ECLI:NL:RBNNE:2019:4808

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
C/18/181007 / HA ZA 17-274
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over schade door wortel- en boomgroei met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak, die zich afspeelt in Groningen, heeft eiser, eigenaar van een woning, schade geleden aan zijn oprit en garage door de wortel- en boomgroei van een aangrenzend perceel dat eigendom is van de onderbewindgestelde. Eiser heeft een deskundigenrapport overgelegd waaruit blijkt dat de schade aan zijn garage onherstelbaar is en dat de wortels van de bomen ernstige schade veroorzaken. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de onderbewindgestelde te veroordelen tot schadevergoeding en het verwijderen van de bomen. De rechtbank heeft eerder een verstekvonnis gewezen waarin de vorderingen van eiser zijn toegewezen, met uitzondering van de dwangsom voor het verwijderen van de bomen. De gedaagde, die als bewindvoerder optreedt, heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis en verzocht om vernietiging van het verstekvonnis en niet-ontvankelijk verklaring van eiser in zijn vorderingen. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd, waarbij de gedaagde in de kosten van de verzetprocedure is veroordeeld. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde, als bewindvoerder, verplicht is om de procedure voort te zetten totdat de erfgenamen van de onderbewindgestelde het beheer van de goederen hebben aanvaard. De zaak illustreert de juridische complicaties rondom burenrecht en de verantwoordelijkheden van bewindvoerders in dergelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/181007 / HA ZA 17-274
Vonnis in verzet van 30 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te Wildervank,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. F. Nieuwenhuis, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[naam 1] ,
H.O.D.N. [gedaagde],
in haar hoedanigheid van voormalig bewindvoerder over de gelden en goederen van
[onderbewindgestelde] ,
wonende te Wildervank,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
voorheen advocaat: mr. G. Meijer, kantoorhoudende te Veendam, die zich onttrokken heeft.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. De onderbewindgestelde zal hierna [onderbewindgestelde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 mei 2018;
  • de akte uitlating vervolg procedure van [eiser] van 13 juni 2018;
  • de akte uitlating van [gedaagde] van 13 juni 2018;
  • de verwijzing naar de parkeerrol;
  • de conclusie van antwoord in oppositie van 12 juni 2019;
  • het aan [gedaagde] verleende akte niet-dienen ter zake van de conclusie van repliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 2002 eigenaar van een woning met ondergrond, garage, erf en tuin aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] te Wildervank. [onderbewindgestelde] is eigenaar van een aangrenzend perceel, met woning en tuin, aan de [straatnaam 1] [huisnummer 2] te Wildervank.
2.2.
Op het perceel van [eiser] bevindt zich nabij de erfgrens tussen de percelen een garage en een oprit. De linker muur van de garage is (vrijwel) op de erfgrens gebouwd. Op het perceel van [onderbewindgestelde] bevindt zich nabij de erfgrens een rij bomen.
2.3.
Omdat [eiser] stelt dat hij schade heeft geleden aan de oprit en garage door (de wortels van) voormelde bomen, heeft hij om een voorlopig deskundigenbericht verzocht. Dat verzoek is bij beschikking van 20 oktober 2015 toegewezen. De door de rechtbank benoemde deskundige de heer [naam 2] heeft een deskundigenrapport opgesteld, waarin onder meer is te lezen:
'Door wortel- en boomgroei is er zeer ernstige (m.i. onherstelbare) schade aan de garage ontstaan. Zeer zware wortels groeien onder de fundering en drukken de garage aan de noordzijde op. Alle muren staan hierdoor scheef en vertonen ernstige scheuren. Ook aan de oprit is schade ontstaan. Over de gehele lengte worden klinkers lokaal opgedrukt door wortels. Door (dikte-)groei en toename van wortelgroei is te voorzien dat de schade toeneemt. Niet onderzocht maar tevens te voorzien is schade aan de ondergrondse kabels- en leidingen door wortelgroei.
De boomwortels groeien vanuit de boombeplanting langs de erfgrens tussen nrs. [huisnummer 2] en [huisnummer 1] van de [straatnaam 1] . De bomen staan alle op het perceel van nr. [huisnummer 2] , dit zijn tevens de enige forse bomen in de directe omgeving. Op het perceel van nr. [huisnummer 1] staan geen bomen van formaat nabij de oprit en/of garage. De door de boomwortels veroorzaakte schade is daarom exclusief toe te schrijven aan de bomenrij op het perceel van nr. [huisnummer 2] .
[…]
Indien de huidige situatie blijft voortduren is een toename van schade te voorzien. Door toenemende wortelgroei wordt de oprit steeds slechter begaanbaar. Schade aan ondergrondse infrastructuur en de fundering van de woning is tevens mogelijk. Ook de scheurvorming in, en de scheefstand van, de garage neemt dan toe. Of dit ook een toename van schade is wordt betwijfeld, wat mij betreft is de garage al total loss. Ernstiger wordt het toenemend risico op persoonlijk letsel geacht. De garage kan gaan instorten, personen die er in aanwezig zijn lopen daarbij letsel of erger op. Daarnaast zij bij vier bomen ernstige structurele gebreken aangetroffen. Indien deze gehandhaafd blijven neemt het risico op windworp of stambreuk toe. De bomen zijn 18, 22 en 27 meter hoog, bij dergelijke grote bomen is het risico op ernstig persoonlijk letsel en materiële schade groot. Tot slot zijn er in 10 van de 11 bomen dode takken in de kroon aangetroffen. Indien deze niet middels een beheersmaatregel (snoei) verwijderd worden, is te voorzien dat deze door de wind uit gaan waaien en mogelijk schade en/of letsel gaan veroorzaken.'
2.4.
Bij beschikking van 19 september 2017 is bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [onderbewindgestelde] . [gedaagde] is tot bewindvoerder benoemd. [onderbewindgestelde] is op 30 november 2017 overleden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij oorspronkelijke dagvaarding gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [onderbewindgestelde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 73.198,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2016 althans vanaf een goede in justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
ten aanzien van de boomwal:
primair:
II. [onderbewindgestelde] veroordeelt om conform het rapport de boomwal en de wortels volledig te verwijderen, binnen veertien dagen na het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [onderbewindgestelde] nalaat de bomen te verwijderen, althans een dwangsom zoals de rechtbank juist acht;
subsidiair:
[onderbewindgestelde] veroordeelt om een aantal bomen te verwijderen, in ieder geval boom nrs. 2, 4, 9 en 12, althans een aantal dat de rechtbank juist acht, teneinde het gevaar op letsel door [eiser] of een derde op te heffen en een wortelnet te plaatsen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [onderbewindgestelde] nalaat de bomen te verwijderen, althans een dwangsom zoals de rechtbank juist acht;
III. [onderbewindgestelde] veroordeelt om (het restant van) de boomwal, tweemaal per jaar, uiterlijk voor 30 juni en voor 1 november te (laten) snoeien, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, voor iedere dag dat [onderbewindgestelde] nalaat om bomen te (laten) snoeien, althans een dwangsom zoals de rechtbank juist acht;
IV. Indien [onderbewindgestelde] niet over zal gaan tot het kappen van de bomen en verwijderen van wortels binnen veertien dagen na dit vonnis, de rechtbank bepaalt dat [eiser] zelf over mag gaan tot het - op kosten van [onderbewindgestelde] - verwijderen van de bomen met wortels;
V. [onderbewindgestelde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.506,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. [onderbewindgestelde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de nakosten ten bedrag van € 131,00 zonder betekening van dit vonnis, vermeerder met € 68,00 in geval van betekening;
VII. [onderbewindgestelde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
De rechtbank heeft bij verstekvonnis de vorderingen toegewezen, met uitzondering van de dwangsom ten aanzien van de onder nummer II genoemde vordering. [gedaagde] is tegen het verstekvonnis in verzet gekomen. Bij verzetdagvaarding heeft zij gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te vernietigen het vonnis van de rechtbank, zoals gewezen bij verstek tussen partijen op 6 september 2017;
II. [onderbewindgestelde] te ontheffen van de veroordeling, tegen haar uitgesproken bij vonnis van de rechtbank d.d. 6 september 2017 tussen [eiser] als eiser en [onderbewindgestelde] als gedaagde, en [eiser] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel deze af te wijzen;
III. [eiser] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen van dit verzet.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank neemt over en verwijst naar hetgeen bij tussenvonnis van 30 mei 2018 is overwogen en beslist.
4.2.
Alvorens tot een beoordeling van de zaak over te gaan overweegt de rechtbank procedureel eerst het volgende. De rechter die het tussenvonnis van 30 mei 2018 heeft gewezen, is niet meer werkzaam bij de afdeling privaatrecht van deze rechtbank.
Mr. M. Sanna, rechter in deze rechtbank, heeft de onderhavige zaak overgenomen en zal thans vonnis wijzen.
4.3.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] (destijds in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan
[onderbewindgestelde] ) in zoverre in het verzet kan worden ontvangen. Door het verzet is de instantie heropend, waarbij het exploot van verzet als conclusie van antwoord geldt (artikel 147 Rv).
4.4.
