ECLI:NL:RBNNE:2019:4952

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
18/840000-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en andere strafbare feiten met geweld en diefstal door minderjarige verdachte

Op 28 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag op [slachtoffer 1] op 3 januari 2019 in Hoogezand. De verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer 1] klemgereden en hem met een boksbeugel en een mes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1], gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van de aanval. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het opzettelijk beschadigen van een auto van [slachtoffer 2] en de diefstal van een jas van [slachtoffer 3]. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 222 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840000-19
ter berechting gevoegd parketnummer 18/840015-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 november 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 november 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- de auto waar die [slachtoffer 1] in reed heeft/hebben klemgereden en/of
- die [slachtoffer 1] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
-meermalen met een mes in de bovenbenen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 03 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, openlijk, te weten op/aan de Gorecht-Oost, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door de auto waar die [slachtoffer 1] in reed klem te rijden en/of die [slachtoffer 1] vast te houden en/of met een boksbeugel te slaan en/of in het gezicht van die
[slachtoffer 1] te slaan en/of met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] te steken en/of meermalen met een mes in de benen van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden en/of in een voet te snijden terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten steekwonden en/of snijwonden in zijn bovenbenen en/of snijwonden in zijn onderbenen en/of een snijwond in de voet, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- de auto waar die [slachtoffer 1] in reed heeft/hebben klemgereden en/of
- die [slachtoffer 1] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) heeft/hebben vastgehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door,
- de auto waar die [slachtoffer 1] in reed klem te rijden en/of
- die [slachtoffer 1] (terwijl hij zich op de bijrijdersstoel van de auto bevond) vast te houden en/of - meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) in het gezicht en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- in het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan en/of
- met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] te steken en/of te prikken en/of
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [slachtoffer 1] te steken;
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto van het merk Volkswagen Lupo, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 1 december 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas (Parajumpers Jack kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4. parketnummer 18/840015-19
hij op of omstreeks 25 november 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop van het merk Apple Macbook, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte blijkens zijn handelen (het slaan met een boksbeugel op het hoofd en steken met een mes in de buik) voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] had.
Er was sprake was van medeplegen samen met de opa van verdachte, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en een kennis van verdachte, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), omdat zij een bijdrage aan het feit hebben geleverd door samen met verdachte naar [slachtoffer 1] op zoek te gaan, door [slachtoffer 1] vast te houden en hem te slaan.
De officier van justitie heeft voorts veroordeling gevorderd voor de onder 2 ten laste gelegde beschadiging van de auto van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en de onder 3 ten laste gelegde diefstal van een jas van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ).
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 4. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet met overtuiging kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de laptop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zowel bij de politie als op zitting verklaard dat hij gericht op de benen van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Hij wilde [slachtoffer 1] enkel pijn doen en had geen opzet op zijn dood. Deze verklaring past bij het letsel van [slachtoffer 1] (verschillende steekwonden in de benen) en bij [slachtoffer 1] positie (liggend op de bijrijdersstoel van de auto met zijn benen naar buiten). Verdachte was in de gelegenheid om in [slachtoffer 1] benen te steken en het is aannemelijk dat het wondje op de buik van [slachtoffer 1] onbedoeld is veroorzaakt doordat [slachtoffer 1] veel bewoog. Uit het steken in de benen van [slachtoffer 1] en het slaan met een boksbeugel kan geen opzet op de dood worden afgeleid.
De WhatsApp-berichten van verdachte waarin verdachte zegt dat [slachtoffer 1] dood moet/gaat, dienen buiten beschouwing te worden gelaten, nu dit gelet op de context moet worden gezien als grootspraak.
De subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan niet bewezen worden, nu het opzet niet was gericht op het verstoren van de openbare orde.
De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan bewezen worden, met dien verstande dat geen sprake was van medeplegen, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte 2] hem hebben geholpen het geweld mogelijk te maken. Alleen al gelet op de beperkte ruimte - zowel in de deuropening van de (kleine) auto als tussen de auto en de ernaast geparkeerde auto - is dit niet aannemelijk.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde beschadiging van de auto van [slachtoffer 2] , nu onvoldoende duidelijk is of de schade aan de auto is veroorzaakt door verdachte.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde diefstal van de jas van [slachtoffer 3] dient vrijspraak te volgen, nu verdachte dit feit ontkent en er geen direct bewijs is dat hij de jas gestolen heeft.
