Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[A]
2.[B]
3.[C]
Kamerstukken II1999/00, 27073, nr. 3, p. 20 en
Kamerstukken II1980/81, 16530, 3-4, p. 3). In het Besluit meldingsregeling zijn de volgende nadere regels gesteld met betrekking tot de mededeling. De mededeling moet schriftelijk zijn, ze moet worden gedaan binnen veertien dagen na de dag waarop de pensioenpremie behoorde te zijn voldaan en ze moet inzicht geven in de omstandigheden die tot de betalingsonmacht hebben geleid.
vormvan de melding van betalingsonmacht. Dat betekent echter niet dat in het onderhavige geval een enkele telefonische mededeling volstaat. De gestelde mededelingen van [B] - die overigens blijkens het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2016 enkel bestonden uit de mededeling dat de premienota niet klopt en niet betaald kan worden - kwalificeren naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval niet als een rechtsgeldige mededeling van betalingsonmacht, te meer nu niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat nadien door [D] nog enige verdere opvolging aan het gestelde telefoongesprek is gegeven. Evenmin is gebleken dat door [D] enig inzicht is gegeven in de omstandigheden die tot de betalingsonmacht hebben geleid. De enkele, niet onderbouwde en betwiste stelling van [A] en [B] dat dit wel het geval is, wordt in dit verband niet voldoende geacht, zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen. Ook de uitlatingen van mr. Vollenbroek tijdens de comparitie (zie 2.8.) kunnen [D] niet baten. Het enkele feit dat - naar de kantonrechter begrijpt in 2012 - een betalingsregeling ter sprake is gekomen en de omstandigheid dat het Pensioenfonds op de hoogte zou zijn geweest van de moeilijke financiële omstandigheden van [D] zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet aan te merken als een rechtsgeldige mededeling van betalingsonmacht. Dit enkele feit en deze omstandigheden behoeven immers nog niet te betekenen dat de betaling van pensioenbijdragen onmogelijk is. Nog daargelaten dat het betalingsvoorstel kennelijk niet naar aanleiding van de premienota van 2014 maar twee jaar eerder aan de orde is geweest, ligt aan een betalingsvoorstel nu juist ten grondslag dat de betaling van pensioenbijdragen wordt voortgezet, zij het met inachtneming van een betalingsregeling. [A] en [B] hebben ter zake tot slot nog aangevoerd dat het Pensioenfonds nadere informatie bij [D] had moeten opvragen. De kantonrechter gaat hier niet in mee. In artikel 23, tweede lid van de Wet Bpf 2000 is bepaald dat mededeling moet worden gedaan en dat, indien het bedrijfstakpensioenfonds dit verlangt, nadere inlichtingen en stukken moeten worden verstrekt. Nu - zoals hiervoor is geoordeeld - [A] en [B] geen rechtsgeldige melding betalingsonmacht hebben gedaan, lag het niet op de weg van het Pensioenfonds om nadere inlichtingen en stukken te vragen. Een zodanig initiatief van het Pensioenfonds volgt naar het oordeel van de kantonrechter eventueel op een geldige melding betalingsonmacht maar gaat daar in ieder geval niet aan vooraf.
Kamerstukken II, 2005-2006, 30413, nr. 3. p. 25,
respectievelijk p. 63). Dit systeem brengt met zich dat het Pensioenfonds, dat zowel de belangen van de deelnemers als die van de onder de verplichtstelling vallende werkgevers dient te bewaken, strikt de hand moet houden aan de premiebetaling (zie ook Hof Den Bosch, 19 april 2016, ECLI:NL:GHSE:2016:1523). Het verweer van [C] dat hij niet op de hoogte was van het verschil tussen overuren en meeruren wordt dan ook niet gehonoreerd. Het antwoord op de vraag of [C] op de hoogte was van voornoemd verschil in terminologie neemt immers de persoonlijke verwijtbaarheid niet weg, nu vaststaat dat premies zijn ingehouden die vervolgens niet zijn afgedragen (zie ook r.o. 2.9.). [C] die werd bijgestaan door een boekhouder, had dit moeten en kunnen weten. Dat het pensioenreglement kennelijk enkel de term 'overwerk' hanteert maakt dit niet anders. Voor zover dit al tot enige onduidelijkheid zou hebben geleid bij [C] had het op zijn pad gelegen om daarover navraag te doen bij het Pensioenfonds. Het standpunt van [C] dat het Pensioenfonds onderzoek had moeten doen voordat het in 2009 overging tot creditering van de premienota's over 2006-2009, deelt de kantonrechter niet. Het is aan de werkgever om ingevolge het Uitvoeringsreglement tijdig de juiste gegevens aan te leveren waarop het Pensioenfonds de premienota baseert en het ligt niet op de weg van het Pensioenfonds om nader onderzoek te doen naar aanleiding van door de werkgever aangeleverde gegevens. Integendeel, voor zover [C] niet op de hoogte was van het verschil tussen overuren en meeruren had juist bij hem een belletje moeten gaan rinkelen op het moment dat de premienota's in 2009 werden gecrediteerd, nu hij de premies voor de desbetreffende uren wel op het loon van zijn werknemers had ingehouden. Het verweer van [C] dat voor hem op dat moment niet voorzienbaar was dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, kan hem evenmin baten. Daartoe neemt de kantonrechter in aanmerking dat [C] er rekening mee had moeten houden dat de ingehouden premies op enig moment zouden moeten worden afgedragen aan het Pensioenfonds. De mogelijkheid dat de vennootschap op dat moment - anders dan in de periode 2006 tot en met 2009 - niet (meer) aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen kan niet worden uitgesloten en is dan ook een omstandigheid die voor rekening en risico van [C] dient te blijven.
€ 2.402,00(2,0 punten x tarief € 1.201,00)