ECLI:NL:RBNNE:2019:497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
C/19/125198 / KG ZA 18-208
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering in kort geding wegens schade door gaswinning en aardbevingen

In deze zaak heeft eiser, [S.], een voorschot op schadevergoeding gevorderd in verband met schade die hij stelt te hebben geleden door aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de schade daadwerkelijk het gevolg is van aardbevingen. De eiser heeft de boerderij in 2013 gekocht en stelt dat deze beschadigd is door gaswinning. De NAM, gedaagde, heeft verweer gevoerd en betwist dat de schade bevinggerelateerd is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en dat de schade niet kan worden toegeschreven aan de gaswinning. De vordering is afgewezen en eiser is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 februari 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/125198 / KG ZA 18-208
Vonnis in kort geding van 11 februari 2019
in de zaak van
[S.],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. A.A. Westers te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [S.] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 januari 2019,
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2019,
  • de pleitnota van [S.] ,
  • de pleitnota van NAM,
  • de overige in het geding gebrachte stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[S.] is - via de besloten vennootschap J.W.S. Beheer B.V. - indirect bestuurder van de besloten vennootschap [K & S] Holding B.V. [K & S] Holding B.V. was (enig) aandeelhouder van de inmiddels ontbonden besloten vennootschap [K & S] Vastgoed B.V. (verder te noemen [K & S] Vastgoed).
2.2.
Op 30 september 2011 heeft [K & S] Vastgoed in eigendom verkregen een boerderij met bijschuur en (onder-)grond te [woonplaats] voorheen plaatselijk bekend als [adres] en thans plaatselijk bekend als … (hierna: de boerderij) De leveringsakte vermeldt naast een koopprijs van € 179.000,00 het volgende, voor zover van belang:

Artikel 2 - Feitelijke staat en gebruik van het gekochte
(…)
2. Het gekochte bezit de feitelijke eigenschappen die nodig zijn voor een normaal gebruik als boerderij/agrarisch object/woonruimte.
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik als in de vorige zin vermeld nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar waren ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst.
In dat licht zijn kopers door de makelaar van de verkoper gewezen op het vele achterstallige onderhoud en de bouwkundige gebreken welke het verkochte bezit en het daarmee niet voldoen aan de conformiteitsvereiste. Koper is voldoende in de gelegenheid gesteld om zich van de ernst van de gebreken te overtuigen en heeft verklaard deze gebreken "op de koop toe te nemen" en ten volste te aanvaarden.
Koper heeft afgezien van het uitvoeren van een bouwkundig onderzoek en vrijwaart verkoper volledig van alle aanspraken in welke vorm dan ook, nu en in de toekomst inzake de bouwkundige staat van het gekochte.”.
Blijkens - onder meer - een e-mailbericht van [S.] van 15 maart 2016 is de boerderij destijds door [K & S] Vastgoed gekocht om deze zo spoedig mogelijk weer door te verkopen.
2.3.
Op 7 februari 2013 heeft [S.] de boerderij in eigendom geleverd gekregen van [K & S] Vastgoed. In de leveringsakte is dezelfde bepaling, zoals hierboven geciteerd, opgenomen en dezelfde koopprijs van € 179.000,00.
2.4.
In het gebied waar de boerderij is gelegen, komen aardbevingen voor als gevolg van gaswinning.
2.5.
NAM is als producent van aardgas op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) risicoaansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning geïnduceerde aardbevingen.
2.6.
De boerderij heeft beschadigingen opgelopen. [S.] gaat er van uit dat dit een (in-)direct gevolg is van de gaswinning door NAM en heeft in 2013 en in 2014 schade gemeld. Eén van die schademeldingen heeft [S.] op enig moment weer ingetrokken, waarna Octa Adviseurs B.V. (verder: Octa) de resterende schademelding heeft onderzocht. Het rapport van Octa van 11 maart 2014 vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Op 6-2-2014 verrichte ik een bezoek van expertise bij schademelder. Op basis van dit bezoek heb ik mijn oordeel over het ontstaan van de schade gevormd. Schademelde was bij de opname niet aanwezig. Na kennismaking is schademelde weer weggegaan. Schademelder meldde nog wel dat de schade aan de linkerzijde stormschade is. Verder meldde schademelder dat de ruiten door vandalisme zijn gebroken. De staat van de boerderij heb ik beoordeeld. Mijn eerste indruk was dat de onbewoonde boerderij er sterk verwaarloosd bij lag.
