ECLI:NL:RBNNE:2019:4872

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
18/730135-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Leeuwarden

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 21 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 24 juni 2019 in Leeuwarden zijn vriend meerdere malen met een mes gestoken, waardoor het slachtoffer verwondingen aan zijn hoofd en schouder opliep. Tijdens de zitting op 7 november 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.S. Wachters, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook op het letselrapport. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730135-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 november 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2019, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de linkerschouder heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 juni 2019, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de linkerschouder heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 juni 2019, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de linkerschouder te steken en/of te prikken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat poging tot doodslag kan worden bewezenverklaard. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Gelet op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige], het proces-verbaal van bevindingen op pagina 13 van het dossier en de letselverklaring kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd aangever van het leven te beroven. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Dat verdachte boos opzet op de dood van aangever heeft gehad blijkt uit de uitspraken kort na zijn aanhouding. Verdachte heeft gezegd dat aangever op de begraafplaats hoorde te liggen. Dat er een aanmerkelijke kans op overlijden bestond, volgt uit de plaats van het lichaam waar verdachte heeft gestoken. In het hoofd bevinden zich immers meerdere vitale organen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op basis van de letselrapportage kan alleen het steken met een mes in de linkerschouder bewezen worden verklaard. Voor het steken in het hoofd ontbreekt het bewijs nu verdachte uitdrukkelijk heeft verklaard dat de hoofdwond is ontstaan door de tafel waardoor aangever is geraakt. Dit past bij de letselverklaring waarin staat beschreven dat bij het hoofd sprake was van een snijverwonding, en geen steekverwoning. Bij het steken in de linkerschouder is de kans op overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel niet aannemelijk, het betreft geen vitaal lichaamsdeel.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat bij een bewezenverklaring van het steken in het hoofd geen sprake is van poging tot doodslag. Uit de letselverklaring volgt niet wat de mogelijke gevolgen zijn van het letsel, en er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te stellen dat het steken op die plek een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De woorden die verdachte in de politieauto heeft gebruikt zijn onvoldoende om boos opzet te veronderstellen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de stukken, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte de bedoeling heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Ook de uitlatingen van verdachte kort na zijn aanhouding zijn onvoldoende om vol opzet aan te nemen. Die kunnen immers evengoed enkel een uiting van frustratie zijn geweest, zonder dat verdachte daarmee te kennen heeft willen geven het slachtoffer daadwerkelijk te hebben willen doden.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Hiervoor is nodig dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestond. Gelet op de ernst en de plaats van de verwondingen gaat de rechtbank ervan uit dat dit niet het geval was. Uit het letselverslag volgt dat aangever twee wonden had: een snijverwonding op de rechterzijde van het voorhoofd en een snij- of steekverwonding op de achterzijde van het linkerschouder. Steekverwondingen op die plaatsen brengen niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer mee, nu zich op die plaatsen geen door het steken met een mes te treffen vitale organen bevinden. Daarbij komt dat de rechtbank de exacte wijze van steken en de kracht waarmee is gestoken, onvoldoende eenduidig kan afleiden uit het proces-verbaal. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 24 juni 2019 een mes gepakt en daarmee [slachtoffer] in de rug gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019162306 d.d. 4 juli 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Het incident vond plaats aan de [straatnaam] te Leeuwarden op maandag 24 juni 2019. Ik zag dat [verdachte] een mes uit de keukenlade pakte en op mij af rende. Terwijl ik op de bank zat kwam hij op mij aflopen en stak het mes in mijn hoofd. Ik voelde dat de punt van het mes in mijn hoofd stak. Het bloed kwam als een fontein uit mijn hoofd. Ik werd bovenop mijn hoofd geraakt. Ik zag dat [verdachte] achter me aan rende. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met het mes in mijn linkerschouder stak. Ik voelde de punt van het mes in mijn schouder.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 juni 2019, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
[verdachte], zijn achternaam is [verdachte], woont aan de [straatnaam] in Leeuwarden. Ik zag dat [verdachte] ineens op mijn vriend [slachtoffer] afkwam en ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] met het mes [slachtoffer] aan de rechterkant op het hoofd stak. Ik zag dat er gelijk bloed uit spoot. Het bloed spoot een beetje omhoog maar het spoot ook gelijk helemaal over hem heen. Ik zag dat [verdachte] achter ons aan kwam. Ik zag dat hij het mes in zijn hand had. Hij had zijn hand schuin omhoog om zo gelijk te kunnen steken. Ik zag buiten dat [verdachte] achter [slachtoffer] aanrende met het mes. Ik zag dat [verdachte] hem inhaalde en ik zag dat hij [slachtoffer] met het mes stak aan de achterkant boven op de rug bij de schouders. Dit gebeurde op de parkeerplaats aan de achterkant van de [straatnaam].