De onder 4 ten laste gelegde diefstal van een laptop (al dan niet gepleegd in vereniging) uit een woning kan niet bewezen worden nu er geen wettig bewijs voor dit feit is. Uit de verklaringen van getuige [slachtoffer 5] en verdachte blijkt dat verdachte niet in de woning was op het moment dat de laptop werd gestolen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring ten aanzien van
feit 1 primair en feit 2redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 14 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 3 januari 2019 in Hoogezand heb ik [slachtoffer 1] geslagen met een boksbeugel en meermalen gestoken met een mes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2019, opgenomen op pagina 59 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019003663 d.d. 30 juni 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
We werden klemgereden door een grijze Volkswagen. Ik zag dat [verdachte] naar onze auto kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] de deur open trok. Ik zat nog in de stoel. Ik zag dat hij mij met een boksbeugel tegen mijn oog sloeg. Het was een zilverkleurige boksbeugel. Ik zag de ringen om de vingers. Het was van metaal. Ik voelde pijn toen ik werd geslagen. Toen werd ik door twee volwassenen klem gehouden. Dit waren de opa en oom van [verdachte] .
V: Hoe moeten wij dit voor ons zien. Want je zit nog in de auto?
A: Die twee volwassenen waren in de auto gebogen om mij vast te kunnen houden. Ze zaten zelf niet in de auto. Dit gebeurde via mijn kant, de bijrijdersportier.
V: Waar stond de opa?
A: Die stond aan de kant van de motorkap. De opa stond aan mijn linkerkant, de oom aan de rechterkant en [verdachte] in het midden. De oom stond echt voorovergebogen.
V: Waar houden de opa en oom van [verdachte] jou vast?
A: Bij mijn armen. Ik zag dat [verdachte] mij wilde steken in mijn buik. [verdachte] heeft een mes vast. Ik werd vastgehouden en ik zag dat [verdachte] op mijn buik richtte. Ik zag dat hij met het mes naar voren stak richting mijn buik. Hij had het mes onderhands vast. Ik kon de steek afweren met mijn rechterhand. Ik heb een afweerwond op mijn rechterhand. Op mijn buik heb ik een klein wondje. Ik droeg een T-shirt, trui en jas.
V: Had [verdachte] tijd om echt te richten op je buik?
A: Dat denk ik niet. Ik was namelijk in paniek en bewoog mijn hele lichaam. Mijn benen, armen.
V: Dan weer je het mes af. Wat gebeurt er dan?
A: Ik trapte hem om hem af te weren. Toen begon hij mij roekeloos te steken in mijn been. Ik werd twee keer in mijn linkerbeen gestoken en een keer in mijn rechterbeen. Ook is er gesneden in mijn linkervoet.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten medische informatie d.d. 4 januari 2019, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Naam: [slachtoffer 1]
1. Welk(e) letsels( s) dan wel afwijking(en) - zowel in- als uitwendig - heeft de behandelaar bij betrokkene geconstateerd (aard, omvang en lokalisatie)?
- aangezicht: oppervlakkige laceratie rechts, geen verdenking fractuur
- multipele oppervlakkige steekverwondingen: - bovenbeen links mediaal 3 cm
- knieholte links mediaal 3 cm
- lateraal bovenbeen rechts 3 cm
- lateraal pink rechts 1 cm
4. Is er kans op restverschijnselen nu of op langere termijn?
Littekens, verder restloos herstel te verwachten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 januari 2019, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Vandaag 3 januari 2019 heb ik [slachtoffer 1] opgehaald met mijn auto. Ik parkeerde mijn auto in een parkeervak bij winkelcentrum De Hoge Meeren in Hogezand. Ik wilde achteruit rijden om de auto beter neer te zetten. Vervolgens zag ik dat er een grote personenauto achter mijn auto ging staan op ongeveer 10 cm van mijn bumper. Ik kon daarom geen kant op. Ik zag daarna dat het portier van [slachtoffer 1] met kracht werd opengetrokken en ik hoorde [slachtoffer 1] roepen: "Dat is die [verdachte] , dat is die [verdachte] ." Ik zag dat een jongen vol op [slachtoffer 1] begon in te slaan. Ik zag dat de jongen een boksbeugel in zijn rechterhand had en met kracht daarna [slachtoffer 1] meerdere keren in zijn gezicht en op zijn lichaam sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] zich probeerde te verdedigen door de jongen proberen van zich af te schoppen. Ik zag dat de jongen met kracht bleef door slaan op [slachtoffer 1] en hem meerdere keren raakte in zijn gezicht en op zijn lichaam. Ik hoorde [slachtoffer 1] daarbij roepen van: "aahg aahg". Ik hoorde hem ook roepen: "niet met een boksbeugel". Op een gegeven moment kon [slachtoffer 1] het portier dichttrekken en ik zag en hoorde dat die jongen met kracht tegen het rechterportier schopte van mijn auto. Ik zag vervolgens dat deze jongen het portier van [slachtoffer 1] weer opentrok.