Er is al jaren geen onderhouden gepleegd en de gehele boerderij is sterk verwaarloosd. De aanwezige scheuren zijn meerdere jaren oud. De aanwezige schade heb ik opgenomen. Deze heb ik gekwalificeerd als zijnde niet beving gerelateerd. Diverse bouwdelen staan op instorten. De situatie is dusdanig onveilig dat ik schademelder heb geadviseerd de onveilige delen te laten stutten door een deskundig bedrijf.
Octa kwalificeert alle geconstateerde gebreken als zogenoemde C-schade, één van de drie classificaties in de door NAM gehanteerde schadeprotocollen (A-, B- of C-schade), waarbij A-schade ziet op schade die een direct gevolg is van aardbeving(en), B-schade op schade die reeds aanwezig was voor, maar verergerd is ten gevolge van de aardbeving(en) en C-schade op schade die niet zelfstandig in verband kan worden gebracht met aardbevingen.
2.7.
Bij e-mailbericht van 11 maart 2014 schrijft Octa het volgende aan [S.] , voor zover van belang:

De staat van de boerderij heb ik beoordeeld. Mijn eerste indruk was dat de onbewoonde boerderij er sterk verwaarloosd bij lag. Er is al jaren geen onderhoud gepleegd en de gehele boerderij is sterk verwaarloosd. De aanwezige scheuren zijn meerdere jaren oud. De aanwezige schade heb ik opgenomen. Deze heb ik gekwalificeerd als zijnde niet beving gerelateerd. Diverse bouwdelen staan op instorten. De situatie is dusdanig onveilig dat ik u dringend adviseer de onveilige delen te laten stutten door een deskundig bedrijf”.
[S.] heeft dat advies van Octa opgevolgd en stutten geplaatst.
2.8.
Tussen [S.] en Octa is discussie ontstaan over (de inhoud) van het rapport van Octa van 11 maart 2014, waarna Octa een aanvullend schaderapport heeft opgesteld, gedateerd 28 mei 2014. Dat aanvullende rapport vermeldt naast het hiervoor bij 2.5. opgenomen citaat het volgende, voor zover van belang:

Na mijn afrapportage op 11-3-2014 is het dossier op verzoek van NAM weer heropend. Schademelder had aanwijzingen dat er schade was die wel bevinggerelateerd zou zijn. Hierop heeft schademelder een aantal foto's opgestuurd (op 21-5-2014) Deze foto's kwamen overeen met of zaten reeds opgenomen in het eerste rapport. Ik blijf dan ook bij mijn eerste bevindingen en heb de schade beoordeeld als niet bevinggerelateerd.”.
Van de in de schadeprotocollen opgenomen mogelijkheid van contra-expertise heeft [S.] - uiteindelijk - geen gebruik gemaakt.
2.9.
[S.] is in 2013 begonnen met de verbouw en renovatie van de boerderij en heeft medio februari 2012 al een sloopvergunning voor de boerderij aangevraagd en ook gekregen. Op 6 oktober 2014 is het asbest dak gesaneerd en op 1 november zijn er onder meer juffers, isolatie en dakpannen geplaatst.
2.10.
Op 6 december 2014 heeft [S.] zich gemeld bij NAM in verband met een mogelijk beroep op de zogenoemde nieuwbouwregeling. Medio januari 2016 heeft [S.] zich (wederom) gemeld bij het Centrum voor Veilig Wonen (verder: CVW) voor een bijdrage in de bouwkundige versterking. NAM heeft moeten vaststellen dat niet alle benodigde informatie beschikbaar was.
2.11.
