In deze zaak heeft eiser op 12 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn aanvragen om de artikelen 38, 38a en 39 van de Ziektewet (ZW) toe te passen. Eiser heeft verweerder bij brief van 29 mei 2019 in gebreke gesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft eiser verzocht om een kopie van de aanvraag waarop niet tijdig is beslist, waarop eiser heeft gereageerd met aanvullende documenten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, maar dat de ingebrekestelling door eiser voortijdig was ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen geldige ingebrekestelling is geweest, omdat de ingebrekestelling pas kan plaatsvinden nadat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Eiser had zijn aanvraag op 28 mei 2019 ingediend, en de beslistermijn eindigde op 23 juli 2019. De ingebrekestelling op 29 mei 2019 was dus niet geldig.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.