ECLI:NL:RBNNE:2019:5006

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
18/142736-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ernstige gevolgen door onoplettendheid en snelheidsovertreding

Op 3 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 9 september 2018 in Groningen. De verdachte, die met een ongeldig verklaard rijbewijs reed, heeft een voetganger en een fietser aangereden op een oversteekplaats. De rechtbank oordeelde dat de verdachte harder reed dan de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en zijn snelheid niet heeft verminderd bij het naderen van de oversteekplaats, ondanks een constante stroom van fietsers. De voetganger liep door de aanrijding een complete dwarslaesie op, terwijl de fietser een hersenschudding en andere verwondingen opliep. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en een rijontzegging van drie jaar. De vordering tot schadevergoeding van de voetganger werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet los kan worden gezien van de gevolgschade die door de verzekeraar moet worden afgehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/142736-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Bornholmstraat, komende uit de richting van de Winschoterweg en gaande in de richting van de Beneluxweg, ter hoogte van een aldaar in die weg gelegen (voetgangers en/of fietsers) oversteekplaats, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, hierin bestaande dat verdachte
- terwijl het zicht ter plaatse en/of het uitzicht van verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of,
- niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
- ( vervolgens) ter hoogte van die oversteekplaats zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
- ( vervolgens) aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser en/of een voetganger die doende was/waren (op voormelde oversteekplaats) de weg over te steken,
waardoor een ander en/of anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- bij [slachtoffer 1] een hersenkneuzing en/of een breuk van de tiende borstwervel met een complete dwarslaesie en/of letsel aan de nekwervel en/of breuken in het aangezicht en/of een breuk van de linker elleboog en/of een breuk van de linker enkel en/of peesletsel aan de rechter voet en/of
- bij [slachtoffer 2] een hersenschudding en/of meerdere verwondingen aan het hoofd,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Groningen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Bornholmstraat, komende uit de richting van de Winschoterweg en gaande in de richting van de Beneluxweg, ter hoogte van een aldaar in
die weg gelegen (voetgangers en/of fietsers) oversteekplaats,
- terwijl het zicht ter plaatse en/of het uitzicht van verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of,
- niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
- ( vervolgens) ter hoogte van die oversteekplaats zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
- ( vervolgens) aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser en/of een voetganger die doende was/waren (op voormelde oversteekplaats) de weg over te steken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Groningen op/aan de Bornholmstraat, op of omstreeks 9 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander en/of anderen (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Groningen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie AM/B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Bornholmstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde. Daartoe heeft zij onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte was de bestuurder van de auto ten tijde van het ongeval. Dit blijkt onder meer uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. De politie heeft op basis van camerabeelden berekend dat de snelheid minstens 55,7 kilometer per uur moet zijn geweest. Op grond van de getuigenverklaringen en de schade aan de auto is meer dan aannemelijk dat verdachte met een snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte geen snelheid heeft geminderd voor het zebrapad, terwijl dit verlicht was en met borden was aangegeven. Verdachte heeft zijn snelheid niet aangepast aan de situatie ter plaatse en hij heeft niet gezien dat ter plaatse een grote groep mensen de rijbaan wilde oversteken. Bovendien heeft verdachte gereden, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Hieruit volgt dat sprake was van meerdere verkeersfouten. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte roekeloos heeft gereden, zodat hij moet worden vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging. Wel kan worden bewezen dat sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid.
Door dit rijgedrag van verdachte is een aanrijding ontstaan en zijn de slachtoffers [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) ernstig gewond geraakt. [slachtoffer 1] heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van (onder meer) een dwarslaesie en een hersenkneuzing. [slachtoffer 2] heeft door de aanrijding een hersenschudding opgelopen. Ook had zij (hoofd)verwondingen, waarvoor zij in totaal 40 hechtingen heeft gekregen. [slachtoffer 2] heeft door het ongeval geruime tijd rust moeten nemen en had een maand na het ongeval haar werk nog niet weer opgepakt. Verder is ter terechtzitting gebleken dat bij haar sprake is van PTSS. Hieruit volgt dat ook [slachtoffer 2] door het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In ieder geval heeft zij zodanig letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het verweer van de verdediging dat bij verdachte mogelijk sprake is van een medische toestand, waardoor hij zich op de hiervoor beschreven manier heeft gedragen en zich het ongeval zelf - en ook nog zijn handelen geruime tijd daarna - niet kan herinneren, kan niet slagen. Verdachte heeft zijn vriendin 20 minuten na het ongeval al een bericht gestuurd met een verdrietige emoticon. Ook heeft hij toen geprobeerd haar te bellen. Hieruit volgt dat verdachte toen al wist dat er iets was gebeurd. Dit wordt bevestigd door de verklaring van verdachtes vriendin dat hij de volgende ochtend tegen haar heeft gezegd dat er opeens allemaal mensen voor hem waren en dat deze mensen uit het niets kwamen. Ook heeft verdachtes vriendin verklaard dat zij verdachte voor het ongeval nog heeft gesproken, dat hij toen nog helder was en dat hij haar toen nette berichten heeft gestuurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, nu hij zich niet bewust is geweest van dit ongeval. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt dat de bestuurder niet heeft gereageerd, toen er iets op zijn weg kwam en ook niet nadat er een grote impact was geweest. Volgens de getuigen was sprake van een goed zichtbaar lint van fietsers die de weg moesten oversteken. De meeste getuigen hebben verklaard dat de aanrijding heeft plaatsgevonden in een vrijwel vloeiende beweging. Dit alles verhoudt zich er niet mee dat de bestuurder van de auto zich bewust was van het gebeuren om hem heen. Hij kan zich ook niets van het ongeval herinneren. Dit gebrek aan bewustzijn is mogelijk veroorzaakt door de medische toestand van verdachte ten tijde van het ongeval. Verdachte heeft naar aanleiding van het gebeurde contact met medici en daarbij is naar voren gekomen dat bij hem sprake is van prediabetes en vervetting van de lever. Verdachte is te verstaan gegeven dat het goed mogelijk is dat hij ten tijde van het ongeval een hypo heeft gehad. De verdediging heeft geprobeerd hier zelf meer concrete informatie over te krijgen, maar dat is niet gelukt, mede doordat de huisarts en het ziekenhuis terughoudend zijn bij het verstrekken van informatie. De rechtbank heeft het verzoek tot het benoemen van een deskundige voor het doen van onderzoek naar de medische toestand van verdachte ten tijde van het ongeval, afgewezen. Daardoor kan de verdediging dit verweer niet nader onderbouwen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien wel bewezen wordt geacht dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, sprake is van de lichtste vorm van schuld. De officier van justitie baseert haar standpunt over de gereden snelheid met name op de door de getuigen geschatte snelheid. Het gaat daarbij echter om subjectieve waarnemingen en snelheden zijn lastig in te schatten. De schattingen van de getuigen lopen dan ook sterk uiteen. De meeste getuigen hebben de snelheid geschat op 80 tot 100 kilometer per uur. Deze schattingen zijn gedaan na de impact. Als een getuige de perceptie heeft dat de snelheid hoog was, relateert hij of zij die snelheid al snel aan de maximumsnelheid. Een aantal getuigen heeft verklaard dat de maximumsnelheid ter plaatse volgens hen 70 kilometer per uur was. Dit zal leiden tot een hogere schatting. Tegenover deze subjectieve schattingen staat een objectieve meting van de politie. De politie heeft op basis van camerabeelden een indicatieve snelheid berekend van 55,7 kilometer per uur. De politie zegt niet dat daar een grote marge op zit of dat de snelheid net zo goed 80 kilometer per uur kan zijn geweest. De gebruikte camerabeelden zijn van vlak na het impactmoment. Uit de omstandigheid dat er geen remsporen zijn, volgt dat, als er al snelheid is geminderd, dit niet veel kan zijn geweest. Dit maakt de snelheidsberekening relatief betrouwbaar. Daarom dient er vanuit te worden gegaan dat is gereden met een snelheid tussen 55,7 en 60 kilometer per uur. Dat is een snelheid waarbij normaliter goed kan worden gereageerd op verkeerssituaties. Naast deze snelheid en de omstandigheid dat niet of nauwelijks is geremd, zijn er geen omstandigheden die de schuld verzwaren. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol of andere middelen. Daarnaast is van belang dat er onduidelijkheid bestaat over enkele factoren die van invloed geweest zouden kunnen zijn. Er is weinig bekend over het gedrag van de andere weggebruikers. Ook is onbekend waar op het wegdek de aanrijding heeft plaatsgevonden en of dat een rol heeft gespeeld bij de aanrijding.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde, indien de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte zich door zijn medische toestand ten tijde van het ongeval niet bewust was van zijn handelen. In dat geval was hij zich er niet van bewust dat hij de plaats van het ongeval verliet.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik zat in de avond van 9 september 2018 alleen in de auto. Ik ben die avond alleen naar de Burger King op het hoofdstation van Groningen gereden. Ik kan me herinneren dat ik daarna richting het huis van mijn moeder ben gereden. Er waren geen andere mensen in de auto.