Op enig moment heeft bemiddeling door de Nationaal Coördinator Groningen (verder: NCG) plaatsgevonden, in welk verband er onder meer op 5 februari 2017 een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden. Bij e-mailbericht van 20 februari 2017 heeft NCG de gemaakte afspraken aan partijen bevestigd. Op respectievelijk 21 februari 2017 en 12 maart hebben [S.] en NAM gereageerd op de inhoud van het e-mailbericht van 20 februari 2017. Partijen zijn het er getuige de reacties over eens dat “
tijdens het gesprek van 5 februari NAM op basis van coulance heeft toegezegd, de kosten voor het maken van een verkennende Trimori analyse met een bijbehorende bouwkostenraming (met betrekking tot het voorhuis) voor haar rekening te nemen”, “
Maatregelen beschreven in de analyse door partijen niet gelijkgesteld zullen worden aan het aanvaarden van aansprakelijkheid voor NAM maar gebruikt zullen worden inzichtelijk te krijgen wat de omvang en impact (ook in de financiële zin) is van het laten voldoen van de (her) ontwikkeling van het aan de huidige NPR” en “
Nam vooraf geen enkele toezegging doet over het eventueel leveren van een bijdrage in de kosten van de versterkingsmaatregelen.”.
2.12.
[XX] heeft de overeengekomen analyse uitgevoerd en op 4 mei 2018 gerapporteerd. De inleiding van '
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE UITGANGSPUNTEN' vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Voorliggend document omvat de seismische (controle)berekeningen van de woning aan de [adres] te [woonplaats] [postcode] . Het gebouw bestaat momenteel uit enkel een schil van gevels en kapconstructie. Deze dient aardbevingsbestendig te zijn. IN de toekomst dient de mogelijkheid daar te zijn een gehele vrije indeling te introduceren met maximaal 2 verdiepingsvloeren. De nieuwe indeling dient op zicht stabiel te worden gemaakt (aardbevingsbestendig). De fundering dient reeds met deze belastingen te worden berekend, zowel horizontaal als verticaal.”.
2.13.
[W.] & Partners heeft in opdracht van [XX] een funderingsadvies uitgebracht, gedateerd 11 oktober 2018. De inleiding van het advies vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Het funderingsadvies is opgesteld in verband met de voorgenomen nieuwbouw van een boerderij en schuur. In dit rapport wordt ten behoeve van de ontwerpfase, inzicht gegeven in de toelaatbare draagkracht op funderingsniveau en het bijbehorend zettingsgedrag waarbij rekening is gehouden met het mogelijk optreden van geïnduceerde bevingen.”.
2.14.
BouwenKundig te Leeuwarden heeft middels haar zogenoemde elementenberekening van 15 juli 2018 de kosten van de versterkingsmaatregelen begroot op een bedrag van € 292.111,00 (inclusief 21% BTW), de kosten van herstel van de schade op een bedrag van € 128.864,00 (inclusief 21% BTW) en de overige kosten op een bedrag van € 230.343,00 (inclusief 21% BTW).
2.15.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft NAM een eenmalige vaste vergoeding van
€ 80.000,00 (inclusief BTW) aangeboden aan [S.] ten behoeve van het verwijderen van de stutten en de daarbij komende kosten. Dat aanbod heeft [S.] niet geaccepteerd.

3.Het geschil

3.1.
