ECLI:NL:RBNNE:2019:4606

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
LEE 19/3634
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inbeslagname hond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met de inbeslagname van de hond van verzoekers. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J. Biemond, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Emmen, die op 13 augustus 2019 had besloten tot inbeslagname van hun hond. Eerder, op 13 september 2019, had de voorzieningenrechter al een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de inbeslagname voldeed aan de toepasselijke criteria en er geen reden was voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had toen partijen aangespoord om in overleg te treden over de toekomst van de hond.

Bij de zitting op 30 oktober 2019 bleek echter dat partijen niet in staat waren geweest om constructief overleg te voeren. De gemachtigde van verweerder meldde dat er een verzoek was gedaan aan deskundigen van de Universiteit Utrecht om de hond te testen, maar er waren geen relevante ontwikkelingen sinds de eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het tijdsverloop sinds de eerdere uitspraak onvoldoende reden vormde om een nieuwe voorlopige voorziening te treffen. Daarom werd het verzoek afgewezen.

De voorzieningenrechter merkte op dat verweerder niet had voldaan aan de eerdere uitspraak door niet tijdig een testverzoek in te dienen, wat had geleid tot onnodige vertraging. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers. De voorzieningenrechter benadrukte dat partijen alsnog in overleg moeten treden zodra het testverslag beschikbaar is, en dat dit verslag de basis zal vormen voor verdere besprekingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3634
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers], te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en
de burgemeester van de gemeente Emmen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Mulder).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot inbeslagname van de hond van verzoekers.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019. Verzoekster [naam 1] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
2.1.
De hond van verzoekers (hierna: hond) is een keeshond met de naam [naam 2] .
2.2.
Op 23 augustus 2019 hebben verzoekers een eerder verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
2.3.
Bij uitspraak van 13 september 2019 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de inbeslagname voldoet aan de toepasselijke criteria en dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat hij ervan uitgaat dat partijen in overleg zullen treden over de toekomst van de hond. Voorts heeft hij overwogen: ‘De voorzieningenrechter acht het geraden dat het initiatief voor dit overleg bij verweerder ligt, dat partijen zich zullen inspannen om dit overleg binnen veertien dagen na dagtekening van deze uitspraak te laten plaatsvinden en dat verzoekers hun toezegging ter zitting gestand zullen doen dat zij er alles aan willen doen om tot een goede oplossing te komen’.
3.1.
Uit de in deze procedure ingediende stukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat het partijen niet is gelukt op een constructieve wijze tot overleg te komen.
3.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat onlangs een verzoek is gedaan aan deskundigen van de Universiteit Utrecht om de hond te testen (
assessment). De test vindt meestal binnen veertien dagen na het verzoek plaats, waarna een verslag volgt.
4. In deze procedure is niet gebleken dat zich na de uitspraak van 13 september 2019 (zie 2.3.) relevante ontwikkelingen hebben voorgedaan. Het tijdsverloop sindsdien vormt onvoldoende reden om wel een voorziening te treffen. Het verzoek wordt om die reden afgewezen.
5.1.
Verzoekers hebben, samengevat, gesteld dat verweerder niet het initiatief heeft genomen voor overleg en bovendien niet bereid was om inhoudelijk de kwestie te bespreken. Ter zitting heeft verweerder deze lezing in feite niet weersproken.
5.2.
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de overweging in de uitspraak van 13 september 2019, hierboven onder 2.3. geciteerd. Daarnaast heeft verweerder nagelaten om spoedig na de inbeslagname een testverzoek in te dienen (zie 3.2.) zodat onnodig een vertraging van enkele maanden is opgetreden. Dat verzoekers inmiddels een bezwaarschrift en verzoekschriften hadden ingediend, vormde geen reden om het testverzoek niet te doen.
5.3.
Gezien deze gang van zaken, die voor verzoekers reden heeft kunnen zijn om een nieuw verzoek in te dienen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en van de proceskosten van verzoekers.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat partijen, zodra het testverslag zal zijn ontvangen, alsnog in overleg zullen moeten treden om een oplossing te bereiken. Omdat dit verslag zal worden toegezonden aan verweerder, is het aan verweerder om te zorgen dat het overleg zo snel mogelijk na ontvangst zal plaatsvinden.
6.2.
Het testverslag, met het daarin opgenomen deskundigenadvies, zal in beginsel de grondslag vormen voor het overleg. Gezien de houding van verzoekster ter zitting, merkt de voorzieningenrechter op dat dit ook het geval is als het advies anders luidt dan verzoekers graag zouden zien.
6.3.
Ten slotte merkt de voorzieningenrechter op dat het niet zinvol is dat bij genoemd overleg gewacht wordt op ontwikkelingen in een andere procedure, zoals bijvoorbeeld het advies van de bezwaarcommissie.
7. Gelet op het voorgaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.