Ik ken de weg waar het ongeluk is gebeurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 10 oktober 2018, opgenomen op pagina 157 en volgende van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018238197 van 21 januari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] , afgelegd op 10 oktober 2018:
Ik bevond mij op 9 september 2018 op de fiets op de Bornholmstraat in Groningen. Ik kwam vanaf het Nazomerfestival bij Roodehaan. Ik fietste daar omstreeks 00.30 uur over het fietspad en moest de weg oversteken. Er moesten heel veel mensen oversteken. Ik vermoed dat er wel zo'n 20 personen wilden oversteken. Er waren net veel mensen overgestoken en ik moest samen met nog iemand oversteken. Ik zat op mijn fiets terwijl we de weg overstaken. Ik hoorde ineens een auto van links komen. Het klonk alsof de auto de snelheid vermeerderde. Het klonk als een formule 1 auto waar je de motor van hoort ronken. Toen ik vlak voor het midden van de weg/de oversteek was hoorde ik de auto. Ik herinner me niet meer goed hoe ik werd geraakt. Ik ben mijn bewustzijn verloren en ben in een shock geraakt. Ik kwam daarna weer bij en lag op de grond. Ik weet alleen nog dat er bloed uit mijn hoofd kwam. Ik bleek later een verwonding aan de linkerzijde van mijn hoofd te hebben vanaf mijn voorhoofd richting mijn oor. Verder had ik nog drie of vier verwondingen op mijn hoofd / gezicht en een diepe snee in mijn haar. Ik ben overgebracht naar het ziekenhuis, het UMCG. Ik heb daar allerlei onderzoeken en scans gehad. Er kwam uit dat ik een hersenschudding had. Ik had veertig hechtingen op mijn hoofd van meerdere verwondingen. Ik heb door mijn hersenschudding twee weken rust moeten nemen en daarna mijn studie weer hervat. Ik heb mijn werk nog steeds niet hervat. Ik doe vertaalwerkzaamheden maar kan dit niet doen. Ik heb door de hersenschudding nog steeds hoofdpijn, ik kan me slecht concentreren en niet lang voor een scherm zitten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 20 november 2018, opgenomen op pagina 161 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben op 9 september 2018 als slachtoffer betrokken geraakt bij een verkeersongeval aan de Bornholmstraat te Groningen. Ik kan me van deze avond/nacht niets meer herinneren. Ik heb vanaf zo'n anderhalve week na het ongeval pas weer herinneringen omdat ik door de ernst van het letsel slapende ben gehouden en ik heb aan de beademing gelegen om mij te ondersteunen, ik was te zwak om zelf adem te halen. Ik heb in totaal een maand in het UMCG in Groningen gelegen en ben op 8 oktober 2018 overgebracht naar het Beatrixoord in Haren. Er is mij anderhalve week na het ongeval uitgelegd dat ik betrokken ben geraakt bij een verkeersongeval en dat ik daardoor een complete dwarslaesie (gebroken borstwervel) heb opgelopen. Mijn dwarslaesie houdt in dat ik vanaf mijn navel verlamd ben. Daarnaast heb ik mijn nek op twee plekken gebroken. Ik heb daardoor een maand lang een nekkraag gedragen om verdere verlamming te voorkomen. Mijn gezicht was gebroken, waaronder mijn oogkas. In mijn schedel zat een scheur van zeven millimeter. Deze hebben ze kunnen terugbrengen naar twee millimeter. Ze hebben daar een plaat in geplaatst. Verder was mijn neus gebroken evenals mijn onder- en bovenkaak, er missen twee voortanden, ik heb en had hersenkneuzingen en -bloedingen, ik had een ingeklapte long aan de rechterzijde, een gekneusde ribbenkast, mijn linker elleboog was op drie plaatsen gebroken, van mijn linkervoet was de enkel verbrijzeld en gebroken en van mijn rechtervoet waren alle pezen afgeknapt. Door dit letsel heb ik bijna twee maanden heftige pijnstilling moeten slikken. Ik heb inmiddels drie zware operaties ondergaan, om zogezegd weer "gemaakt" te worden.
4. Een geneeskundige verklaring, op 18 december 2018 opgemaakt en ondertekend door T. Naujocks, forensisch arts, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Op uw verzoek hebben wij de medische informatie betreffende [slachtoffer 1] opgevraagd bij het UMCG. Betrokkene werd daar gezien op 9 september jl. naar aanleiding van een verkeersongeval en bij onderzoek bleek sprake van:
- een hersenkneuzing;
- een breuk van de tiende borstwervel met een complete dwarslaesie (verlamming);
- letsel van de nekwervel;
- breuken in het aangezicht;
- een breuk van de linker elleboog;
- een breuk van de linker enkel en
- peesletsel aan de rechter voet.
Betrokkene heeft voor de diverse letsels meerdere operaties ondergaan en als ernstig restverschijnsel ten gevolge van het incident zal in elk geval de dwarslaesie blijven bestaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 9 september 2018, opgenomen op pagina 64 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] , afgelegd op 9 september 2018:
Ik kwam vannacht vanaf het festivalterrein bij Roodehaan. We waren via de Bornholmstraat op weg terug naar de stad. Om 12 uur was het feest afgelopen. Iedereen pakte zijn fiets en we gingen in één lange stoet achter elkaar fietsen. We fietsten heel dicht op elkaar. We waren met honderden mensen. Op een gegeven moment waren we over de brug van de Bornholmstraat. Onderaan de brug moesten wij als fietsers oversteken, naar de andere kant van de weg. Het fietspad stopte namelijk aan de rechterkant van de weg en ging aan de linkerkant verder, iedereen moest dus oversteken. Het was één lang lint van fietsers. Toen ik onderaan de brug was, keek ik naar de overstekende mensen. Ik zag iets van lichte paniek. Ik wist niet wat er gebeurde, maar ik keek een beetje achterom en toen zag ik een auto aankomen. De auto remde niet, maar reed in volle vaart door. Hij reed gewoon rechtdoor zonder te stoppen. Ik zag mensen aan de kant springen en één jongen zag ik door de lucht vliegen. De jongen werd zo'n 30 meter meegesleurd. De auto heeft de jongen vlak voor het zebrapad, waar de fietsers overstaken, geraakt. Ik wist dat de auto zilverkleurig was. Ik denk dat de auto tussen de 80 en de 100 reed. De verlichting was goed. Volgens mij was het allemaal heel zichtbaar en heel helder. Los van dat er ook allemaal fietslampen waren. Iedereen was op de fiets of op de scooter. Men stapte niet af. Bijna iedereen had licht. De overstekende fietsers waren goed zichtbaar. Ik snap ook niet waarom er niet getoeterd of geremd werd. Er werd ook niet uitgeweken. Na de aanrijding reed de bestuurder door. Voor mijn gevoel was hij net zo snel weg als hij gekomen was. Die automobilist heeft de hele weg al langs de stoet fietsers gereden. Hij kon al langer rekening houden met de fietsers. Het was een zebrapad waar wij overstaken met een fietspad ernaast.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 9 september 2018, opgenomen op pagina 74 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] , afgelegd op 9 september 2018:
Gisteren, 8 september 2018, ben ik naar het festival op de locatie Roodehaan gegaan. Het feest was klokslag middernacht afgelopen en enige tijd later fietste ik terug richting de stad. Wij reden samen met vele anderen via het fietspad langs de Bornholmstraat richting de stad. Ik denk dat we wel in een stoet samen met zeker 50 à 60 andere fietsten. We waren de hoge brug over het kanaal voorbij en waren op enig moment vlakbij de kruising. Ik zag dat velen op de fiets de kruising overstaken. Dit gebeurde op een rustige manier. Het was denk ik rond half 1 in de nacht, het was donker maar de weg was goed verlicht. De kruising was goed te overzien want ik kon van afstand zien dat er meerder personen op de fiets overstaken. Wij reden ongeveer als vijfde stel achter een aantal fietsers die de kruising begonnen over te steken. Ik hoorde aan het geluid van een motor dat er een auto aan kwam rijden en op het moment dat ik de auto hoorde was deze ook al bij en naast mij op de weg. Het volgende moment zag ik dat deze auto zonder zijn snelheid te verminderen de kruising overstak en op of nabij het zebrapad twee personen die aldaar liepen of fietsten aanreed. Ik zag dat de jongedame ongeveer vijf meter verderop op de grond viel. De jongen werd door de auto meegesleurd op de motorkap of het dak en kwam zeker 30 meter verderop in de berm terecht. Nadat de jongen op de grond lag kreeg ik de indruk dat de auto wilde stoppen, ik meende te hebben gezien dat zijn remlichten in werking traden. Volgens mij reed de auto met een te hoge snelheid. Na de aanrijding is de bestuurder met zijn voertuig doorgereden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 13 september 2018, opgenomen op pagina 78 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Wij waren na afloop van een festival met ongeveer 200 mensen op het fietspad naast de
Bornholmstraat in Groningen. Het was een hele lange stroom met mensen. Wij fietsten
netjes twee aan twee. Op een gegeven moment kwam [getuige 4] met [slachtoffer 1] achterop de scooter ook op het fietspad aanrijden. Ik zag dat hij ons voorbij reed. Dit was omstreeks 00:30 uur. Ik hoorde op een gegeven moment een auto aan komen rijden met een hoge snelheid. Het klonk alsof de auto hoog in de toeren zat. Ik keek opzij en zag dat er op dat moment veel chaos op het zebrapad ontstond. Ik zag dat [slachtoffer 1] niet meer op de scooter zat. Ik zag [slachtoffer 1] op het zebrapad staan. Ik zag dat [slachtoffer 1] geschept werd door de auto. Ik zag ook allemaal brokstukken door de lucht vliegen. Ik zag dat de auto doorreed. Ik zag voor mij een meisje op de grond liggen welke ook gewond was.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 12 september 2018, opgenomen op pagina 94 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5] :
Sinds mei, juni ben ik samen met [verdachte] . Het is gebeurd in de nacht van zaterdag op zondag. Ik heb van hem een berichtje via WhatsApp gekregen om 00:50 uur. Hierin staat: "Schat" en een emoticon met een verdrietig gezichtje. Daarna zijn er twee gemiste spraakoproepen van hem aan mij. Dit was om 12:57 en om 12:53 uur (
De rechtbank begrijpt: 00:57 en 00:53 uur.) Als ik het nu goed zie, heeft hij mij viermaal gebeld. Twee keer via WhatsApp en twee keer "normaal". Ik heb de oproepen gemist omdat ik lag te slapen.
Ik heb [verdachte] om 08.47 uur gebeld en kreeg contact met hem. Ik had het gevoel dat hij zich wel wat herinnerde, maar het leek alsof hij dat verdrongen had. Ik hoorde hem iets zeggen in de trant van: "Ik dacht dat het niet waar was."
Bij de Leyhoeve heb ik met [verdachte] gesproken. We hebben gesproken over wat er gebeurd is en wat hij zich kon herinneren. Hij zei: "Ik kan niet alles goed reconstrueren, maar er waren opeens allerlei mensen voor mij. Die mensen kwamen uit het niets, ze waren er opeens." Hij vertelde waar de auto stond, maar vertelde ook dat hij niet goed wist wat de staat van de auto was. Hij zei ook dat hij het eng vond om naar de auto te gaan om geconfronteerd te worden. Ik zei tegen hem dat het aan Bornholmstraat was gebeurd en vroeg hem wat hij daar deed. Hij vertelde dat hij gewoon aan het rijden was.
Ik heb hem eerder op de avond gesproken. We hadden een feestje. Ik ben daar omstreeks 22.00 uur weggegaan. We zijn samen daar weggegaan, maar wel apart van elkaar. [verdachte] is weggereden in de auto van zijn moeder, die Volvo. We hadden om 22:15 uur contact. Dit waren berichtjes over de WhatsApp. Ik heb toen hem gebeld. In dit gesprek gaf hij aan dat hij nog wat had gegeten bij de McDonalds. Hij zei: "Ik ga zo naar huis." Hierna heb ik hem om 22:31 uur een berichtje gestuurd. Ik vroeg hem: "Schat ben je er al." Hij reageerde om 22:40 uur met: "Ja schat" en om 23:04 uur met een emoticon van een hartje. Ik stuurde hierop om 23:07 uur: "Ga je slapen?" waarop hij stuurde om 23:09 uur: "Ja straks wel schat. Eerst nog wat eten." Ik heb hierop wederom telefonisch contact met hem gehad. Dit was om 23:11 uur. Hij zei toen dat hij naar de Burger King op het hoofdstation van Groningen ging en dan naar huis zou gaan om te slapen. Ik vond hem toen heel helder klinken. Hij appte ook nog netjes zijn berichtjes. Na dit gesprek hebben we nog wat geappt, maar dit was een normaal persoonlijk gesprek tussen ons. Het app-contact duurde tot 23:53 uur.
(
Vraag verbalisant: Weet je ook of [verdachte] met anderen in de auto zat toen het gebeurde?) Nee, hij zei dat hij alleen was.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2018, opgenomen op pagina 115 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 september 2018, omstreeks 00:30, ontvingen wij de opdracht om te gaan naar de Bornholmstraat te Groningen. Toen wij de Bornholmastraat af reden, zag ik voorbij de bocht de plek van het ongeval. Ik zag dat er nog geen andere hulpverlening ter plaatste was. Ik zag dat het donker was, maar dat de straat goed verlicht werd door straatverlichting. Ik zag dat er meerdere personen op straat/op het fietspad stonden, de meeste personen hadden een fiets aan de hand. Ik schat dat dit zo'n 60 tot 80 personen waren. Ik zag dat er een voetgangersoversteekplaats over de Bornholmstraat lag met een vluchtheuvel. Ik zag dat er zo'n 50 meter voor deze voetgangersoversteekplaats, vanuit onze rijrichting gekeken, een slachtoffer op de grond lag. Ik zag verderop een tweede slachtoffer liggen, ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats.