[S.] vordert samengevat - veroordeling van NAM tot betaling van € 402.000,00, dan wel een door de voorzieningenrechter vast te stellen bedrag, met veroordeling van NAM in de kosten van dit kort geding.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [S.] - verkort weergegeven - in de eerste plaats een afspraak met NAM ten grondslag, er uit bestaande dat [XX] als eerste zou beoordelen of er sprake is van aardbevingsschade aan de constructieve onderdelen van de boerderij en of er aardbevingsbestendige maatregelen genomen zouden moeten worden. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn partijen voorts overeengekomen dat NAM een kostenberekening zou maken ten aanzien van de schadevergoeding. Uit het rapport van [XX] volgt dat er sprake is van schade welke is veroorzaakt door aardbevingen, alsmede dat de boerderij en de constructie hierdoor niet meer voldoen en versterkt moeten worden. NAM heeft, in weerwil van de gemaakte afspraken, geen onafhankelijke kostenbegroting op laten stellen maar eenzijdig een aanbod van € 80.000,00 gedaan voor het veilig stellen van de boerderij en het verwijderen van de stutten. Dat bedrag is bij lange na niet voldoende voor herstel- en versterkingsmaatregelen, welke zijn begroot op een bedrag van € 128.864,00 (inclusief BTW) voor herstel en een bedrag van € 292.111,00 (inclusief BTW) voor het veiligstellen en versterken van de boerderij. De dervingskosten, waaronder de hypothecaire financiering, zijn begroot op een bedrag van € 92.945,12. [S.] vordert bij wijze van voorschot een bedrag van € 420.000,00 van NAM, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag. Voorts legt [S.] aan zijn vorderingen ten grondslag dat NAM op de voet van artikel 6:177 BW risico-aansprakelijk is voor schade aan de opstallen die zijn ontstaan door aardbevingen ten gevolge van de gaswinning. Die schade wordt met inachtneming van artikel 6:95 BW juncto artikel 6:97 BW begroot en op grond van artikel 6:96 lid 2 onder a BW vallen daaronder ook de kosten voor versterking ter voorkoming van bevingsschade. Op grond van artikel 6:184 BW valt onder de schade ook de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of verdere beperking van schade en schade en verlies veroorzaakt door zulke maatregelen. Omdat het gaat om fysieke schade aan de boerderij wordt deze ingevolge artikel 6:177a BW vermoed te zijn veroorzaakt door de gaswinning. [S.] heeft een spoedeisend belang, omdat hij de schade weliswaar bij de arbiter heeft aangemeld, maar de afwikkeling naar verwachting wel een aantal jaren kan duren, terwijl er sprake is van een acuut onveilige situatie. De stutten die zijn geplaats, en waarop het nieuw aangebrachte dak grotendeels rust, beginnen te rotten. [S.] heeft recht en belang dat NAM wordt veroordeeld om ten titel van voorschot alvast een gedeelte van de schade te voldoen, zodat hij in de gelegenheid zal zijn de aannemer opdracht te geven om de eerste noodzakelijke herstelwerkzaamheden uit te voeren.
3.3.
NAM voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats.
De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
De voorzieningenrechter is, indachtig dit criterium, van oordeel dat [S.] het spoedeisend belang bij zijn vordering voldoende aannemelijk heeft gemaakt. [S.] heeft namelijk onvoldoende weersproken gesteld dat hij de schade die hij stelt te hebben geleden - tevens - bij de arbiter heeft gemeld, maar dat de afwikkeling ervan nog wel jaren kan duren. Dat heeft NAM niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat [S.] een (voldoende) spoedeisend belang heeft om de voorzieningenrechter te adiëren ter zake van die schade. De vraag of de stutten, waarop volgens [S.] het door hem aangebrachte nieuwe dak grotendeels rust, zijn begonnen te rotten kan in zoverre dan ook in het midden blijven. Ook de omstandigheid dat [S.] volgens NAM een acuut onveilige situatie kan melden bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, maar die weg niet wil bewandelen doet aan dat spoedeisend belang niet, althans onvoldoende af. NAM heeft weliswaar gewezen op deze mogelijkheid, maar niet voldoende toegelicht dat [S.] ook in dat geval binnen een tijdsbestek zoals te doen gebruikelijk in procedures als de onderhavige voldoende duidelijkheid zal kunnen verkrijgen.
4.3.