Ik hoorde opeens [slachtoffer 1] schreeuwen: "Ik word gestoken, help me [slachtoffer 2] ." Ik zag toen in de hand van [verdachte] een mes. Hij had deze in zijn linkerhand want had in zijn rechterhand de boksbeugel.
Ik heb schade aan mijn auto en er zit een deuk in het rechterportier. [verdachte] heeft opzettelijk mijn auto vernield door er tegenaan te schoppen. Ook is het interieur van mijn auto vernield als gevolg van het bloed van [slachtoffer 1] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 januari 2019, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Vandaag, 3 januari 2019, stond ik met mijn auto geparkeerd in een parkeervak bij het winkelcentrum Goorecht-Oost. Toen de auto naast mij iets achteruit reed, zag ik dat er vanuit de richting van het fietspad een auto aan kwam rijden en een hoge snelheid had en direct achter de auto naast mij stopte. Deze auto reed dus die andere als het ware klem. Ik zag vervolgens iemand uit deze auto springen vanaf de bijrijderszijde en direct naar die auto rennen die net een stukje achteruit was gereden. Ik zag dat deze persoon de bijrijdersportier openrukte en direct op deze passagier in begon te slaan en te schoppen. Hij hield niet op en bleef doorgaan. Ik heb in elk geval gehoord dat hij riep van "Ik vermoord je".
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 januari 2019, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben boos geworden en heb de deur opengedaan aan [slachtoffer 1] kant en ik heb hem eerst gewoon geslagen op het lichaam en daarna heb ik hem geslagen met een boksbeugel.
Ik had een mes in mijn zak en met dat mes heb ik hem in zijn been geraakt, drie keer.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 januari 2019, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Ik heb een filmpje waarop te zien is dat jij tegen een auto trapt?
A: Toen hij de deur dicht deed. Toen trapte ik er tegenaan zodat hij wist dat hij niet meer met mij moest ouwehoeren.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2019, opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Onderzoek in de telefoon van [verdachte] .
WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] en een vriend, vermoedelijk [naam 1] :
[naam 1] (op 1 januari 2019): Ik wil niet in jullie ruzie komen he.
[naam 1] : Ben je op je zelf bro. Geen gekke dingen doen
[verdachte] : Hun gaan niet leven geloof me
WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] en [naam 2] :
[verdachte] (op 1 januari 2019): Jo [slachtoffer 1] gaat dood
[naam 2] : Hzo? Hzo dan kill
[verdachte] : ik zeg wel in echt [naam 3] gaar ook zien.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van
feit 3redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 mei 2019, opgenomen op pagina 401 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij] , afgelegd op 2 december 2018:
De jas van mijn minderjarige zoon [slachtoffer 3] is gisteren tussen 13:15 en 14:45 uur ontvreemd uit de afgesloten kleedkamer bij de [voetbalclub] . De kleedkamer is tijdens de wedstrijd op slot geweest. In de rust heeft mijn zoon zijn jas nog gezien in zijn tas. Toen hij na de wedstrijd had gedoucht, merkte hij dat de jas er niet meer in zat. De tassen van alle medespelers zijn nagezocht uit het team [team] . Eén speler is vroegtijdig (na de rust) vertrokken. Deze tas is niet gecontroleerd. Deze speler heeft een soortgelijke jas.
De kleedkamer werd tegen 13.40 gedeeld met een team van dezelfde club. Ook de tassen van deze spelers zijn gecontroleerd. Het betreft een Parajumpers Jack zwart (black 541) uni maat S (last minute man jacket).