Ik nam de getuige apart. Hij gaf op te zijn [getuige 6] . Hij vertelde mij het volgende: "Ik bevond mij op de Bornholmstraat. Ik zag een auto aan komen rijden vanuit de bocht richting mij. Ik zag dat dit een grijze Volvo V70 was. Ik zag dat op dat moment een groep fietsers de weg overstak, vanaf het fietspad de Bornholmstraat over. Ik zag dat ze via het zebrapad overstaken. Ik denk dat de auto wel 80 of 90 kilometer per uur reed. Dat denk ik door het brullende geluid van de motor, het klonk alsof hij steeds meer gas gaf. Ik zag dat de auto de groep fietsers raakte. Ik zag dat deze in ieder geval twee fietsers raakte. Ik zag dat de auto bij het raken van de fietsers even afremde, ik hoorde een piepend geluid. Ik zag dat de auto toen gas gaf en door reed.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2018, opgenomen op pagina 121 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op zondag 9 september 2018, omstreeks 10:50 uur, kregen wij de vraag om te gaan naar de [adres 1] te Groningen. Aldaar zouden getuigen gezien hebben dat er een Volvo met schade aan de voorruit bij een auto bedrijf neergezet was. Ter plaatse aangekomen, ben ik, verbalisant [verbalisant 1] , naar de bestuurder gelopen. Nadat ik de cautie had gegeven, hoorde ik het volgde van [verdachte] : "Ik heb een Volvo V70 bestuurd en heb een ongeluk veroorzaakt vannacht. Nadat ik vannacht het ongeluk had veroorzaakt, raakte ik in paniek. Ik ben toen naar de woning van mijn moeder gereden op het [adres 2] . Ik heb de Volvo in de garage van mijn moeder geparkeerd. Ik ben vannacht alleen weggeweest om naar de Burger King te gaan. Ik ben niet in het bezit van een rijbewijs om een auto te besturen.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2018, opgenomen op pagina 149 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 11 september 2018 hebben wij een onderzoek ingesteld naar camerabeelden bij de Leyhoeve aan het [adres 2] te Groningen. De verdachte zou hier de auto, waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden, vlak na de aanrijding hebben gestald. Wij hebben via de facilitair manager van de Leyhoeve toegang gekregen tot de camerabeelden en deze aldaar bekeken. Op de camerabeelden is te zien dat de auto op 9 september 2018 te 00:35:20 uur de parkeerkelder in komt rijden. Op de beelden is duidelijk te zien dat de auto zwaar beschadigd is aan de voorzijde bij het raam en dak. Tevens is te zien dat er één persoon in de auto zit.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 19 december 2018, opgenomen na pagina 181 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Naar aanleiding van een verkeersongeval op de Bornholmstraat te Groningen hebben wij op 9 september 2018, omstreeks 01:00 uur, een nader onderzoek ingesteld. Bij dit ongeval waren betrokken een personenauto, merk Volvo, type V70, kleur beige, kenteken [kenteken] (hierna: de Volvo) en een fiets, merk Union (hierna: de fiets).
Wegsituatie: Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Bornholmstraat, gelegen binnen de bebouwde kom van Groningen. Het ongeval vond plaats ter hoogte van de kruising met de Antwerpenweg. Op de Bornholmstraat gold een toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Gezien vanuit de richting van de Winschoterweg was er voor de plaats van het ongeval een aanliggend fietspad dat door middel van een trottoirband was gescheiden van de rijbaan. Ter hoogte van de kruising met de Antwerpenweg eindigde dit fietspad en was er een fietsoversteek en een voetgangersoversteekplaats. Gezien vanuit de richting van de Winschoterweg was er op de doorgaande rijbaan van de Bornholmstraat kort voor de oversteek het bord L02 (voetgangersoversteekplaats) geplaatst en was op de rijbaan een zebrapad zichtbaar.
Sporen op het wegdek: Op de plaats van het ongeval werden geen sporen op het wegdek aangetroffen. Op twee plaatsen werd een hoeveelheid bloed aangetroffen. De eerste plaats was op het trottoir in de nabijheid van de fietsoversteek en de voetgangersoversteekplaats. Na onderzoek bleek dit de eindpositie van slachtoffer 2. Gemeten vanuit het midden van de rijstrook, tussen de fietsoversteek en de voetgangersoversteekplaats, lag slachtoffer op ongeveer 5,5 meter in haar eindpositie. De tweede plaats waar bloed werd aangetroffen was op enige afstand van de fietsoversteek en de voetgangersoversteekplaats. Het bloed lag aan de rechterzijde van de rijstrook voor verkeer in de richting van de Beneluxweg. Na onderzoek bleek de tweede plaats de eindpositie van slachtoffer 1. Gemeten vanuit het midden van de rijstrook, tussen de fietsoversteek en de voetgangersoversteekplaats, lag slachtoffer op ongeveer 41,5 meter in zijn eindpositie. Op het wegdek werden enkele losse onderdelen aangetroffen. Deze onderdelen lagen verspreid over de rijstrook voor verkeer in de richting van de Beneluxweg, tussen de fietsoversteek en de eindpositie van slachtoffer 1.
Voertuigonderzoek voertuig 1, merk Volvo: Het voertuig verkeerde voor zover door ons kon worden nagegaan in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. De Volvo had schade aan de voor-, rechter- en bovenzijde. Aan de voorzijde van de Volvo zat schade aan de voorbumper en de motorkap. De voorruit was zodanig beschadigd dat er geen normaal zicht meer mogelijk was. Aan de rechterzijde zagen wij meerdere krassen en veegsporen. Wij zagen dat de rechter buitenspiegel beschadigd was en deels niet meer aanwezig was aan de Volvo. Tevens was aan de rechterzijde het achterste ruit beschadigd en niet meer in zijn geheel aanwezig. In de rand van dit ruit werden in de resterende glasscherven haren aangetroffen en weefsel gelijkend op menselijk weefsel. Aan de bovenzijde van de Volvo waren twee indeukingen zichtbaar. De eerste indeuking was aansluitend aan de bovenzijde van het voorruit. De tweede indeuking zagen wij aan de achterzijde van de Volvo. Alle aangetroffen schade aan de Volvo was recent. Na onderzoek bleek zeer waarschijnlijk de meeste schade aan de voor- en bovenzijde te zijn veroorzaakt door de botsing met slachtoffer 1. De schade aan de rechterzijde van de Volvo bleek zeer waarschijnlijk te zijn veroorzaakt door de botsing met slachtoffer 2. Na onderzoek bleken alle aangetroffen onderdelen afkomstig te zijn van deze Volvo. Na het technische onderzoek werd door ons een korte rijproef gehouden op het terrein van het bergingsbedrijf. Er kon geen lange rijproef gehouden worden, omdat het zicht door het voorruit ten gevolge van de schade, ernstig belemmerd werd en zodoende niet veilig was. Tijdens de rijproef werden geen bijzonderheden aangetroffen, welke van invloed konden zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Voertuigonderzoek voertuig 2, merk Union: De fiets was rondom beschadigd. De meeste schade zat aan de voorzijde. De voorzijde van de fiets was geheel ontzet. Gezien vanuit de bestuurders positie was de schade naar rechts gericht. Wij zagen dat er een slag in het voorwiel zat, de voorvork was ontzet en er de pakjesdrager aan de voorzijde was verbogen. Tevens zagen wij dat het zadel verdraaid was, gezien vanuit de bestuurders positie, naar links. Gelet op de aangetroffen schade aan de fiets zal de schade zijn ontstaan door een kracht, gezien vanuit de bestuurderspositie, van links naar rechts.
Bepaling botsposities: Aan de hand van de schade aan de betrokken voertuigen, werden de voertuigen tegen elkaar geplaatst. Tijdens het onderzoek naar de botsposities bleek dat de schade aan de voorzijde van de Volvo en de linkerzijde van de fiets op minimaal drie plaatsen met elkaar overeen kwamen. Ter hoogte van de kentekenplaat aan de voorzijde was een deuk zichtbaar, welke na onderzoek afkomstig bleek te zijn van de linker moer van de vooras van de fiets. Aan de rechterzijde van de voorbumper, nabij de kentekenplaat, was een beschadiging zichtbaar, welke na onderzoek afkomstig bleek te zijn van de linker poot van de voorvork van de fiets. Op de rechter koplamp unit waren een aantal veeg-/krassporen zichtbaar. Deze veeg-/krassporen bleken te zijn afgetekend door de linkerzijde van de diagonale framebuis. De veeg-/krassporen waren grijs van kleur en kwamen wat kleur betreft overeen met de kleur van het frame van de fiets. Uit de schadepassing bleek dat er een gering hoogte verschil was tussen de schade aan de Volvo en de fiets. Hierbij zat de schade aan de Volvo een klein beetje hoger ten opzichte van de schade aan de fiets. Dit duidt erop dat de bestuurder van de Volvo het gas losliet of gering de reminrichting activeerde, waarbij de Volvo gering dompte (kantelde). Indien sprake zou zijn geweest van een noodremming door de bestuurder van de Volvo, was er door het dompen van de Volvo een groter hoogteverschil ontstaan tussen de schade aan de Volvo en de fiets. Indien sprake was van acceleratie, had de schade aan de Volvo hoger gezeten, ten opzichte van de schade aan de fiets.
