ECLI:NL:RBNNE:2019:4915

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
LEE 19/1983
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 met participatieproblemen door allergieën

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een aanvraag om individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres, die lijdt aan een licht- en zonneallergie, heeft zich genoodzaakt gezien zich buitenshuis volledig te bedekken. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet enkel kan stellen dat er sprake is van een veiligheidsprobleem, maar dat er ook een participatieprobleem is. Eiseres heeft aangegeven geestelijk te lijden onder haar lichamelijke toestand en de manier waarop zij door de buitenwereld wordt bejegend. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nader onderzoek te verrichten naar het aantal benodigde uren voor individuele begeleiding.

Het procesverloop begon met een afwijzing van de aanvraag door verweerder op 18 februari 2019, gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar op 16 mei 2019. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 1 oktober 2019 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij ook haar moeder aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres door haar allergieën niet normaal kan participeren in de samenleving en dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig is voorbereid.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is en vernietigt dit. Verweerder moet binnen drie maanden een nieuw besluit nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/1983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. G.K.L. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is voor eiser haar moeder, [naam moeder] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres lijdt onder meer aan een licht- en zonneallergie. Zij moet zich buitenshuis volledig bedekken tegen zonnestraling. In verband met haar diverse beperkingen is aan eiseres een taxi- en een Valyspas afgegeven.
1.2
In het kader van haar verzoek om individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015 is op 9 januari 2019 door Wij Groningen een rapport uitgebracht en is er voor eiseres een aanvraag ingediend. Eiseres heeft aangegeven geestelijk te lijden onder haar lichamelijke toestand en de manier waarop zij door de buitenwereld wordt bejegend. Eiseres heeft verzocht om ondersteuning bij haar studie en om begeleiding om haar weerbaarheid te vergroten ten aanzien van haar lichamelijke klachten en de gevolgen hiervan.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om individuele begeleiding afgewezen.
1.4
In haar bezwaarschrift heeft eiseres naar voren gebracht dat zij begeleiding nodig heeft om zich in het maatschappelijk leven te kunnen begeven. Zonder begeleiding durft zij zich niet onder de mensen te begeven. Zij kan daarom niet participeren. De gevraagde voorziening is ook bedoeld voor begeleiding bij de studie, zodat zij uiteindelijk met een afgeronde studie deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer en ze een positie op de arbeidsmarkt kan verwerven. De bezwaren zijn tijdens een hoorzitting nader toegelicht. Nadien heeft eiseres nog medische stukken overgelegd en aanvullende vragen van verweerder beantwoord.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de begeleiding bij de studie afgewezen, omdat eiseres begeleiding wil als zij haar studie heeft afgerond en dat is nog niet aan de orde. Voorts stelt verweerder dat de hulpvraag niet valt onder de reikwijdte van de Wmo 2015 omdat eiseres geen beperkingen heeft met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie. Volgens verweerder is er bij eiseres sprake van een veiligheidsprobleem en daarvoor is de Wmo 2015 niet bedoeld.
3. Eiseres voert in beroep aan zij door haar licht- en zonneallergie zonder begeleiding niet op een normale wijze kan participeren. Eiseres kan zich niet vinden in de interpretatie van verweerder dat zij een veiligheidsprobleem zou hebben. Ter zitting is verklaard dat de feitelijk noodzaak om ondersteuning bij de studie is komen te vervallen, omdat eiseres haar studie inmiddels heeft afgerond.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Deze ondersteuning moet erop zijn gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) over de door het college van burgemeester en wethouders te volgen stappen in het kader van een te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning, het volgende heeft overwogen:
“Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken”.
4.3
Niet in geschil is dat eiseres kampt met fysieke problemen vanwege haar allergieën en dat zij zichzelf hierdoor buitenshuis volledig dient te bedekken.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de door eiseres ondervonden problemen bij haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving, verweerder niet heeft kunnen stellen dat eiseres slechts een veiligheidsprobleem heeft en dat zij voor haar zelfredzaamheid en participatie geen ondersteuning nodig heeft. De rechtbank ziet in de situatie van eiseres wel degelijk een participatieprobleem vanwege de reële kans op de door eiseres geschetste bejegening van de buitenwereld op haar volledig bedekte lichaam. Hierdoor dreigt zij in een sociaal isolement te geraken, omdat zij niet goed meer de straat op durft. Een begeleider zou anderen kunnen uitleggen waarom eiseres zich genoodzaakt ziet om geheel bedekt naar buiten te gaan, waardoor zij beter kan participeren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er een reële kans bestaat dat de gezichtsbedekking van eiseres door anderen wordt verwijderd met als gevolg dat zij wordt blootgesteld aan zonlicht en er brandblaren kunnen ontstaan.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep van eiseres gegrond is. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder een nader onderzoek zal moeten verrichten naar de vraag hoeveel uren individuele begeleiding eiseres nodig heeft voor activiteiten buitenshuis ten behoeve van haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 3 maanden.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullende) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, - en een wegingsfactor).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 3 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,00;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 47,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.