ECLI:NL:RBNNE:2019:4604

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
LEE - 19 _ 2480
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op aanvragen om toepassing van de Ziektewet

In deze zaak heeft eiser op 12 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn aanvragen om de artikelen 38, 38a en 39 van de Ziektewet (ZW) toe te passen. Eiser heeft verweerder bij brief van 29 mei 2019 in gebreke gesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft eiser verzocht om een kopie van de aanvraag waarop niet tijdig is beslist, waarop eiser heeft gereageerd met aanvullende documenten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, maar dat de ingebrekestelling door eiser voortijdig was ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen geldige ingebrekestelling is geweest, omdat de ingebrekestelling pas kan plaatsvinden nadat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Eiser had zijn aanvraag op 28 mei 2019 ingediend, en de beslistermijn eindigde op 23 juli 2019. De ingebrekestelling op 29 mei 2019 was dus niet geldig.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 12 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvragen om de artikelen 38, 38a en 30 van de Ziektewet (ZW) toe te passen. Bij zijn beroep heeft eiser een formulier gevoegd waaruit blijkt dat hij verweerder bij brief van 29 mei 2019 in gebreke heeft gesteld.
De rechtbank heeft eiser bij brief van 17 juli 2019 medegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. De rechtbank heeft eiser verzocht een kopie toe te sturen van de aanvraag waarop niet tijdig is beslist.
Eiser heeft bij fax van 22 juli 2019 op het verzoek gereageerd en daarbij (al dan niet digitale) brieven van 28 mei 2019, 4 juni 2019 en 15 juni 2019 gevoegd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zo'n termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 van de Awb heeft gedaan.
4. De rechtbank stelt vast dat in de Awb niet is voorzien in een beslistermijn bij een aanvraag om de artikelen 38, 38a en 39 van de ZW toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat in een geval als het onderhavige dient te worden aangesloten bij de in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb genoemde beslistermijn van acht weken.
5. Eiser heeft op 28 mei 2019 zijn aanvraag ingediend bij verweerder. De beslistermijn eindigde in het geval van eiser op 23 juli 2019. Eiser heeft verweerder vervolgens bij brief van 29 mei 2019 in gebreke gesteld.
6. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is slechts sprake als deze plaatsvindt nadat de termijn voor het nemen van een besluit op aanvraag is verstreken. De ingebrekestelling, door eiser ingediend op 29 mei 2019, is voortijdig ingediend. Als eiser met de inzending van zijn brieven van 4 juni 2019 en 15 juni 2019 wil aangeven dat ook deze brieven relevante aanvragen zijn geweest, dan stelt de rechtbank vast dat deze brieven dateren van ná de ingebrekestelling. Nu er geen sprake is van een geldige ingebrekestelling zal de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.
de griffier de rechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.