Aldus wordt toegekomen aan een beoordeling van de aannemelijkheid van de vordering van [S.] , waartoe het volgende wordt overwogen. Aan NAM kan worden toegegeven dat [S.] zich in de dagvaarding - mede - beroept op een afspraak met NAM. Uit de pleitnota van zijn raadsman maakt de voorzieningenrechter op dat [S.] die grondslag schijnbaar heeft verlaten en zich thans ook op het standpunt stelt dat NAM bij [S.] een gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij [S.] in ieder geval goeddeels tegemoet zou komen ter zake van zijn gestelde schade. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit geen van de overgelegde stukken blijkt van een afspraak in de door [S.] gestelde zin. Ook is de voorzieningenrechter niet (voldoende) gebleken dat er bij [S.] een vorm van gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt door NAM. Uit de feiten zoals die in deze procedure zijn vastgesteld maakt de voorzieningenrechter - integendeel - op dat partijen op enig moment - zie daartoe de onder 2.11. opgenomen afspraken - zijn overeengekomen om [XX] in te schakelen voor een versterkingsadvies en voorts dat de kosten van dit onderzoek door NAM zouden worden betaald. Niet meer en niet minder. Voor zover er derhalve al afspraken tussen partijen aangenomen zouden kunnen worden, dan bestaan die er - hoogstens - uit dat partijen overeenstemming hadden over de inschakeling van [XX] voor het opstellen van een versterkingsadvies en dat de kosten daarvan door CVW (NAM) zouden worden gedragen. Dat (laatste) heeft NAM ook gedaan. Dat NAM door deze feitelijke gang van zaken bij [S.] vertrouwen zou hebben opgewekt dat zij zonder meer tot schadevergoeding zou over gaan, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, temeer ook omdat NAM - zie daartoe andermaal de afspraken zoals onder 2.11. opgenomen - met het inschakelen geen enkele erkenning van aansprakelijkheid doet en ook op voorhand geen enkele toezegging doet met betrekking tot de kosten van de mogelijke versterking. [S.] heeft dat niet gemotiveerd weersproken en ook geen bijkomende feiten en omstandigheden aangevoerd die, voor zover al bewezen, tot een andere oordeel nopen.
4.4.
De - enkele - omstandigheid dat NAM na het afkomen van het rapport van [XX] niet meer heeft gereageerd naar [S.] toe, anders dan met een vrijblijvend aanbod om hem een bedrag van € 80.000,00 te betalen vanwege de aangebrachte stutten, leidt evenmin tot een ander oordeel. NAM heeft namelijk onvoldoende weersproken toegelicht dat zij gedurende dit tijdsbestek werd ingehaald door de - politieke - werkelijkheid die er voor haar op neerkwam dat zij geen rol meer mocht hebben in de schadeafhandeling en slechts met betrekking tot reeds bestaande claims zoals de onderhavige een (volgens NAM ruimhartig) voorstel diende te doen. Die omstandigheid kan NAM niet euvel worden geduid, te minder ook omdat er voor NAM ook geen verdergaande verplichtingen met [S.] waren overeengekomen. Wat anders is uiteraard nog wel, maar dat heeft verder geen juridische gevolgen, dat het wel fatsoenlijk ware geweest indien NAM betrokkenen, zoals [S.] , over een en ander beter/ anders zou hebben geïnformeerd. Wat van dit laatste verder ook zij, de vordering van [S.] acht de voorzieningenrechter om redenen zoals hiervoor uiteengezet niet op deze grondslag toewijsbaar.
4.5.
Met betrekking tot de andere grondslag van [S.] overweegt de voorzieningenrechter dat hiervoor op zijn minst vereist is dat er sprake is van fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn. Daarvan is de voorzieningenrechter in het geheel niet gebleken. Het rapport van [XX] kan hiervoor, anders dan [S.] meent, niet dienen. Dat rapport is immers opgesteld om een verbeteringsadvies te geven, teneinde de boerderij aardbevingsbestendig te maken. Bovendien valt uit dit rapport ook niet op te maken dat er sprake is (geweest) van aardbevingsschade. Ook uit het bijbehorende advies van [W.] & Partners blijkt niet van schade in vorenbedoelde zin. Het rapport van Octa van 8 mei 2017 vermeldt dat de opgenomen schades in dat rapport niet in verband kunnen worden gebracht met een beving. Aldus kan op basis van dit rapport evenmin gesproken worden van fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn. Nu de voorzieningenrechter ten slotte niet is gebleken van meer of andere schades dan hiervoor omschreven, een eerdere schademelding van [S.] is door hem weer ingetrokken, kan de subsidiaire grondslag evenmin slagen. Het beroep van [S.] op het bepaalde in artikel 6:184 BW en/of 6:96 BW strandt reeds op grond van het voorgaande, zodat deze artikelen geen verdere bespreking meer behoeven.
4.6.
Nu [S.] de vordering die hij op NAM stelt te hebben niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, wordt niet voldaan aan het onder 4.1. verwoorde criterium en dient dit tot afwijzing van de vordering te leiden. [S.] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NAM worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 5.010,00
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [S.] in de proceskosten, aan de zijde van NAM tot op heden begroot op € 5.010,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [S.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [S.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: