ECLI:NL:RBNNE:2019:4566

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
18/730218-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van harddrugs met strafrechtelijke gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van heroïne, cocaïne en xtc in Drachten. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en voorhanden hebben van verschillende hoeveelheden harddrugs, waaronder amfetamine, cocaïne en heroïne, in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 oktober 2018. Tijdens de zitting op 19 april 2019 heeft de verdachte bekend en is hij bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. van den Berg, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de genoemde periode meermalen drugs heeft verkocht en dat hij op 5 oktober 2018 in Drachten opzettelijk een hoeveelheid drugs voorhanden had. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 491 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de aanhouding en zijn inspanningen om zijn leven weer op de rit te krijgen.

Daarnaast heeft de rechtbank de in beslag genomen Samsung S5 Mini, die gebruikt is bij de strafbare feiten, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft gelet op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet die van toepassing zijn op de feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730218-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 oktober 2018, in elk geval in het jaar 2016 en/of het jaar 2017 en/of het jaar 2018, te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of
verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (een of meer zogenoemde xtc-pillen), zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (telkens) (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 5 oktober 2018 te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in 11 gripzakjes met groene rand)
- ongeveer 10,17 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of
(in een plastic koelkastbakje met blauw deksel)
- ongeveer 82,74 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of
(in een gripzakje)
- ongeveer 6,24 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne en/of
(in een gripzakje met groene rand)
- ongeveer 3,42 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne en/of
(in twee wikkels met opdruk "SCARFACE")
- ongeveer 0,37 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne en/of
(in een kleine wikkel met groene vouwlijnen)
- ongeveer 0,14 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne en/of heroïne (elk) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2018, opgenomen op pagina 40 en verder van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018262807 d.d. 13 december 2018, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2018, opgenomen op pagina 43 en verder van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 22 oktober 2018, opgenomen op pagina 45 en verder van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5];
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.24.106 (aanvraag 001), d.d. 24 oktober 2018 opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 54 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van A.B.M. van Esch-de Bruin;
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.24.106 (aanvraag 002), d.d. 24 oktober 2018 opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van A.B.M. van Esch-de Bruin;
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.24.106 (aanvraag 003), d.d. 24 oktober 2018 opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 56 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van A.B.M. van Esch-de Bruin;
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.24.106 (aanvraag 004), d.d. 24 oktober 2018 opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van A.B.M. van Esch-de Bruin;
9. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.24.106 (aanvraag 005), d.d. 24 oktober 2018 opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 58 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van A.B.M. van Esch-de Bruin;
10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.24.106 (aanvraag 006), d.d. 24 oktober 2018 opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 59 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van A.B.M. van Esch-de Bruin;
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 oktober 2018, opgenomen op pagina 64 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 1];
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 oktober 2018, opgenomen op pagina 70 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 2];
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 oktober 2018, opgenomen op pagina 86 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 3];
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2018, opgenomen op pagina 94 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 4];
15. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 november 2018, opgenomen op pagina 103 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 5].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 oktober 2018, te
Drachten, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne en amfetamine (speed) en MDMA (xtc-pillen), en telkens opzettelijk heeft verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne en amfetamine (speed) en MDMA telkens elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
hij op 5 oktober 2018 te Drachten, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in 11 gripzakjes met groene rand)
- ongeveer 10,17 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
(in een plastic koelkastbakje met blauw deksel)
- ongeveer 82,74 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
(in een gripzakje)
- ongeveer 6,24 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en
(in een gripzakje met groene rand)
- ongeveer 3,42 gram van een materiaal bevattende heroïne en
(in twee wikkels met opdruk "SCARFACE")
- ongeveer 0,37 gram van een materiaal bevattende heroïne en
(in een kleine wikkel met groene vouwlijnen)
- ongeveer 0,14 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en cocaïne en heroïne elk telkens een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 41 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden wordt opgelegd met een proeftijd van drie jaren. Aan deze proeftijd verbindt de officier van justitie dezelfde voorwaarden als die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte zijn verbonden. De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte, bij een veroordeling, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan die gevangenisstraf zou volgens de raadsvrouw voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een taakstraf kunnen worden verbonden. De raadsvrouw heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het leven van verdachte – na zijn aanhouding – in positieve zin is gewijzigd en dat het hem thans voor de wind gaat. Volgens de raadsvrouw zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de door verdachte ingeslagen weg doorkruizen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 oktober 2018, te weten een aantal weken in 2016 en – na een periode niet gedeald te hebben – vanaf medio 2017 tot en met 4 oktober 2018, tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de verkoop van heroïne, cocaïne en xtc. De handel vond onder meer plaats in het centrum van Drachten en in de woonwijk De Wiken.
Verdachte heeft daarnaast op de dag van zijn aanhouding – 5 oktober 2018 – heroïne voorhanden gehad. De heroïne was bestemd voor een drugstransactie die op dat moment plaats zou vinden. Voorts werd op diezelfde dag een grote hoeveelheid amfetamine, cocaïne en heroïne aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. De drugs waren bestemd voor de verkoop. Met de handel in drugs wilde verdachte zijn schulden voldoen.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in harddrugs met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit en overlast, zoals geweld en witwassen. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend op de maatschappij. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor voornoemde consequenties. Verdachte heeft egoïstisch gehandeld en heeft ten koste van andere mensen geprobeerd zijn eigen financiële problemen op te lossen. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat voor de onderhavige feiten in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur aangewezen is. Echter, heeft verdachte ter zitting van 19 april 2019, met onderbouwing van stukken, aannemelijk gemaakt dat hij na zijn aanhouding diverse serieuze stappen heeft ondernomen om zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij al enige tijd clean is, dat hij zich niet meer bezighoudt met de handel in drugs en dat hij afscheid heeft genomen van zijn contacten uit het criminele milieu. Verdachte doorloopt thans een traject richting werk bij Caparis en start binnenkort een opleiding tot schilder. Hij is daarnaast bezig met het zoeken van een eigen woning, hij heeft een relatie en hij heeft een dochtertje die hem – naar zijn zeggen – op het rechte pad houdt. In het licht van het vorenstaande acht de rechtbank het op dit moment niet opportuun dat verdachte opnieuw gedetineerd raakt. De rechtbank wil verdachte daarentegen de gelegenheid geven de ingezette voorzichtig positieve persoonlijke ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten en te bestendigen. Ten behoeve daarvan acht de rechtbank het gewenst dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, waarbij de duur van het onvoorwaardelijke deel van die straf gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit brengt per saldo met zich dat verdachte op dit moment geen gevangenisstraf meer hoeft te ondergaan. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zal de rechtbank de hierna te melden bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank stel daarbij vast dat sprake is van problematiek van persoonlijke aard en criminogene factoren. Het gaat daarbij om problemen op het gebied van inkomen, werk, schulden en middelengebruik. De motivatie van verdachte is niet terug te voeren op een intrinsieke beleving. Het psychosociaal functioneren is van dien aard dat oplegging van deze bijzondere voorwaarden aangewezen is, temeer nu deze voorwaarden verdachte een mogelijkheid kunnen bieden om aan zichzelf te werken.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 491 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van drie jaren verbinden met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht de combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf met een werkstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, minder aangewezen nu verdachte reeds deelneemt aan een maatwerktraject richting werk bij Caparis. In het licht hiervan hecht de rechtbank meer waarde aan een langere voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur, dan aan een onvoorwaardelijke taakstraf.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen privételefoon (de rechtbank begrijpt: de onder verdachte in beslag genomen Samsung S5 Mini met goednummer PL0100-2018262807-1058415) verbeurd wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting geen standpunt ingenomen over de onder verdachte in beslag genomen Samsung S5 Mini.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen Samsung S5 Mini vatbaar voor verbeurdverklaring nu het onder 1 ten laste gelegde feit met behulp van dit voorwerp is begaan en/of voorbereid en dit voorwerp toebehoort aan verdachte. De rechtbank zal deze telefoon daarom verbeurd verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 491 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 450 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk op 8 mei 2019 meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen en zich aldaar blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich onthoudt van het gebruik van drugs en zijn medewerking verleent aan de controle van dit verbod middels urine- en bloedonderzoek;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen ook als dat medewerking aan schuldhulpverlenging in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen inhoudt en de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
4. dat de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de door de reclassering noodzakelijk geachte ambulante behandelingen;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden van een dagbesteding;
6. dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden van een door de reclassering geschikt geachte woonruimte.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen Samsung S5 Mini (telefoon) met goednummer PL0100-2018262807-1058415.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2019.