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 mei 2019, opgenomen op pagina 422 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Op zaterdag 1 december 2018 tussen 13:15 uur en 14:45 uur is er een jas gestolen uit de afgesloten kleedkamer van [voetbalclub] . In de rust was de kleedkamer open en heeft [slachtoffer 3] , zijn jas nog in zijn tas gezien. Na de wedstrijd zat de jas niet meer in de tas. Jij was in de rust in de kleedkamer en bent daar alleen achtergebleven. Leg dat eens uit?
A: Ik was niet alleen achtergebleven. Ik was daar met [naam 4] . Ik heb gekeken of [naam 4] de kleedkamerdeur op slot had gedaan en daar was met mij ook een nieuwe jongen [naam 5] .
V: Iedereen die de wedstrijd had meegespeeld was nog in de kleedkamer aanwezig en alle tassen zijn toen onderzocht en de jas werd niet aangetroffen. Jij bent echter na de rust vertrokken en niet gecontroleerd. Wat kun jij daarover verklaren?
A: Ik had wel een tas bij mij maar die was ik kwijt die lag bij de fietsen.
V: Enkele dagen later heb jij dezelfde jas als de gestolen jas van [slachtoffer 3] .
A: Niet enkele dagen later. Ik heb de jas sinds 4 september 2018.
V: Het betreft een Parajumper jas van 380 euro.
A: Ik had hem in de aanbieding gekocht. Ik heb geld gekregen van opa en ik heb die jas gekocht op 4 september 2018 bij [bedrijf] . Ik heb iets minder dan 300 euro voor de jas betaald.
V: Hoe heb jij deze jas betaald?
A: Ik had de jas contant betaald. Ik had alleen niet geld genoeg bij mij en om die reden heb ik voordat ik de jas had gekocht een geldbedrag gepind van 200 euro. Ik heb een geschreven bon van [bedrijf] . De originele bon is weggeraakt en ik ben weer naar [bedrijf] gegaan. Ik heb de pinbon laten zien. Ik heb uitgelegd dat ik een Parajumper jas had gekocht bij [bedrijf] en dat die jas was gestolen en of ik een nieuwe handgeschreven bon kon krijgen. Die bon heb ik gekregen van [bedrijf] . Die bon heb ik bij mij.
3. Een schriftelijk bescheid, opgenomen op pagina 429 van voornoemd dossier, te weten een handgeschreven bon van [bedrijf] , voor zover inhoudend:
4-9-2018 Parajumpers Last Minute Man, zwart, pro forma bon geschreven voor [verdachte] .
4. De door verdachte ter zitting van 14 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ging op 1 december 2018 in de rust van de wedstrijd niet weg. Ik was geblesseerd. Ik heb me omgekleed, ik heb mijn tas meegenomen en ik ben de wedstrijd vanaf de zijlijn verder gaan kijken.
Mijn Parajumpersjas was maat S.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 30 juni 2019, opgenomen op pagina's 35-39 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
[slachtoffer 3] had alle originele bonnen en labels nog van de Parajumpers jas, die hij bij [bedrijf] had gekocht. De jas die [verdachte] aanhad bij zijn aanhouding, komt hier qua maat, kleur en soort mee overeen.
Op 27 mei 2019 bevond ik, verbalisant, mij in de kledingwinkel [bedrijf] aan de Grote Markt te Groningen. Ik heb daar gesproken met de bedrijfsleider [getuige 2] . Hij was de persoon die de bon had uitgeschreven voor [verdachte] . Hij vertelde mij dat hij het voorval nog wel kon herinneren. Er kwam een man aan de balie die hem vroeg om een bon uit te schrijven omdat zijn jas, een Parajumpers jas, was gestolen. De man had niet meer de originele bon. De man had een bon nodig voor de verzekering. Kon die man dan aantonen dat hij die jas bij [bedrijf] had gekocht? Nee dat kon de man niet. Op 30 juni was ik nogmaals bij [bedrijf] . Er was door [bedrijf] onderzoek gedaan in de administratie van 4 september 2018 en het bleek dat er op 4 september 2018 een (1) Parajumpers jas was verkocht die dag te weten Parajumpers Marine Uni in de maat L en er was afgerekend door een pin transactie.