Camerabeelden: Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat er camerabeelden waren veiliggesteld onder de naam " [bestandsnaam] ". Ik zag dat op de beelden een deel van de Bornholmstraat zichtbaar was. In het camerabeeld zag ik de datum 09-09-2018 staan met daarbij de dag-aanduiding “Zo”, de tijd opgebouwd in uren, minuten en seconden. In de eigenschappen van het bestand van de camera beelden zag ik dat het een framerate betrof van 25,000 fps. Dit hield in dat er elke seconden 25 beeldjes werden vastgelegd. Uit de NFI player bleek eveneens dat elke seconden bestond uit 25 frames. Derhalve stond 1 frame gelijk aan 0,04 seconden. Ik zag dat er vanaf 00:20:00 uur steeds meer en grotere groepen fietsers zichtbaar waren. Deze fietsers waren zichtbaar op het parallel aan de Bornholmstraat lopende fietspad en de fietsers waren rijdende in de richting van de Beneluxweg. Naarmate de tijd vorderde was zichtbaar dat de hoeveelheid fietsers toenam en de groepen groter werden. Daarbij was er een normaal verkeersbeeld zichtbaar van de voertuigen, rijdende op de doorgaande rijbaan van de Bornholmstraat. Ik zag op 09-09-2018 Zo 00:35:20 dat er een groep in beeld verscheen, welke de Bornholmstraat overstak. Gezien de rijrichting van de eerste fietser kwam deze groep uit de richting van de Winschoterweg. Op beeld was niet duidelijk zichtbaar of deze groep de Bornholmstraat overstak via de fietsoversteek of de voetgangersoversteekplaats. Ik zag daarbij dat er meerdere personen fietsen met verlichting ingeschakeld aan de achterzijde. Ik zag op 09-09-2018 Zo 00:35:29, frame 23676, dat er een voertuig in het beeld verscheen rijdende op de Bornholmstraat, komende uit de richting van de Winschoterweg en gaande in de richting van de Beneluxweg. Om 00:35:29, frame 23681, zag ik een voorwerp boven de auto wat een persoon bleek te zijn. Deze persoon betrof slachtoffer 1. Ik zag op 09-09-2018 Zo 00:35:31 dat het voertuig uit het beeld verdween. Gedurende de tijd dat het voertuig zichtbaar was op het beeld, was tevens zichtbaar dat slachtoffer 1 ongeveer dezelfde tijd op het voertuig lag. Ik zag dat het voertuig een station betrof, licht van kleur. Ik zag tijdens en direct na het ongeval veel fietsers.
Onderzoek gereden snelheid met camerabeelden: De uitkomst van dit onderzoek moet worden geïnterpreteerd als een indicatieve gemiddelde snelheid. Het onderzoek naar de gereden snelheid direct na het ongeval werd uitgevoerd met de verkregen beelden, veiliggesteld onder de naam: " [bestandsnaam] ". Gelet de snelheid werd berekend direct na de botsing, kan worden gesteld dat de snelheid op basis van de camerabeelden geïnterpreteerd moet worden als de minimaal gereden snelheid door de bestuurder van de Volvo ten tijde van het ongeval. De snelheid kort voor het moment van de botsing zal zeer waarschijnlijk gelijk of hoger hebben gelegen. Op basis van de camerabeelden werden er twee punten gekozen om van daaruit een snelheidsberekening te maken, nader te noemen als punt A en punt B. Deze punten werden gekozen, omdat hier het beste de positie kon worden bepaald van de Volvo ten opzichte van een vast punt. Tevens was dit het langste traject, waardoor de gemiddeld gereden snelheid over dit traject als meest betrouwbaar kan worden beschouwd. Tussen punt A en punt B zaten (23714 - 23678) 36 frames. Dit is gelijk aan (36 x 0,04) 1,44 seconden. Uit de ingemeten data bleek dat de afstand tussen punt A en punt B 22,3 meter was. De bestuurder van de Volvo deed over de afstand van 22,3 meter 1,44 seconden. De bestuurder van de Volvo reed daarbij met een snelheid van (22,3 /1,44) 15,4 meter per seconden, zijnde (15,4 x 3,6) 55,7 km/u.
Uitzichtbepalingen: Het uitzicht van de voertuigen en slachtoffers werd op generlei wijze belemmerd. Ter hoogte van de plaats van het ongeval was het zicht vrij en konden de betrokkenen voldoende zicht op elkaar hebben.
Vrijspraak roekeloosheid
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte roekeloos heeft gehandeld. Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Het gaat hierbij om de zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet dat in dit geval sprake was van roekeloosheid in de zin van de WVW 1994.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het bestanddeel schuld
Voor bewezenverklaring van "schuld" aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 september 2018, omstreeks 00:35 uur, heeft verdachte op de Bornholmstraat te Groningen ter hoogte van de kruising van deze straat en de Antwerpenweg met de door hem bestuurde personenauto een voetganger en een fietser aangereden.
Verdachte kwam uit de richting van de Winschoterweg en reed in de richting van de Beneluxweg. Ter plaatse loopt parallel aan de Bornholmstraat - direct naast de weg - een fietspad. Ter hoogte van de kruising met de Antwerpenweg eindigt dit fietspad en moeten fietsers de Bornholmstraat oversteken om hun weg aan de overzijde te kunnen vervolgen. Daartoe bevindt zich daar een fietsersoversteekplaats. Gezien vanuit de rijrichting van verdachte, bevindt zich direct voorbij deze fietsersoversteekplaats een voetgangersoversteekplaats (zebrapad). De voetgangersoversteekplaats is aangeduid met een bord. De aanrijding heeft plaatsgevonden ter hoogte van de fietsers- en voetgangersoversteekplaats.
In de periode kort voor en ten tijde van de aanrijding was op het fietspad parallel aan de Bornholmstraat en op de fietsers- en/of voetgangersoversteekplaats sprake van een (bijna) constante stroom van vele fietsers. Deze stroom van fietsers was vanaf de Bornholmstraat goed te zien, omdat het zicht niet werd belemmerd, bijna alle fietsen verlichting voerden en de oversteekplaats goed verlicht was. Verdachte heeft direct voorafgaand aan de aanrijding enige tijd parallel aan deze stroom van fietsers gereden.
Verdachte heeft vlak voor of tijdens de aanrijding niet hard geremd, hij is niet uitgeweken voor de personen op de oversteekplaats en hij heeft niet getoeterd. Verdachte heeft, gelet op de plekken waar de auto de fiets heeft geraakt, op het moment van de aanrijding wel enigszins vaart geminderd. Verdachte reed vlak na de aanrijding met een snelheid van ten minste 55,7 kilometer per uur.
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode vlak vóór de aanrijding onvoldoende op het voor hem gelegen weggedeelte en het overige verkeer heeft gelet.
Ook leidt de rechtbank daaruit af dat verdachte ter hoogte van de oversteekplaats zijn snelheid in onvoldoende mate heeft aangepast aan de situatie en de plaatselijke omstandigheden.
Op grond van de berekende minimale snelheid vlak na de aanrijding, de vaststelling dat verdachte op het moment van de aanrijding enigszins vaart heeft geminderd en de door de getuigen gemaakte schatting van de gereden snelheid, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte vóór de aanrijding harder heeft gereden dan 55,7 kilometer per uur en dus ook harder dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat verdachte veel harder heeft gereden dan 55,7 kilometer per uur. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het de door de getuigen gemaakte schattingen van de snelheid berusten op hun subjectieve beleving van die snelheid. Het is voor (niet deskundige) getuigen moeilijk om snelheden te schatten. Dit wordt bevestigd door het feit dat de getuigen zeer uiteenlopende snelheden hebben geschat. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat bij de berekening van de snelheid in de VerkeersOngevalsAnalyse weliswaar is aangegeven dat het om een indicatieve snelheid gaat, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de daadwerkelijk gereden snelheid in sterke mate kan afwijken van de berekende snelheid.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte, indien hij wel voldoende had opgelet, zou hebben gezien dat er naast hem op het fietspad en voor hem op de fietsers- en/of voetgangersoversteekplaats een groot aantal personen fietsten en/of liepen. Voorts leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte in staat zou zijn geweest de auto tijdig voor de overstekende fietsers en voetgangers tot stilstand te brengen, indien hij zijn snelheid voldoende had aangepast aan de situatie en de plaatselijke omstandigheden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen sprake was van enkele plotseling en/of onverwacht overstekende fietsers of voetgangers, maar van een (bijna) constante stroom van fietsers (en ten minste één voetganger). Dit brengt met zich mee dat verdachte al enige tijd voordat hij bij de oversteekplaats kwam op de overstekende fietsers en voetganger(s) had kunnen anticiperen. Daarbij komt dat sprake was van een overzichtelijke verkeerssituatie, aangezien het zicht niet werd belemmerd, het kruispunt goed was verlicht en bijna alle fietsen verlichting voerden. Ook acht de rechtbank in dit kader van belang dat verdachte ter plaatse bekend was en dus moet hebben geweten dat zich daar een oversteekplaats bevond waar fietsers door het eindigen van het fietspad moesten oversteken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit alles dat verdachte gedurende langere tijd dan een enkel kort moment onoplettend is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande in beginsel de gevolgtrekking kan dragen dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is. Dit kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden, waaruit volgt dat niet kan worden gesproken van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde.
De verdediging heeft - kort gezegd - gesteld dat niet kan worden bewezen dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij zich niet bewust is geweest van het ongeval. De verdediging heeft gesteld dat dit bewustzijnsgebrek mogelijk is veroorzaakt door de medische toestand van verdachte ten tijde van het ongeval. Volgens de verdediging is na de aanrijding vastgesteld dat bij verdachte sprake is van prediabetes en vervetting van de lever, waardoor het goed mogelijk is dat hij ten tijde van het ongeval een hypo heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten tijde van de aanrijding ten gevolge van prediabetes, leververvetting en/of een andere (medische) oorzaak in verontschuldigbare onmacht verkeerde. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet de rechtbank nog geen begin van aannemelijkheid dat verdachte zich door een verontschuldigbare reden niet bewust is geweest van de aanrijding. De enkele door de verdediging gestelde omstandigheid dat na de aanrijding is vastgesteld dat verdachte lijdt aan prediabetes en leververvetting en dat het daardoor goed mogelijk is dat hij ten tijde van de aanrijding een hypo heeft gehad, is daarvoor onvoldoende. In het dossier bevinden zich geen verklaringen of documenten over de medische toestand van verdachte. Dit terwijl verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de genoemde afwijking(en)/aandoening(en) al in mei of juni 2019 bij onderzoek in het ziekenhuis duidelijk zijn geworden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de onoplettendheid van verdachte kort vóór en ten tijde van het ongeval ook vele andere oorzaken kan hebben gehad. Daarbij merkt zij op dat voor de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 niet is vereist dat de reden van de onoplettendheid vast komt te staan.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte dat hij zich niet bewust is geweest van de aanrijding en dat hij zich niets kan herinneren tussen het moment dat hij vanaf de Burger King richting de woning van zijn moeder reed en het moment dat hij de volgende ochtend wakker werd, niet te rijmen valt met de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van verdachtes vriendin blijkt dat zij om 23:11 uur telefonisch contact heeft gehad met verdachte. Volgens haar klonk verdachte tijdens dit gesprek helder. Ook blijkt uit deze verklaring dat verdachte op 8 september 2018 tot 23:53 uur - ongeveer 42 minuten voor de aanrijding - via WhatsApp contact heeft gehad met zijn vriendin en dat hij haar toen meerdere coherente berichtjes heeft gestuurd. Ook blijkt uit deze verklaring dat verdachte zijn vriendin op 9 september 2018 om 00:50 uur een WhatsApp-bericht heeft gestuurd met de tekst "Schat" en een emoticon met een verdrietig gezichtje en dat hij kort daarna enkele keren heeft geprobeerd om haar te bellen. Verder heeft verdachtes vriendin verklaard dat zij verdachte die ochtend om 8:47 uur telefonisch heeft gesproken en dat hij toen heeft gezegd dat er opeens allerlei mensen voor hem waren en dat die mensen uit het niets kwamen.
Verder blijkt uit de bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte op 9 september 2018, omstreeks 10:50 uur tegen een politieagent heeft gezegd dat hij een Volvo V70 had bestuurd, dat hij die nacht een ongeluk had veroorzaakt, dat hij daarna in paniek is geraakt en dat hij toen naar de woning van zijn moeder aan het [adres 2] is gereden en de auto daar in de garage heeft gezet.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval tot ongeveer 42 minuten voor de aanrijding bij bewustzijn en helder van geest was. Bovendien leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte zich bewust is geweest van de aanrijding. Dit leidt zij niet alleen af uit hetgeen verdachte de volgende ochtend heeft gezegd tegen zijn vriendin en de politieagent, maar ook uit het bericht dat hij ongeveer een kwartier na de aanrijding heeft de gestuurd aan zijn vriendin en de pogingen die hij toen heeft ondernomen om haar te bellen.
Ook acht de rechtbank in dit kader van belang dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de voorruit van de door verdachte bestuurde auto door de aanrijding zo zwaar is beschadigd dat daar bijna niet meer doorheen kon worden gekeken. Hieruit volgt dat het verdachte veel moeite moet hebben gekost om na de aanrijding met de auto naar de garage van de woning van zijn moeder te rijden. Daarom acht de rechtbank het niet aannemelijk dat ten tijde van de aanrijding en de periode daarna sprake was van tijdelijk bewustzijnsverlies.
Verder acht de rechtbank in dit kader van belang dat verdachte ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, heeft verklaard dat hij kort voor de aanrijding eten heeft gehaald en dat hij in de periode van ongeveer 30 uren daarvoor niets had gegeten. Dit valt niet te rijmen met de omstandigheid dat uit de verklaring van verdachtes vriendin kan worden afgeleid dat verdachte op 8 september 2018 tussen 22.00 uur en rond 22.15 uur - en dus ruim twee uur voor de aanrijding - nog wat had gegeten bij McDonalds.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanrijding. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het letsel
De rechtbank is van oordeel dat uit de bovenstaande bewijsmiddelen zonder meer volgt dat [slachtoffer 1] door het ongeval zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier niet dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit haar verklaring blijkt dat zij door het ongeval een hersenschudding heeft gekregen, dat zij meerdere wonden had in haar hoofd en gezicht en dat deze wonden zijn gehecht met 40 hechtingen. Uit het dossier blijkt niet dat de hersenschudding heeft geleid tot voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van de beroepsbezigheden of tot een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook blijkt uit het dossier niet waar de wonden in het hoofd en gezicht zich precies bevonden, noch dat deze wonden hebben geleid tot ontsierende littekens.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen wel blijkt dat [slachtoffer 2] door het ongeval zodanig letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat zij door de hersenschudding twee weken niet heeft kunnen studeren en ruim vier weken niet heeft kunnen werken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het verlaten van de plaats van het ongeval
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, anderen aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht zij bewezen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanrijding. Gelet op de omstandigheid dat verdachte tegen zijn vriendin heeft gezegd dat er opeens allemaal mensen voor hem waren en gelet op de schade aan de voorruit van de auto, wist verdachte of heeft hij in ieder geval redelijkerwijs moeten vermoeden, dat door het ongeval aan één of meer anderen zodanig letsel was toegebracht dat zij daardoor in een hulpeloze toestand verkeerden. Desondanks is verdachte na het ongeval doorgereden zonder de slachtoffers hulp te bieden of zich ervan te verzekeren dat aan de slachtoffers adequate hulp werd geboden.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor, opgenomen op pagina 39 en volgende van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018238197 van 21 januari 2019, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een besluit van het CBR met nummer 2007016338 van 4 april 2018, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018238197-73 van 2 juli 2019.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 9 september 2018 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Bornholmstraat, komende uit de richting van de Winschoterweg en gaande in de richting van de Beneluxweg, ter hoogte van een aldaar in die weg gelegen voetgangers- en fietsersoversteekplaats, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het zicht ter plaatse en het uitzicht van verdachte niet werden belemmerd, beperkt of gehinderd,
- in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en het overige verkeer heeft gelet en is blijven letten en
- ter hoogte van die oversteekplaats zijn snelheid in onvoldoende mate heeft verminderd en aangepast aan de situatie en de plaatselijke omstandigheden en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- vervolgens aldaar is gebotst tegen een fietser en een voetganger die doende waren op voormelde oversteekplaats de weg over te steken,
waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing, een breuk van de tiende borstwervel met een complete dwarslaesie, letsel aan de nekwervel, breuken in het aangezicht, een breuk van de linker elleboog, een breuk van de linker enkel en peesletsel aan de rechter voet, werd toegebracht en
waardoor [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
2.
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Groningen op de Bornholmstraat, op 9 september 2018 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, anderen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten;
3.
hij op 9 september 2018 te Groningen, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie AM/B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Bornholmstraat, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;
2. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
3. overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde en dat voor deze feiten dus geen straf moet worden opgelegd.
Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat genoegdoening beter kan worden gezocht in compensatie van de schade van de slachtoffers, dan in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, zoals door de officier van justitie is geëist.
Voorts heeft hij aangevoerd dat, indien de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, dit een vorm van bestraffing zou inhouden en dit moet doorwegen in de op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 9 september 2018 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft met zijn auto op een oversteekplaats een voetganger en een fietster aangereden. Verdachte reed harder dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en hij heeft zijn snelheid bij het naderen van de oversteekplaats niet verminderd. Dit terwijl kort vóór en ten tijde van de aanrijding op het fietspad langs de weg en op de oversteekplaats een (bijna) constante stroom van fietsers reed, in verband met een publieksevenement. De verkeerssituatie was overzichtelijk en de fietsers waren goed zichtbaar, aangezien het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, de oversteekplaats goed verlicht was en bijna alle fietsers verlichting voerden. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte gedurende langere tijd dan een enkel kort moment niet heeft opgelet en dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
De voetganger is door de aanrijding op de motorkap van de auto terecht gekomen, enige tijd door de auto meegevoerd en uiteindelijk ongeveer 40 meter voorbij de plaats van de aanrijding op de grond terecht gekomen. Hij heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit letsel bestond onder meer uit een hersenkneuzing, letsel aan de nekwervel, peesletsel en breuken in het aangezicht, de linker elleboog en de linker enkel. Bovendien is één van zijn borstwervels gebroken en heeft hij een complete dwarslaesie opgelopen, waardoor hij blijvend verlamd is onder zijn navel. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat de aanrijding nog altijd een zeer grote impact heeft op zijn leven en het leven van zijn vriendin en familie en dat dit ook voor de rest van zijn leven zo zal blijven. Hij heeft maanden lang in het ziekenhuis en een revalidatiecentrum gelegen, heeft meerdere zware operaties moeten ondergaan, heeft lange tijd veel pijn gehad en zal nooit meer kunnen lopen.
De fietster is door de aanrijding tegen de zijkant van de auto geklapt, opzij geworpen en op ongeveer vijf meter van de plaats van de aanrijding op de grond terecht gekomen. Zij heeft door de aanrijding een hersenschudding opgelopen. Ook had zij meerdere verwondingen in haar hoofd en gezicht, waarvoor 40 hechtingen zijn aangebracht. Na het ongeval heeft zij meerdere weken niet kunnen studeren en werken. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat zij door het ongeval ook nu nog last heeft van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en paniekaanvallen.
Verdachte heeft door zijn onoplettendheid een zeer groot gevaar in het leven geroepen. Gelet op het grote aantal fietsers dat rond het moment van de aanrijding de weg overstak of wilde oversteken, hadden er nog meer slachtoffers kunnen vallen.
Verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zich bekend te maken of hulp te bieden aan de slachtoffers. Dit terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat anderen door de aanrijding gewond waren geraakt en in hulpeloze toestand achterbleven. Verdachte is doorgereden in een zwaar beschadigde auto waarbij de voorruit zo versplinterd was dat geen goed zicht meer mogelijk was. Ook heeft hij de auto in de ochtend nogmaals verplaatst.
Verdachte was tijdens het ongeval niet in het bezit van een rijbewijs. Zijn rijbewijs is in 2008 ongeldig verklaard, nadat hem een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) was opgelegd en hij de kosten daarvan niet had betaald. Deze maatregel is hem opgelegd, omdat hij op 28 juli 2007 als beginnend bestuurder heeft gereden onder invloed van alcohol. Voor dit misdrijf is verdachte op 10 januari 2008 veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en een voorwaardelijke rijontzegging. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken is de rechtbank gebleken dat verdachte na 2008 nog regelmatig met de auto van zijn moeder heeft gereden en dat hij dus structureel heeft gereden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in de periode van meer dan veertien maanden tussen het ongeval en de behandeling van deze strafzaak ter terechtzitting geen medeleven of spijt heeft betuigd aan de slachtoffers. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een brief aan de slachtoffers heeft geschreven en deze heeft verstuurd naar zijn raadsman. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij deze brief niet - al dan niet met tussenkomst van het Bureau Slachtofferhulp - heeft verstuurd aan (een vertegenwoordiger van) de slachtoffers en er ook niet op heeft toegezien dat deze brief via zijn raadsman bij de slachtoffers terecht is gekomen. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat beide slachtoffers er moeite mee hebben dat verdachte niets van zich heeft laten horen.
Uit verdachtes strafblad blijkt dat hij, behalve in het hiervoor genoemde geval, niet vaker is veroordeeld voor verkeersdelicten.
De reclassering heeft geadviseerd verdachte te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig, omdat het lijkt te gaan om een feit van incidentele aard, er geen sprake is van een delictpatroon en verdachte reeds in een vrijwillig kader hulp heeft gezocht bij de GGZ voor de depressieve klachten waar hij last van heeft sinds het ongeluk.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt dat voor een overtreding van artikel 6 WVW 1994, waarbij sprake is van ernstige schuld en een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, zoals bij de voetganger het geval is, een taakstraf wordt opgelegd van 160 uren en een rijontzegging van één jaar. Daarnaast geldt op basis van deze oriëntatiepunten het uitgangspunt dat voor een overtreding van artikel 6 WVW 1994, waarbij sprake is van ernstige schuld en een ander lichamelijk letsel is toegebracht of sprake is van tijdelijke ziekte, zoals bij de fietster het geval is, een taakstraf wordt opgelegd van 120 uren en een rijontzegging van zes maanden.
Op grond van de oriëntatiepunten is het uitgangspunt dat voor het besturen van een motorrijtuig, terwijl het rijbewijs ongeldig is verklaard, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van twee weken.
Er bestaan geen oriëntatiepunten voor het verlaten van de plaats van een ongeval.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de ernst van de gevolgen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf. Daarbij neemt zij in het bijzonder in aanmerking dat de voetganger door het ongeval zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat verdachte na het ongeval is doorgereden en dat hij reed met een ongeldig verklaard rijbewijs. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en zij zal deze dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van drie jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (smartengeld), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast vordert [slachtoffer 1] vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 5.597,46.
Ter onderbouwing van deze vordering heeft de raadsvrouw van [slachtoffer 1] , mr. C.E. Jeekel, het volgende aangevoerd.
[slachtoffer 1] heeft door het ongeval zeer ernstig letsel opgelopen en verbetering van zijn situatie is niet te verwachten. Hij zal blijvend rolstoelafhankelijk zijn met een beperkte mobiliteit en mictie-defecatiestoornissen. Er is sprake van fertiliteitsproblematiek, waarvoor [slachtoffer 1] nog onder behandeling staat. Het is te vroeg om vast te stellen of en, zo ja, in welke mate het ongeval psychische gevolgen zal hebben.
Smartengeld heeft twee functies, te weten het goed maken van het door de benadeelde ondergane leed (compensatiefunctie) en het bevredigen van het geschokte rechtsgevoel van de getroffene door het verlangen van een opoffering van de wederpartij (genoegdoeningsfunctie).
In dit geval neemt de verzekeraar van het bij het ongeval betrokken motorvoertuig de compensatiefunctie voor haar rekening. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid aanvaard voor de geleden en nog te leiden materiële en immateriële schade. Over de vergoeding van deze schade vinden onderhandelingen plaats met de verzekeraar.
