ECLI:NL:RBNNE:2019:5064

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18/850085-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van verdovende middelen en vuurwapen in Groningen

Op 6 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die werd beschuldigd van het bezit van verdovende middelen en een vuurwapen. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 november 2019, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Wierts, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool en munitie, evenals het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, een verboden middel volgens de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat het bezit van zowel vuurwapens als verdovende middelen onaanvaardbaar is, vooral gezien de fatale gevolgen die dit kan hebben. De rechtbank achtte het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, aangezien de verdachte dit feit had bekend. Voor het tweede feit, het bezit van MDMA, oordeelde de rechtbank dat de verdachte verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van de middelen in zijn woning, omdat deze daar waren aangetroffen en hij geen alternatieve verklaring had gegeven. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk om de ernst van de feiten te onderstrepen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850085-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Wierts, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2018, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Grand Power, type P1F Ultra, kaliber 6 mm (welke geschikt is gemaakt voor 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 Geco 9 mm kogelpatronen en/of 4 DAG SX kogelpatronen en/of 9 19NP kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 101 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft zij bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat uit het dossier onvoldoende duidelijk wordt waar in de woning de pillen zijn gevonden en of verdachte hier kennis van had.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 november 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018280801 d.d. 13 maart 2019 inhoudende het relaas van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 1 februari 2019, opgenomen bij voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.
Feit 2.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Om verdachte verantwoordelijk te kunnen houden voor de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning is vereist dat hij wetenschap van en beschikkingsmacht over de aanwezigheid van de middelen in de woning heeft gehad. Voorop staat dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Dit is een sterke aanwijzing dat verdachte wist dat de middelen in zijn woning aanwezig waren. Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt. Deze aanname kan echter worden weerlegd als de verdachte een aannemelijke verklaring geeft voor het tegendeel. Verdachte heeft met betrekking tot de verdovende middelen evenwel geen verklaring afgelegd en zich beroepen op het zwijgrecht. Nu de verdovende middelen in de woning van verdachte zijn aangetroffen, terwijl verdachte daarvoor geen alternatieve verklaring heeft gegeven, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte bekend was en instemde met de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning en daarmee beschikkingsmacht had over die middelen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018280801 d.d. 13 maart 2019 inhoudende het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven, onder meer:
Op maandag 10 december 2018 omstreeks 13:00 uur, trad ik binnen in de woning
[straatnaam] , [woonplaats] , bewoond door [verdachte] .
In de woning werd inbeslaggenomen:
-Plastic zakje met 105 roze pillen "snoepjes" vermoedelijk drugs.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT d.d. 20 mei 2019, opgenomen bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven, onder meer:
Goednummer : PL0100-2018280801-1082831
SIN : AAMO7696NL
Omschrijving : een plastic zakje met roze tabletten
Netto gewicht : 28,90 gram
SIN monster : AAM07979NL
GC-MS : positief op MDMA
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 250 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven, onder meer:
Plaats : [straatnaam] , [woonplaats]
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1985
Goednummer : PL0100-2018280801-1082831
Object : verdovende middelen (xtc)
Aantal : 105 stuks
Kleur : roze
Inhoud : Plastic zakje met 105 roze pillen pand b b-001

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 december 2018, in de gemeente Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Grand Power, type P1F Ultra, kaliber 6 mm (welke geschikt is gemaakt voor 9 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 Geco 9 mm kogelpatronen en 4 DAG SX kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 10 december 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 105 pillen, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
gegeven verbod terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III,
en
handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie gegeven verbod.
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en bij een bewezenverklaring van alleen feit 1 te volstaan met een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen van feit 2, dan kan worden volstaan met een maximale werkstraf en een grotere voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering d.d. 9 april 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was in het bezit van een hoeveelheid verdovende middelen, te weten MDMA. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het bezit daarvan is bezwarend voor de samenleving, omdat dit problemen voor de volksgezondheid en allerlei vormen van criminaliteit met zich brengt. Daarnaast had verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
Het bezit van zowel vuurwapens als van verdovende middelen in het huidige tijdsgewricht is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar, gelet op de niet zelden fatale gevolgen daarvan. Dat geldt temeer voor een combinatie van het bezit van vuurwapens en verdovende middelen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het aanwezig hebben van deze hoeveelheid harddrugs is als oriëntatiepunt geformuleerd een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren. Daarnaast geldt voor het voorhanden hebben van een pistool als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voor het voorhanden hebben van de patronen wordt een geldboete van € 230,-- gehanteerd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is omdat de aard en ernst van de feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. De rechtbank ziet in de aard en de ernst van de feiten, alsmede de proceshouding van verdachte ten aanzien van feit 2, aanleiding om ten nadele af te wijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank komt evenwel tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat zij voor een verdergaande afwijking van de oriëntatiepunten onvoldoende aanknopingspunten ziet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 december 2019.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.