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2019, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 24 juni 2019 kregen wij het verzoek om naar de [straatnaam] te Leeuwarden te gaan. Op het trottoir zagen wij een persoon zitten. Wij zagen dat bij deze persoon een vrouw stond.
Wij zagen dat de persoon die op het trottoir zat behoorlijk onder het bloed zat. Wij zagen dat dit bloed afkomstig was uit een wond op de rechterzijde van zijn voorhoofd. Wij hoorden de vrouw, die later [getuige] bleek te heten, zeggen dat degene die dit gedaan had op de [straatnaam] te Leeuwarden woonde. Wij hoorden de man, die later [slachtoffer] bleek te heten zeggen dat degene die hem verwond had [verdachte] heette en dat [verdachte] hem ook met een mes gestoken had. Wij hoorden dat [getuige] zei dat dit klopte, dat [verdachte] een stekende beweging naar haar vriend had gemaakt met een vleesmes en dat hij hem ook geraakt had in zijn hoofd. Wij hoorden [getuige] zeggen dat [verdachte] vervolgens achter hen aangerend was toen zij en [slachtoffer] de woning via de achterdeur verlieten en dat [verdachte] hierbij meerdere malen een stekende beweging in de richting van het lichaam van [slachtoffer] had gemaakt. Wij zagen op de linkerschouder van [slachtoffer] een snee in zijn shirt zitten van ongeveer 2 centimeter breed, waar een kleine hoeveelheid bloed omheen zat. Ik vroeg aan [slachtoffer] of hij zijn shirt omhoog kon doen en wij zagen op de linkerschouder van [slachtoffer] een wond van ongeveer 2 centimeter breed.
5. Een geneeskundige verklaring, op 25 juli 2019 opgemaakt en ondertekend door A. Brinker, forensisch arts voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
De betrokkene en onderzochte betreft [slachtoffer]. Over de toedracht verklaarde betrokkene dat hij op bezoek was geweest bij verdachte. De betrokkene werd gestoken door verdachte waarbij hij een wond op het hoofd opliep. Betrokkene is door verdachte nog twee keer met een mes in de rug gestoken. Hoog op de rechterzijde van het voorhoofd, nabij de haargrens, bevindt zich een gehechte lijnvormige verwonding, wat grillig van vorm, met vier zichtbare hechtingen, passend bij een gehechte snijverwonding door contact met een scherp voorwerp of oppervlak. Op de arm, op de achterzijde van de linkerschouder bevindt zich een ovale huiddoorbreking met scherpe randen. Aan de randen zijn tekenen van wondgenezing zichtbaar. Het letsel past bij een snij- of steekverwonding door contact met een scherp voorwerp of oppervlak. Genezingsduur: tenminste 6 weken. De opgegeven toedracht komt geheel overeen met de verwondingen.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer met een mes in zijn hoofd en schouder heeft gestoken. Dat de hoofdwond bij aangever op andere wijze is ontstaan, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de politie kort na het incident ter plaatse is gekomen en aangever hevig bloedend in de buurt van de woning van verdachte heeft aangetroffen. Vervolgens hebben zowel aangever als getuige [getuige] verklaard dat verdachte in het hoofd van aangever heeft gestoken en nadien ook in de rug, ter hoogte van zijn schouder. Die lezing sluit aan bij de bevindingen van de forensisch arts zoals is beschreven in de letselverklaring.
Opzet
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestaat als iemand met een mes in de buurt van het voorhoofd en/of de schouder wordt gestoken. Voor met name het hoofd geldt dat dit een kwetsbare plek van het lichaam is. Letsel aan het hoofd kan verstrekkende gevolgen hebben, onder meer vanwege de nabijheid van de ogen. Verdachte heeft gericht gestoken en heeft door aangever in zijn hoofd en schouder te raken bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Gelet op de uiterlijke verschijningsvormen acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 juni 2019, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het hoofd en de linkerschouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Door de verdachte is een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft in dit verband naar voren gebracht dat er ruzie is ontstaan, omdat aangever zijn woning niet wilde verlaten en dat verdachte bang was zijn woning te verliezen. Toen aangever hem wilde aanvallen met een schroevendraaier, heeft verdachte ter verdediging een mes uit de keuken gepakt en hiermee aangever in zijn rug gestoken.
De rechtbank stelt vast dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het door verdachte geschetste scenario. De feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, zijn niet aannemelijk geworden. Er is geen schroevendraaier aangetroffen bij aangever. Evenmin is deze gevonden op of rond de plaats delict. Ook is er door de getuigen niets verklaard over een aanval met een schroevendraaier.
Indien zou worden uitgegaan van het door verdachte geschetste scenario, zou hem evenmin een geslaagd beroep op noodweer toekomen. Verdachte heeft immers verklaard dat aangever zich op de bank bevond op het moment dat aangever hem met een schroevendraaier zou hebben aangevallen en dat hij toen naar de (nabije) keuken is gegaan om daar een mes te pakken. Voor zover al sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever, moet worden vastgesteld dat de reactie van verdachte niet aan de subsidiariteitseis voldoet; hij had ook ‘uit de situatie weg kunnen lopen’. Ter zitting heeft verdachte in dat verband gesteld dat hij dat niet heeft gedaan omdat zijn handelen er met name op was gericht aangever de woning te doen verlaten.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden verbonden te worden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, te weten: een meldplicht, een contactverbod met aangever en diens vriendin, een ambulante behandeling, het meewerken aan middelencontrole, het meewerken aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding, het indien nodig meewerken aan begeleid- of beschermd wonen of opname in de maatschappelijke opvang, en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 31 oktober 2019, het trajectconsult van het NIFP van 6 augustus 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een van zijn vrienden meerdere malen met een mes te steken.
De rechtbank zal bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met het feit dat verdachte buitensporig geweld heeft gebruikt, kennelijk met het doel het slachtoffer uit verdachtes woning uit te krijgen. Dat het slachtoffer hierbij geen ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Gelet op de wijze van steken en de plaatsen op het lichaam waar het slachtoffer geraakt is, vallen de verwondingen relatief mee. Verdachte heeft geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft een ernstig strafbaar feit gepleegd waarvan bekend is dat dit bij anderen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Dat geldt ook voor de andere direct betrokkenen in deze zaak.
De rechtbank acht het van belang dat de ernst van het feit, zoals hierboven overwogen, tot uitdrukking komt in de straf. Gelet op de aard van het delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, past hierbij enkel een onvoorwaardelijk strafdeel in de vorm van een gevangenisstraf. Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd en zijn excuses aangeboden aan het slachtoffer. Dit zal de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen bij het bepalen van de straf. De rechtbank zal ook rekening houden met het feit dat verdachte recentelijk niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verder heeft de reclassering geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Volgens het reclasseringsrapport is verdachte nauwelijks ingebed in de Nederlandse samenleving, kampt hij met psychosociale problemen en beschikt hij niet over dagbesteding. Hierdoor voelt verdachte zich eenzaam en gebruikt hij alcohol en verdovende middelen. Het lukt hem kennelijk niet om zijn leven vorm te geven, terwijl hij al 16 jaar in Nederland woont. Gelet op de maatschappelijk positie en persoonlijke problematiek van verdachte ziet de rechtbank meerwaarde in het opleggen van een aantal bijzondere voorwaarden, en zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal deze straf dan ook opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen -conform de eis van de officier van justitie- de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft matiging van de vordering van de benadeelde partij bepleit nu het gevorderde bedrag relatief hoog is gelet op het letsel. De raadsvrouw heeft ter vergelijking verwezen naar een uitspraak van het Hof Den Bosch van 18 december 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7077. Vanwege de beperkte financiële middelen van verdachte dient de vervangende hechtenis bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te blijven, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op €1.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente en voor het overig gevorderde zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vervangende hechtenis, al dan niet gedeeltelijk, achterwege te laten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum meldt bij de reclassering van de verslavingszorg, Oostergoweg 6-8 te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats en diens vriendin [getuige], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats ook indien zij daartoe zelf het initiatief zouden nemen;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op aanwijzing van de reclassering meewerkt aan diagnostiek en een ambulante behandeling bij de Forensische Polikliniek van de verslavingszorg, Oostergoweg 6-8 te Leeuwarden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan controles op het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik in kaart te brengen en te leren beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor controles. De reclassering van de verslavingszorg bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op aanwijzing van de reclassering meewerkt aan dagbesteding in de vorm van scholing en vrijwilligerswerk waaronder het volgen van een cursus Nederlands;
6. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, indien de reclassering dit nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
7. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan schuldhulpverlening. De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het blijven meewerken aan hulpverlening van het wijkteam, meewerken aan budgetbeheer bij de gemeentelijke sociale dienst en het meewerken aan bewindvoering dan wel aan schuldhulpverlening bij de gemeentelijke kredietbank. De veroordeelde geeft de betrokken instanties inzicht in zijn financiële situatie en schuldenproblematiek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.000,-(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2019.