De vordering tot toekenning van smartengeld in het kader van deze strafzaak ziet op de genoegdoeningsfunctie. [slachtoffer 1] vordert in deze strafzaak smartengeld wegens de aantasting in zijn persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De vordering ziet niet op vergoeding van de (immateriële) gevolgen (gevolgschade), maar op vergoeding van immateriële schade die bestaat uit de schending van zijn fundamentele rechten
als zodanig. De gevorderde schadevergoeding is niet zozeer gericht op concreet herstel en compensatie van geleden schade, maar is meer gericht op sanctionering en erkenning. Het gaat daarbij om het verwijt dat [slachtoffer 1] verdachte maakt.
De schending van een fundamenteel recht kan een zelfstandige grondslag voor smartengeld opleveren. Smartengeld wegens schending van het fundamentele recht kan ook gevorderd worden wanneer er sprake is van relevante "gevolgschade" en met de vergoeding van die schade al een vorm van genoegdoening in het geding is. Het is het meest zuiver om naast de vergoeding van deze "gevolgschade" ook een vergoeding ter zake van de schending van het recht als zodanig toe te kennen. Bij schending van een fundamenteel recht is de schending
als zodanigimmateriële schade en geeft die schending
als zodanigrecht op smartengeld.
Verdachte heeft buitensporig onrechtmatig gehandeld jegens [slachtoffer 1] . Het rijgedrag van verdachte was bijzonder gevaarzettend, roekeloos en kwalijk. Er is sprake van een zeer ernstige normschending op meerdere terreinen, zowel vóór als tijdens en na de aanrijding. Dit kan verdachte in meer dan aanzienlijke mate worden verweten. Deze ernstige normschending dient te worden gerubriceerd als een zelfstandige aantasting van de persoon op andere wijze, welke een separate op verdachte in persoon rustende verplichting tot vergoeding van immateriële schade jegens [slachtoffer 1] doet ontstaan.
De grove normschending door verdachte heeft ertoe geleid dat fundamentele rechten van [slachtoffer 1] zijn geschonden. De blijvende invaliditeit als gevolg van de dwarslaesie maakt dat [slachtoffer 1] aanmerkelijk is beperkt in zijn zelfbeschikkingsrecht. Daarnaast is zijn recht op leven geschonden, aangezien drie van de zeven levenskenmerken, te weten uitscheiden, bewegen en voortplanten, door toedoen van verdachte aanmerkelijk zijn aangetast.
Deze grove normschending en aantasting van de fundamentele rechten van [slachtoffer 1] rechtvaardigen het toekennen van een immateriële schadevergoeding van € 30.000,00.
[slachtoffer 1] heeft de verzekeraar duidelijk gemaakt dat deze zich wat hem betreft tot het uiterste moet inspannen om de aan hem uit te keren schadevergoeding volledig te verhalen op verdachte. [slachtoffer 1] heeft echter geen invloed op het al dan niet gebruiken van het verhaalsrecht door de verzekeraar. Door in deze strafrecht een persoonlijke immateriële schadevergoeding te eisen bewerkstelligt [slachtoffer 1] een op verdachte persoonlijk rustende schadevergoedingsverplichting. Indien dit wordt toegewezen, wordt daarmee voorkomen dat verdachte op geen enkele wijze de financiële consequenties van zijn daden hoeft te dragen, indien de verzekeraar afziet van verhaal op verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] volledig dient te worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij is van mening dat aan deze maatregel geen vervangende hechtenis dient te worden verbonden. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat ook de gevorderde proceskosten dienen te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] niet kan worden toegewezen, omdat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde feit.
Subsidiair heeft de raadsman betoogt dat de vordering niet kan worden toegewezen met het doel om verdachte te straffen. De vordering is volgens de raadsman ten onrechte gebaseerd op genoegdoening, aangezien genoegdoening moet worden gevonden in de op te leggen straf en niet in de toewijzing van de vordering. Er dient geen sprake te zijn van "punitive damages". Bestraffing mag geen aspect zijn van een toe te kennen schadevergoeding. Blijkens de toelichting is de vordering is mede ingediend om een op verdachte persoonlijk rustende schadevergoedingsverplichting te bewerkstelligen. Daarmee wenst de benadeelde partij te voorkomen dat verdachte op geen enkele wijze de financiële consequenties van zijn daden hoeft te dragen, indien de verzekeringsmaatschappij ervoor kiest de schade niet op verdachte te verhalen. Dit betreft een onzekere omstandigheid en er is op voorhand geen reden om te veronderstellen dat de verzekeringsmaatschappij zal afzien van verhaal. De benadeelde partij heeft niet gemotiveerd waarom dit een reële mogelijkheid zou zijn.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er niets aan in de weg staat dat de rechtbank op andere gronden een naar redelijkheid en billijkheid vaste te stellen bedrag aan immateriële schadevergoeding toewijst.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft gesteld dat verdachte jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor hij materiële en immateriële schade heeft geleden. [slachtoffer 1] vordert in het kader van deze strafzaak géén vergoeding van deze materiële schade en ook geen vergoeding van immateriële schade als compensatie van de gevolgen van het onrechtmatige handelen. De vordering in het kader van deze strafzaak ziet enkel op de vergoeding van de immateriële schade die bestaat uit de schending van zijn fundamentele rechten
als zodanig. De gevorderde schadevergoeding is gericht op genoegdoening, sanctionering en erkenning.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het bewezenverklaarde onrechtmatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 1] . Dit is door de verdediging ook niet betwist.
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze in ieder geval sprake is indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van een dergelijke aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:376).
In dit geval is de vordering uitdrukkelijk niet gebaseerd op lichamelijk letsel of een aantasting van de persoon in de vorm van opgelopen geestelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat in dit geval sprake is van een aantasting in de persoon van de [slachtoffer 1] op andere wijze, ongeacht of kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe overweegt zij dat het door verdachte veroorzaakte ongeval heeft geleid tot een aanzienlijke beperking van het zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer 1] en ook tot een aantasting van zijn recht op leven. [slachtoffer 1] is door het ongeval blijvend verlamd onder zijn navel, waardoor hij nooit meer zal kunnen lopen en hij voor de rest van zijn leven rolstoelafhankelijk is. Naast deze beperking in de mobiliteit is ten gevolge van het ongeval sprake van mictie-defecatiestoornissen en fertiliteitsproblematiek. Deze aantasting in de persoon geeft recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze aantasting in de persoon en het daaruit voortvloeiende recht op schadevergoeding niet los kunnen worden gezien van de door het ongeval veroorzaakte materiële en immateriële gevolgschade. Deze vormen van schade zijn naar het oordeel van de rechtbank zozeer met elkaar verweven dat het niet mogelijk is om een afzonderlijke schadevergoeding toe te kennen voor de vastgestelde aantasting in de persoon. De schendingen van het zelfbeschikkingsrecht en het recht op leven hangen nauw samen met de door het ongeluk veroorzaakte verlamming en de gevolgen daarvan. Deze omstandigheden spelen eveneens een grote rol bij de door het ongeluk veroorzaakte gevolgschade. De gevolgschade is bewust buiten de onderhavige vordering gelaten. Nu nog niet bekend is welke bedragen zullen worden toegekend ter vergoeding van de materiële en immateriële gevolgschade, kan de rechtbank niet beoordelen of daarnaast nog plaats is voor toekenning van een (aanvullende) schadevergoeding wegens de aantasting in de persoon.
Verder is de rechtbank van oordeel dat ook de door de raadsvrouw benoemde functies van smartengeld in een geval als dit niet los van elkaar kunnen worden gezien. Daartoe overweegt zij dat een vergoeding van materiële en immateriële gevolgschade ook reeds een vorm van genoegdoening in zich draagt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen plaats voor het opleggen van een separate schadevergoedingsverplichting ter sanctionering van het verwijt dat [slachtoffer 1] aan verdachte persoonlijk maakt, zoals is gevorderd. Naast hetgeen zij hiervoor reeds heeft overwogen, overweegt de rechtbank daartoe dat een verplichting tot schadevergoeding niet dient ter bestraffing van onrechtmatig handelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal bepalen dat [slachtoffer 1] en verdachte ieder de eigen kosten dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte daarnaast ten aanzien van feit 1. primair tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-
bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van drie jaren.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2019.
Mr. Van Capelle en mr. Jansen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.