Bewijsoverwegingen

Feit 1:
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een boksbeugel tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen en dat hij met een mes op [slachtoffer 1] heeft ingestoken. [slachtoffer 1] is meermalen met het mes geraakt in zijn bovenbenen en eenmaal in zijn buik, hand en voet. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte in [slachtoffer 1] buik probeerde te steken en dat [slachtoffer 1] dit probeerde af te weren met zijn handen en voeten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het opzet van verdachte was gericht op het steken in de buik van [slachtoffer 1] .
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert. Daarvoor is van belang of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank overweegt dat bij het steken met een mes in de buik, zijnde een kwetsbaar lichaamsdeel waar vitale organen zitten, de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer dusdanig gewond zou raken dat hij zou komen te overlijden. Het (proberen te) steken met een mes in de buik is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] had.
De rechtbank wijst in dit verband voorts op de verklaring van getuige [getuige 1] dat verdachte tijdens de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft gezegd "Ik vermoord je", alsmede op de WhatsApp-gesprekken waarin verdachte zegt dat [slachtoffer 1] doodgaat en dat "hun niet gaan leven". Dit past bij het handelen van verdachte en kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgedaan als grootspraak.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] had. De rechtbank zal de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook bewezen verklaren.
Ten aanzien van de vraag of daarbij sprake was van medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn met verdachte op zoek gegaan naar [slachtoffer 1] , terwijl zij van verdachte hadden gehoord dat verdachte ruzie had met [slachtoffer 1] en door hem en enkele vrienden was geslagen met oud en nieuw. [medeverdachte 1] heeft de auto waarin [slachtoffer 1] zat klemgereden zodat verdachte wraak op [slachtoffer 1] kon nemen.Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben zich ook met [slachtoffer 1] bemoeid toen/nadat verdachte hem aanviel, door tegen hem te schreeuwen, hem vast te pakken ( [medeverdachte 1] ) en hem te slaan ( [medeverdachte 2] ). Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben allen ontkend dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten dat verdachte wapens zou gebruiken ten opzichte van [slachtoffer 1] . De rechtbank kan ook niet op andere wijze vaststellen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wetenschap hadden van beoogd gebruik van wapens door verdachte, dan wel dat zij op het moment zelf moeten hebben gezien dat verdachte wapens gebruikte. Nu binnen het genoemde feitencomplex het gebruik van wapens essentieel is voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opzet op de dood van [slachtoffer 1] - en dus hetzelfde gronddelict als verdachte - hadden.
De rechtbank acht medeplegen dan ook niet bewezen.
Feit 2:
Dit feit acht de rechtbank bewezen op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie.
Feit 3:
Uit de hierna op te nemen bewijsmiddelen - waaronder de verklaring van verdachte - leidt de rechtbank het volgende af. Op 1 december 2019 werd de jas van [slachtoffer 3] uit de kleedkamer van [voetbalclub] gestolen. Het ging om een zwart/grijze jas van het merk Parajumpers, maat S. Deze jas bleef tijdens de voetbalwedstrijd achter in de afgesloten kleedkamer. Tijdens de rust werd de kleedkamer van het slot gehaald en gebruikt door het team van [slachtoffer 3] en verdachte. Toen was de jas van [slachtoffer 3] er nog. Na de wedstrijd ontdekte [slachtoffer 3] dat zijn jas weg was. De tassen van zijn teamgenoten (en van de spelers van een ander team dat de kleedkamer eveneens gebruikte) werden doorzocht, maar de jas werd niet gevonden. Verdachte was na de rust van de voetbalwedstrijd achtergebleven in de kleedkamer en heeft de tweede helft van de wedstrijd niet verder gespeeld. Zijn tas werd niet doorzocht.
Bij zijn aanhouding op 3 januari 2019 in verband met feit 1 droeg verdachte een zwart/grijze Parajumpers jas, maat S.
Gelet op de aanwezigheid van verdachte in de kleedkamer rond het moment dat de jas is weggenomen in combinatie met het dragen van een jas die voor wat betreft merk, type, maat en kleur overeenkomt met de gestolen jas door verdachte bij zijn aanhouding een maand later, is de rechtbank van oordeel dat er wettig bewijs is voor de diefstal van de jas door verdachte. Aan dat oordeel draagt bij de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte over de herkomst van de door hem gedragen jas. Verdachte heeft immers aantoonbaar gelogen toen hij verklaarde (onderbouwd met een geldopname-bon en een pro-forma aankoopbon) dat hij de jas op 4 september 2018 bij [bedrijf] in Groningen heeft gekocht. De rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte degene is die de jas heeft gestolen, onder meer gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte. De rechtbank constateert namelijk dat verdachte verschillende, elkaar tegensprekende, verklaringen heeft afgelegd over zowel de aanschafdatum als de maat, de prijs en de kleur van de jas, zoals hierna zal worden uiteengezet.
Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij de jas die hij droeg tijdens zijn aanhouding heeft gekocht bij kledingwinkel [bedrijf] op 4 september 2019. Daarvoor had hij € 200,00 opgenomen van zijn rekening. Nadat uit onderzoek was gebleken dat er bij [bedrijf] geen zwart/grijze Parajumpers jas is verkocht op deze datum, verklaarde verdachte dat hij niet precies meer weet wanneer hij de jas heeft gekocht. Over het aankoopbedrag van de jas heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat het ging om een bedrag van "iets minder dan € 300,00", om vervolgens ter zitting te verklaren dat hij € 320,00 heeft betaald. Tussen het verhoor van verdachte bij de politie en de zitting is verdachte naar [bedrijf] gegaan om een nieuwe bon van "zijn" jas te laten opmaken, omdat hij de bon kwijt zou zijn geraakt.
Op deze bon staat een aankoopbedrag van € 380,00, maat M en de kleur zwart vermeld. Dit komt niet overeen met de door verdachte genoemde aankoopbedragen en evenmin met de maat van de jas die verdachte droeg, namelijk maat S. Ook de kleur op de bon (zwart) komt niet overeen met wat verdachte over de door hem gekochte jas heeft verklaard ter zitting (donkergrijs/zwart/ blauw) en hetgeen hij tegen [slachtoffer 3] over zijn (verdachte's) jas heeft gezegd via WhatsApp (grijs/blauw/donker).
Gelet op alle tegenstrijdigheden en onwaarheden in de verklaring van verdachte, is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte de jas van [slachtoffer 3] heeft gestolen. Om dit te verhullen heeft verdachte kennelijk (valselijk) een aankoopbon laten opmaken en heeft verdachte zijn teamgenoot [slachtoffer 3] - en de rechtbank - proberen te doen geloven dat zijn jas een andere kleur was dan de van [slachtoffer 3] gestolen jas.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de door de politie geboden mogelijkheid om middels onderzoek vast te stellen of een foto waarop verdachte de bewuste jas draagt inderdaad is gedateerd vóór het moment van de diefstal, zoals verdachte heeft gesteld.
Alles overwegend acht de rechtbank de onder 3 ten laste gelegde diefstal van de jas wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat feit 4 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat zij wel kan vaststellen dat verdachte samen met [slachtoffer 1] in de woning van aangever was rond het moment dat de laptop werd gestolen, maar dat op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de laptop heeft gestolen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1. primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 3 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- meermalen met een boksbeugel in het gezicht en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en
- meermalen met een mes in de bovenbenen van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 januari 2019 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto van het merk Volkswagen Lupo, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd;
3.
hij op 1 december 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, Parajumpers Jack, kleur zwart, toebehorende aan [slachtoffer 3] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Poging tot doodslag
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen
3. Diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 en 3wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 221 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en bovendien een contactverbod met [slachtoffer 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie, met uitzondering van het gevorderde contactverbod, en heeft aangegeven zich eveneens te kunnen vinden in het daarnaast opleggen van een werkstraf aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 11 november 2019, 15 januari 2019 en 7 januari 2019, het psychologisch onderzoeksrapport d.d. 10 april 2019, de evaluatie van het werkplan jeugdreclassering d.d. 4 november 2019, het trajectconsult d.d. 25 januari 2019, de rapportage van Jeugdbescherming Noord d.d. 12 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag op een voormalige vriend van hem. Hij wilde wraak op hem nemen omdat hij enkele dagen ervoor door hem zou zijn geslagen. Verdachte is hem gevolgd in een auto. Toen de auto waarin de jongen als bijrijder zat, inparkeerde bij een winkelcentrum viel verdachte hem aan. Hij sloeg de jongen met een boksbeugel en stak meerdere malen met een mes op hem in. De jongen kon geen kant op doordat hij nog in de auto zat en liep onder andere steekwonden in zijn benen op.