[eiser] heeft bij oorspronkelijke dagvaarding het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [onderbewindgestelde] en [eiser] wonen naast elkaar. Op het perceel van [onderbewindgestelde] bevindt zich nabij de erfgrens een rij bomen. [onderbewindgestelde] veroorzaakt met deze bomen ernstige hinder en handelt onrechtmatig jegens [eiser] op grond van artikel 5:37 BW jo 6:162 BW, omdat de stammen van de bomen tegen de muur van de garage van [eiser] aan drukken en de wortels van de bomen doorschieten onder de oprit en garage van [eiser] . Ook veroorzaken de bomen en het gebrekkige onderhoud aan de bomen een gevaarlijke situatie voor [eiser] en zijn kinderen. [onderbewindgestelde] is gehouden om de onrechtmatig toestand op te heffen door over te gaan tot volledige verwijdering van de bomen en wortels althans, subsidiair, door over te gaan tot verwijdering van de bomen nrs. 4, 9 8 en 12. [eiser] heeft door de onrechtmatige situatie bovendien schade geleden aan zijn oprit en garage, waarvoor [onderbewindgestelde] aansprakelijk is. De schade bedraagt € 73.198,95 en bestaat uit de kosten die gepaard gaan met het afbreken van de garage, het bouwen van een nieuwe garage en fundering. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eiser] naar het deskundigenrapport van de heer [naam 2] . [onderbewindgestelde] is vanaf 2 mei 2016 in verzuim, zodat zij over het bedrag van € 73.198,95 ook de wettelijke rente verschuldigd is. Tot slot rechtvaardigen de buitengerechtelijke werkzaamheden dat [onderbewindgestelde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.506,99 voldoet.
4.5.
[gedaagde] heeft in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[onderbewindgestelde] bij verzetdagvaarding verweer gevoerd. Tot haar verweer voert zij het volgende aan. Voor zover de bomen rot zijn en een gevaar opleveren, waardoor er sprake is van hinder en onrechtmatig handelen, dan zullen deze bomen worden gekapt. Daarvoor is een veroordeling niet noodzakelijk. [gedaagde] betwist dat de door [eiser] geleden schade is veroorzaakt door de aanwezigheid van de bomen van [onderbewindgestelde] . Voor zover de oorzaak hierin wel zou zijn gelegen, is de vordering ter zake van de schadevergoeding ook niet toewijsbaar, omdat de vordering is verjaard. De scheurvorming aan de garage is namelijk vóór 2002 al ontstaan. Indien de rechtbank [gedaagde] daarin ook niet zou volgen, dient te vordering te worden afgewezen omdat door de vorige eigenaar van het perceel aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] de garage is gerealiseerd nabij de bomenhaag en er door die eigenaar geen maatregelen zijn getroffen om schade te voorkomen (bijvoorbeeld door het plaatsen van een wortelscherm of een betere fundering). Bovendien had het op de weg van de vorige eigenaar gelegen om actie te ondernemen toen er scheurvorming optrad. Dat brengt mee dat, als al schade aan [eiser] zou moeten worden vergoed, die schade niet kan bestaan uit de kosten die gemoeid zijn met het realiseren van een geheel nieuwe garage. Met relatief eenvoudige middelen had toename van de schade immers kunnen worden voorkomen. [gedaagde] betwist verder dat de gehele garage dient te worden vervangen. Tot slot voert zij aan dat bij de bepaling van de hoogte van de schade rekening moet worden gehouden met nieuw voor oud.
4.6.
[onderbewindgestelde] is op 30 november 2017 overleden. Haar erfgenamen zijn niet in de procedure verschenen. Tussen partijen is thans in geschil op wiens naam de procedure moet worden voortgezet. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Gelet op het bepaalde in artikel 1:448, derde lid BW, blijft een gewezen bewindvoerder verplicht al datgene te doen, wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de goederen bevoegd is (in dit geval: de erfgenamen van [onderbewindgestelde] ) dit hebben aanvaard. Nu de erfgenamen de procedure niet hebben overgenomen en gesteld noch gebleken is dat de erfgenamen het beheer van de goederen hebben aanvaard, blijft [gedaagde] bevoegd en op grond van voornoemd artikel zelfs gehouden de procedure voort te zetten.
4.7.
[eiser] heeft - nadat de zaak hervat is - zijn oorspronkelijke vordering bij conclusie van antwoord in oppositie nader onderbouwd en het door [gedaagde] gevoerde verweer weersproken. De advocaat van [gedaagde] heeft hierna zich onttrokken en er heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. [gedaagde] heeft geen conclusie van repliek in oppositie ingediend (zodat ter zake daarvan akte niet-dienen is verleend), waardoor zij het verweer niet nader heeft gemotiveerd. Het door [gedaagde] bij verzetdagvaarding gevoerde verweer moet daarom als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn, met uitzondering van de gevorderde dwangsom onder II vanwege hetgeen in het verstekvonnis in r.o. 2.1. is overwogen. Het verzet zal dan ook ongegrond worden verklaard en het verstekvonnis zal worden bekrachtigd.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- salaris advocaat
€ 894,00(1,0 punt × 894,00)
Totaal € 894,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond;
5.2.
bekrachtigt het op 6 september 2017 tussen partijen onder zaak-/rolnummer C/18/177825 / HA ZA 17-169 gewezen verstekvonnis;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 894,00;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 710