er naar voorlopig oordeel met succes jegens TSN op beroepen dat zijn wil en zijn verklaring bij de opzegging van de zorgovereenkomst met TSN niet met elkaar overeenstemden en dat hij dientengevolge niet aan zijn opzeggingsverklaring(en) kan worden gehouden. TSN had [eiser] toen hij aangaf van zijn opzegging terug te willen komen, dan ook daartoe in de gelegenheid moeten stellen. Voorshands dient er derhalve van te worden uitgegaan dat er tussen partijen thans nog steeds een zorgovereenkomst van kracht is, die door TSN als zorgverlener dient te worden nagekomen. TSN heeft nog aangevoerd dat zij geen zorg aan [eiser] meer wil verlenen vanwege herhaald intimiderend en bedreigend gedrag van [eiser] . TSN heeft daarin echter tot op heden kennelijk geen aanleiding gezien om zelf de zorgovereenkomst met [eiser] wegens gewichtige redenen op te zeggen. Deze kwestie is dan ook niet relevant voor het onderhavige kort geding, waarin slechts de opzegging van de zorgovereenkomst door [eiser] aan de orde is.
4.9.
De vordering van [eiser] tot nakoming van de zorgovereenkomst door TSN is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen toewijsbaar.
4.10.
[eiser] heeft in het petitum van de dagvaarding geen termijn genoemd waarbinnen TSN de zorgovereenkomst dient na te komen. De voorzieningenrechter acht het passend om hiervoor een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis te bepalen, zodat TSN enige tijd heeft om de zorgverlening aan [eiser] te kunnen hervatten.
4.11.
Aan de jegens TSN uit te spreken veroordeling tot nakoming van de zorgovereenkomst met [eiser] zal een dwangsom van € 500,00 worden verbonden voor iedere dag dat TSN niet aan deze veroordeling voldoet. Aan het totaal van de te verbeuren dwangsommen zal een hierna te noemen maximum worden verbonden.
4.12.
TSN zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] vastgesteld als volgt:
- dagvaardingskosten € 104,55
- vast recht € 81,00
- salaris advocaat € 980,00
-------------
€ 1.165,55
4.13.
[eiser] heeft tevens gevorderd dat TSN in de afwikkelkosten, waaronder de voorzieningenrechter de nakosten verstaat, wordt veroordeeld. De vordering tot vergoeding van nakosten is toewijsbaar zoals hierna te melden.

5.BESLISSING

De voorzieningenrechter:
1. veroordeelt TSN tot nakoming van de zorgovereenkomst met [eiser] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
2. bepaalt dat TSN een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
3. verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 10.000,00;
4. veroordeelt TSN in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 1.165,55, alsmede in de nakosten ten bedrage van € 157,00 zonder betekening en verhoogd met € 82,00 in geval van betekening van dit vonnis, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening van deze kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
5. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2019.
mp/614