De rechtbank is geschokt door de wijze waarop verdachte heeft gemeend voor eigen rechter te mogen spelen en door de mate waarin hij geweld heeft gebruikt ten opzichte van het compleet overrompelde en weerloze slachtoffer.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook zijn diverse omstanders op klaarlichte dag ongewild geconfronteerd met deze geweldsexplosie.
De gevolgen voor het slachtoffer zijn groot: hij houdt verschillende littekens over aan de steekwonden, heeft tijdens het sporten nog steeds last van zijn benen en is angstig door het voorval. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Verdacht heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de beschadiging van een auto en de diefstal van een jas. Dit zijn ergerlijke feiten die hinder voor de slachtoffers opleveren. Verdachte heeft door deze feiten, maar ook door zijn houding ter zitting getoond geen respect voor andermans eigendom te hebben. Bovendien heeft hij voor beide feiten geen verantwoordelijkheid genomen, maar geprobeerd er onderuit te komen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte vaker in aanraking is geweest met justitie, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte gelet op zijn leeftijd van 17 jaar (ten tijde van het plegen de bewezenverklaarde feiten 16 jaar) wordt berecht binnen de kaders van het jeugdstrafrecht. Dit betekent dat voor een ernstig feit als een poging tot doodslag als wettelijke strafmaximum zestien maanden jeugddetentie geldt en dat bij de strafoplegging in het bijzonder ook rekening wordt gehouden met de gevolgen van de strafoplegging voor de ontwikkeling van de jeugdige, waaraan de rechtbank nu enkele alinea's zal wijden.
In het psychologisch onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een andere gespecificeerde aandachtsdeficientie-/hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is sprake van een disharmonische intelligentie waarbij met name het werkgeheugen beperkt werkt. Deze gebrekkige ontwikkeling was ook aan de orde ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde en beïnvloedde het gedrag van verdachte. De psycholoog adviseert om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren voor het ten laste gelegde. De rechtbank neemt deze conclusies en dit advies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Blijkens de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ziet de Raad forse risico's op herhaling van (agressief) delictgedrag. Mede als gevolg van de gediagnosticeerde ADD-problematiek is het voor verdachte soms lastig om vooraf de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Verdachte is een jongen die niet snel geneigd is om hulp te vragen, lost problemen graag zelf op en weet daarvoor niet altijd de meest geschikte oplossing te bedenken. Om de kans op herhaling van delictgedrag te verkleinen moet verdachte met professionele steun werken aan zijn probleemoplossende vaardigheden en aan zijn agressieregulatie. De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte op te leggen een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - meewerken aan behandeling, dagbesteding en toezicht van jeugdreclassering.
Ter zitting hebben de vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering geadviseerd om (daarnaast) meewerken aan het lopende traject ITB-harde kern (voor de aanvullende duur van zes maanden) en begeleid wonen bij ZCNN (Zorg Coaching Noord Nederland) als bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de genoemde bijzondere voorwaarden in het belang van de ontwikkeling van verdachte zijn en zal deze voorwaarden opleggen. Verdachte zal een andere weg moeten inslaan en een andere houding moeten aannemen om in de maatschappij te kunnen slagen. De rechtbank hoopt dat hij het op te leggen traject daarvoor met beide handen aan zal grijpen. Tevens acht de rechtbank het van belang dat het contactverbod met het slachtoffer van de poging tot doodslag- opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis - in stand wordt gehouden.
De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden koppelen aan een voorwaardelijke jeugddetentie. Daarnaast zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Toezicht op en begeleiding van verdachte zijn noodzakelijk om het gevaar van herhaling van geweldsmisdrijven in te perken. Zonder dat toezicht en begeleiding moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen.
Bovendien zal de rechtbank - conform het advies van de Raad - een werkstraf aan verdachte opleggen. Het achterwege laten van de werkstraf - zoals is voorgesteld door de officier van justitie gelet op de zwaarte van de op te leggen bijzondere voorwaarden - zou naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en zou bovendien zou het een verkeerd signaal aan verdachte afgeven. De rechtbank wil verdachte ervan doordringen dat de feiten die hij heeft gepleegd absoluut onacceptabel zijn.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 225,40 ter zake van materiële schade en
€ 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.018,06 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 15,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
4. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 1,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderd. De officier van justitie heeft niet-ontvankelijk verklaring van benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] gevorderd, nu deze vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en wat betreft [slachtoffer 5] omdat het feit niet kan worden bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard, onder meer omdat er sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] en omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd, bijvoorbeeld als het gaat om de impact van het voorval.
De gevorderde materiële schade dient naar redelijkheid en billijkheid te worden geschat, daarbij dient ook rekening te worden gehouden met een afschrijvingspercentage.
Benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] moeten in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank

1. [slachtoffer 1]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat de schoenen slechts drie maanden oud waren en dat vergoeding van de aankoopprijs (€ 110,00) dan ook redelijk is. De rechtbank zal dus geen afschrijvingspercentage hanteren.
De waarde van de beschadigde kleding schat de rechtbank - gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek - op € 100,00, gelijk aan het gevorderde bedrag. Ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal deze post ook toewijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. [slachtoffer 1] is bij wijze van wraakneming vanuit het niets geconfronteerd met een geweldsexplosie van verdachte. Er is met een boksbeugel op hem ingeslagen en met een mes op hem ingestoken, terwijl hij geen kant op kon. Dat [slachtoffer 1] hierdoor ook (lange tijd) na het voorval nog gevoelens van angst ervaart, is volstrekt invoelbaar en behoeft geen nadere onderbouwing. De hoogte van gevorderde immateriële schade staat in redelijk verband met de poging tot doodslag en de rechtbank zal de vordering dan ook op dit punt toewijzen. Van (matiging wegens) eigen schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Gelet op de genoemde omstandigheden kan de schade die [slachtoffer 1] heeft opgelopen op geen enkele manier aan hemzelf worden toegerekend.
De vordering zal derhalve volledig worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 januari 2019. Dit betreft schade tot op dit moment.
De rechtbank stelt vast dat naast verdachte ook twee andere personen betrokken waren bij het voorval en ook hebben bijgedragen aan de (immateriële) schade bij [slachtoffer 1] . De rechtbank acht hen alle drie naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien (één van) zijn medeverdachten) deze al heeft/hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden, waarbij de vervangende jeugddetentie op nihil wordt bepaald.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

2. [slachtoffer 2]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade tot een bedrag van € 943,06 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. Deze schade is onderbouwd met een offerte. Dat [slachtoffer 2] ervoor heeft gekozen deze schade niet te laten herstellen en de auto te verkopen, doet hier niets aan af, nu de schade door een garage is vastgesteld op het gevorderde bedrag en deze schade verband houdt met het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De gevorderde kosten (€ 75,00) voor het laten reinigen van het interieur van de auto zijn niet onderbouwd. De benadeelde partij zal op dit punt dan ook niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden, waarbij de vervangende jeugddetentie op nihil wordt bepaald.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

3. [slachtoffer 3]

De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] schade heeft geleden. De verzekering heeft de gestolen jas vergoed en bovendien krijgt [slachtoffer 3] de gestolen jas terug (zie hierna onder het kopje Inbeslaggenomen goederen). De gevorderde kosten voor het stomen van de jas zijn niet onderbouwd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

4. [slachtoffer 5]

De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een jas van het merk Parajumpers, moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten [slachtoffer 3] .

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 289, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 222 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk een week na het uitspreken van dit vonnis meldt bij Jeugdbescherming Noord, Leonard Springerlaan 21 te Groningen.
2. dat veroordeelde gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd in het kader van het jeugdreclasseringstoezicht zal meewerken aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern), nader in te vullen door Jeugdbescherming Noord, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die maatregel door de jeugdreclassering zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten ZCNN (Zorg Coaching Noord Nederland), of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, alles voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan behandeling door Accare of een soortgelijke instelling voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde zich verplicht mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. dat de veroordeelde dagbesteding heeft en onderwijs volgt;
6. dat de veroordeelde tijdens de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2002.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling (Jeugdbescherming Noord te Groningen) de opdracht als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/840000-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.225,40(zegge: tweeduizendtweehonderdvijfentwintig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019, in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.225,40 (zegge: tweeduizendtweehonderd-vijfentwintig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 dagen, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 225,40 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of de mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of de mededader(s) aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/840000-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
943,06(zegge: negenhonderddrieëenveertig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 943,06 (zegge: negenhonderddrieëenveertig euro en zes eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/840000-19, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/840015-19, feit 4:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]niet-ontvankelijk.
Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 3] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven jas van het merk Parajumpers.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 november 2019.
Mr. Hoedt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.