ECLI:NL:RBNNE:2019:5199

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
18/830014-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op snelweg met vuurwapen

Op 17 januari 2019 vond er een schietpartij plaats op de snelweg nabij Scharmer, waarbij de verdachte, geboren in 1995, met een vuurwapen op de auto van twee inzittenden schoot. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 december 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door mr. M.C. van Linde en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S.E. Eijzenga. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord, met voorbedachten rade, op de inzittenden van de auto. Tijdens de zitting op 3 december 2019 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat schotresten op de jas van de verdachte en in de auto werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat de verdachte met opzet handelde. De rechtbank achtte de poging tot moord bewezen en legde een gevangenisstraf van zeven jaren op. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor de hoogte van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830014-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gev. Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
3 december 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te Scharmer, gemeente Midden-Groningen, althans in de provincie Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, althans in de directe nabijheid van de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en/of vervolgens
-met een pistool, althans een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op
de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto en/of zijn bijrijder [slachtoffer 2]
en/of
-waarbij een achterportier en/of een bumper van die personenauto zijn geraakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat
hij op of omstreeks 17januari 2019 te Scharmer, gemeente Midden-Groningen althans in de provincie Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet
-in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, althans in de directe
nabijheid van de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto is gaan rijden
en/of vervolgens
-met een pistool, althans een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op
de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto en/of zijn bijrijder [slachtoffer 2]
en/of
-waarbij een achterportier en/of een bumper van die personenauto zijn geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te Scharmer, gemeente Midden-Groningen althans in de provincie Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso()on(en), (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, althans in de directe nabijheid van de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en/of vervolgens
-met een pistool, althans een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto en/of zijn bijrijder [slachtoffer 2] en/of
-waarbij een achterportier en/of een bumper van die personenauto zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de inhoud van het dossier volgt dat verdachte meermalen vanuit een rijdend voertuig heeft geschoten in de richting van de inzittenden van een ander rijdend voertuig. Uit onderzoek blijkt voorts dat het linker achterportier van dat andere voertuig hierbij volledig werd doorboord. Uit de zeer gewelddadige aard van handelingen kan worden afgeleid dat verdachte opzet op de dood van de slachtoffers had, althans door zijn handelswijze de aanmerkelijk kans aanvaardde dat de slachtoffers als gevolg van zijn handelen het leven zouden laten. Er is niet daadwerkelijk en effectief voldoende gelegenheid geweest voor verdachte om na te denken en zich rekenschap te geven van de betekenis en mogelijke gevolgen van zijn daad, zodat niet kan worden gesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag kan wel bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat gelet op de inhoud van het dossier de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in onderling verband en in relatie tot de verklaringen van andere getuigen dusdanig onbetrouwbaar zijn dat deze niet zonder meer voor het bewijs kunnen worden gebruikt als het gaat om de vraag of verdachte op hen heeft geschoten.
Ten aanzien van het in het dossier opgenomen technische bewijs is de raadsman van mening dat het enige technische bewijs voor het schieten door verdachte wordt geleverd door de rapportages over een jas die verdachte bij zijn aanhouding droeg. Bovendien heeft de link tussen de jas en de aangetroffen hulzen, op basis van het vergelijkende schotresten onderzoek, slechts een zeer geringe bewijswaarde. Verdachte heeft direct in zijn eerste verhoor verklaard dat de jas die hij tijdens zijn aanhouding aan had niet van hem is, maar van een vriend. Bovendien heeft hij toen ook verklaard dat hij op 17 januari 2019 een Stone Island jas (overgangsjas, niet winterjas) droeg. Verder is er geen technisch bewijs dat verdachte kan linken aan een schietincident. Het ontbreken van technisch bewijs, de onbetrouwbare verklaringen van de aangevers en de gedetailleerde ontkenning van verdachte brengen met zich mee dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 17 januari 2019 op de auto van aangevers heeft geschoten. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er op grond van de stukken in het dossier ook andere, voor verdachte ontlastende scenario's, mogelijk zijn.
Zo is het mogelijk dat de broers [slachtoffer 1 en 2] alles in scène hebben gezet en hun eigen auto zelf hebben beschoten en eventueel hulzen op de snelweg hebben achtergelaten. Dit scenario wordt ondersteund door de verklaring van een broer van verdachte en verdachte zelf inhoudende dat zij denken dat de broers [slachtoffer 1 en 2] op hun eigen auto hebben geschoten, alsmede door een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), waarin de verklaring van een anonieme melder is opgenomen, inhoudende dat [slachtoffer 1] zelf op zijn eigen auto heeft geschoten, en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onder druk heeft gezet. Deze TCI informatie wordt door de verbalisant als betrouwbaar aangemerkt. Tevens zijn de hulzen op de weg aangetroffen binnen 3 meter van elkaar. Uitgaande van een gemiddelde snelheid van 72 km/h, legt een voertuig 20 meter per seconde af. Dat zou betekenen dat de hulzen alle vier binnen 0,14 seconden verschoten moeten zijn, hetgeen met een semi automatisch vuurwapen, zoals door het NFI omgeschreven, niet mogelijk is. Ook dit pleit er voor dat de hulzen daar op een andere wijze terecht zijn gekomen.
Een ander scenario zou kunnen zijn dat verdachte niet alleen in de auto heeft gezeten, maar dat er nog een persoon als bijrijder in de auto heeft gezeten. Meerdere personen verklaren op enig moment dat er twee personen in de auto zaten. Deze bijrijder zou dan degene geweest kunnen zijn die heeft geschoten. Uit de opgevraagde historische telecomgegevens wordt door de politie de conclusie getrokken dat het zeer aannemelijk is dat verdachte en de getuige [getuige 3] ook na het schietincident bij elkaar zijn geweest. [getuige 3] was mogelijk de tweede inzittende van de zwarte Ford Fiësta, de auto van verdachte.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte van alle varianten op de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik reed op 17 januari 2019 in een gehuurde zwarte Ford Fiësta op de A7. Ik was in de buurt van het Hoendiep in Groningen en ben toen in de richting van tankstation [tankstation 1] gereden. Op een gegeven moment kwam ik links naast de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te rijden. De jas die ik aan had tijdens mijn aanhouding is inbeslaggenomen en onderzocht door het NFI.
2.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 123 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019014947 d.d. 26 maart 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op donderdag 17 januari 2019 reed ik in een auto met kenteken [kenteken]. Mijn broer [slachtoffer 2] was op dat moment bij mij en zat naast mij. We kwamen langs tankstation [tankstation 1]. Daar zag ik dat er achter ons ook een auto reed. De auto kwam links naast mij rijden. Ik zag [verdachte] (fonetisch) in de auto zitten. Op het moment dat ik [verdachte] (fon.) zag zitten, zag ik ook een wapen. Ik zag dat [verdachte] (fon.) het wapen in zijn rechterhand had. Ik heb ongeveer vijf (5) schoten gehoord. Ik voelde dat de auto geraakt werd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 januari 2019, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 17 januari 2019 heb ik aangifte gedaan. Ik heb toen in de aangifte verklaard dat ik de schutter herkende als zijnde [verdachte] (fon).
Opmerking verbalisanten:
Wij toonden [slachtoffer 1] een politiefoto vervaardigd op 12-07-2017 met de afbeelding van [verdachte], [geboortedatum]-1995 [1] .
De foto die u mij net toont daarvan herken ik de afbeelding als de man die in de nacht van
16 op 17 januari 2019 op mij heeft geschoten. Het is de man waarover ik in mijn aangifte sprak. Ik herken hem voor honderdduizend procent.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24 januari 2019, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op donderdag 17 januari 2019 tussen 00.00 en 01.50 uur, reed ik als bijrijder samen met mijn broer [slachtoffer 1] in een personenauto over de rijksweg A7. Op een gegeven moment werden we door een zwarte auto ingehaald. Dit was op de A7 in de buurt van tankstation [tankstation 1]. Toen de zwarte auto bezig was met inhalen zag ik [verdachte] (fon.) in de zwarte auto. Ik keek toen naar deze auto en zag dat [verdachte] (fon.) met zijn rechterhand in onze richting wees. Ik hoorde toen vijf of zes knallen. Tegelijkertijd zag ik lichtflitsen of vuur bij zijn rechterhand. Ik heb ook gezien dat het rechterraam was geopend. Ik heb absoluut gezien dat [verdachte] (fon.) degene was die op ons schoot.
Opmerking verbalisanten, wij toonden aangever politiefoto's. Bijlage 1 met afbeelding van [verdachte]. [2] Aangever verklaarde hierna onmiddellijk:
Op bijlage 1 herken ik als [verdachte] (fon.) de man waarover ik praat en die op ons heeft geschoten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisanten:
Op 17 januari 2019 werd door ons een Volwagen Golf met kenteken [kenteken] onderzocht.
In het linker achterportier werd door ons aan de buitenzijde een beschadiging
aangetroffen. Dit betrof een inschot. Deze beschadiging zat op 78 cm van de grond
gemeten. Aan de binnenzijde van het voertuig werd een uitschot aangetroffen. Deze
beschadiging zat op 77 cm vanaf de grond gemeten. Deze twee beschadigingen vormen
samen een doorschot door het linker achterportier. Aan de binnenzijde van de rechter achterportier werd een beschadiging aan de plastic deurbekleding aangetroffen. De deurbekleding aan de onderzijde is losgemaakt. Hierop werd een projectiel in de ruimte tussen de buitenzijde deur en deurkleding aangetroffen.
6. Een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 23 januari 2019, registratienummer PL0100-2019014947-34, opgenomen op pagina 146 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 januari 2019 is onder [verdachte] een jas inbeslaggenomen.
7. Een deskundigenrapport schotrestenonderzoek afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.01.22.163, d.d. 11 april 2019, los toegevoegd aan voornoemd dossier, opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
In de zaak met politieregistratie PL0100-2019014947 is er een jas onder verdachte inbeslaggenomen. Deze jas werd mogelijk gedragen ten tijde van het delict. De mouwen van deze jas zijn onderzocht op de aanwezigheid van schotresten.
Resultaten
Op de onderzochte stubs zijn met de elektronenmicroscoop verschillende
anorganische deeltjes aangetroffen. In tabel 2 zijn de deeltjes opgenomen die op
basis van hun morfologie en elementsamenstelling in aanmerking komen voor
schotresten.
Tabel 2.
Overzicht van categorie A en B deeltjes die zijn aangetroffen op de onderzochte stubs.
Stuk van overtuiging Elementsamenstelling Aantal Catergorie
mouwen van jas PbBaSb 294 A
GdZnTi 33 A
BaCaSi 11 B
BaSb 73 B
PbSb 75 B
BaAI 90 B
PbBa 19 B
Pb 68 B
Ba 10 B
Sb 91 B
ZnTi 4 B
Sr 1 B
Conclusie
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de
mouwen van de jas zijn
extreem veel waarschijnlijker [3] wanneer hypothese l waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. Waarbij:
Hypothese l: Op de bemonsteringen van de jas zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de jas zijn géén schotresten aanwezig.
8. Een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 22 januari 2019, registratienummer PL0100-2019014947-31, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 januari 2019 is onder [verdachte] een Ford Fiësta kleur zwart kenteken [kenteken] inbeslaggenomen.
9. Een deskundigenrapport aanvullend schotrestenonderzoek afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.01.22.163, d.d. 20 mei 2019, los toegevoegd aan voornoemd dossier, opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
In de zaak met politieregistratie PL0100-2019014947 is een auto in beslaggenomen onder verdachte, met kenteken [kenteken]. Op 25 april 2019 is van R.A. Knevelbaard van de forensische opsporing informatie over de bemonsteringen van het voertuig ontvangen. Met de stubs uit de
onderzoeksset schiethanden zijn de bijrijdersdeur en de binnenzijde van het dak van
de auto bemonsterd. Hierbij zijn de volgende bemonsteringen uitgevoerd:
- bijrijdersdeur onderkant raamopening;
- bijrijdersdeur bovenzijde en zijkanten raamopening;
- dakhemel tegen bijrijdersstoel aan;
- dakhemel boven bijrijdersstoel.
Resultaten
Op de onderzochte stubs zijn met de elektronenmicroscoop verschillende anorganische deeltjes aangetroffen. In tabel 2 zijn de deeltjes opgenomen die op basis van hun morfologie en elementsamenstelling in aanmerking komen voor schotresten.
Tabel 2 Overzicht van categorie A en B deeltjes die zijn aangetroffen op de onderzochte
stubs van de onderzoeksset schiethanden

Locatie bemonsteringElementsamenstelling Aantal Catergorie

dakhemel boven bijrijdersstoel PbBaSb 1 A
PbSb 1 B
PbBa 1 B
Pb 6 B
Sb 11 B
Sr 1 B
dakhemel tegen bijrijdersstoel PbBaSb 1 A
PbSb 1 B
Pb 16 B
Sb 7 B
ZnTi 5 B
Sr 4 B
bijrijdersdeur bovenzijde en BaSb 1 B
zijkant deuropening PbBa 1 B
Pb 4 B
Bijrijdersstoel onderkant PbBa 1 B
raamopening Pb 10 B Ba 1 B
Sb 4 B
Conclusie
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de onderzoeksset schiethanden waarmee delen van een voertuig zijn bemonsterd, zijn z
eer veel waarschijnlijker [4] wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is, waarbij:
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van het voertuig zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van het voertuig zijn géén schotresten aanwezig.
De rechtbank overweegt dat de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - wat er ook zij van de tegenstrijdige verklaringen die zij hebben afgelegd over hetgeen er zou zijn gebeurd bij het Sontplein en over waar verdachte in de auto zou hebben gezeten - beiden consistent verklaren dat verdachte de schutter is geweest. Verdachte wordt duidelijk door hen herkend. De rechtbank acht hun verklaringen over de identiteit van de schutter dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat er mogelijk een tweede persoon bij verdachte in de auto heeft gezeten die de schutter zou zijn geweest, zoals door de raadsman van verdachte als alternatief scenario naar voren is gebracht, acht de rechtbank gelet op deze stellige verklaringen van aangevers, niet aannemelijk. Bovendien vindt dat scenario geen steun in de verklaringen die verdachte heeft afgelegd.
Dat verdachte de schutter is geweest vindt ook steun in de bevindingen uit het onderzoek van het NFI naar de aanwezigheid van schotresten op de mouw van de jas en in de auto waarin verdachte op 17 januari 2019 reed.
Uit het onderzoek naar de schotresten op de mouw van de jas blijkt dat het extreem veel waarschijnlijker is wanneer wordt uitgegaan van de hypothese dat er schotresten aanwezig zijn dan dat er geen schotresten aanwezig zijn. Hier is naar bewijskracht sprake van de hoogst mogelijke ordegrootte.
Tevens blijkt uit het onderzoek van het NFI naar de auto waarin verdachte reed, dat het zeer veel waarschijnlijker is de aangetroffen verzameling deeltjes schotresten betreffen, dan dat dit niet het geval zou zijn. De bewijskracht is de op één na hoogste categorie in ordegrootte.
Nu zowel op de jas die verdachte in zijn bezit had als in de auto waarin verdachte reed naar alle waarschijnlijkheid schotresten zijn aangetroffen, ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte de identiteit van de, in zijn lezing, rechtmatige eigenaar van de jas kenbaar te maken. Nu verdachte dit nalaat is zijn lezing niet controleerbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jas die hij droeg bij zijn aanhouding, niet de jas is geweest die hij op 17 januari 2019 droeg. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
Ten aanzien van het door de raadsman geschetste alternatieve scenario inhoudende dat aangevers alles zelf in scène hebben gezet overweegt de rechtbank dat blijkens het proces-verbaal Beelden [tankstation 2] [5] onder meer de witte Opel, die vervolgens later ook betrokken was bij het schietincident op de A7 nabij tankstation [tankstation 1], op 17 januari 2019 om 01:41:42 nog is gezien bij het [tankstation 2] in Groningen. De melding bij de meldkamer van het schietincident [6] is op 17 januari 2019 om 01:52.50 binnen gekomen.
Blijkens Google Maps is de afstand tussen het [tankstation 2] en tankstation [tankstation 1], met een auto die met een gemiddelde snelheid rijdt, af te leggen in 12 minuten. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat aangevers in die korte tijd niet alleen de bedoelde afstand hebben afgelegd, maar vervolgens ook nog zijn gestopt en zelf het schietincident in scène hebben kunnen zetten.
De rechtbank overweegt daarbij nog dat de plek waar de hulzen zijn aangetroffen, niets zegt over de precieze plaats en afstand waarbinnen de kogels zijn afgevuurd, nu uit het proces-verbaal van bevindingen van aantreffen van de hulzen [7] blijkt, dat in ieder geval een van de hulzen eerder op de weg lag, dat de weg bol loopt en dat de vluchtstrook lager ligt.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schutter is geweest.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte op de snelweg vanuit een auto meerdere malen met een vuurwapen op een naast hem rijdende auto met twee inzittenden geschoten. Uit deze gedraging, het gericht meerdere malen schieten op een auto met twee inzittenden, kan de opzet op de dood worden afgeleid.
Ten aanzien van de beoordeling of er sprake is van voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft gedurende een langere tijd met een vuurwapen in zijn auto op de snelweg gereden. Verdachte is immers blijkens zijn eigen verklaring vanaf de omgeving bij het Hoendiep, richting het tankstation [tankstation 1] gereden. Volgens Google Maps kan deze afstand met een auto bij een gemiddelde snelheid worden afgelegd in 16 minuten. Toen de auto waar verdachte inzat naast de auto van aangevers reed heeft verdachte meerdere malen op de auto van aangevers geschoten.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2019 te Scharmer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- in een personenauto (zwarte Ford Fiësta) naast de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en vervolgens
- met een pistool kogels heeft afgevuurd op de door die [slachtoffer 1] bestuurde personenauto en zijn bijrijder [slachtoffer 2] en
- waarbij een achterportier van die personenauto is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair Poging tot moord, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 5 jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van deze strafeis heeft de officier van justitie de aard en ernst van het strafbare feit betrokken, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, aangegeven de eis van de officier van justitie redelijk te vinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 26 september 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op twee personen. Verdachte heeft op de snelweg vanuit een rijdend voertuig meermalen op de auto van aangevers geschoten. Aldus handelend heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers. Deze gebeurtenis is voor aangevers ingrijpend en beangstigend geweest.
Een dergelijk feit, gepleegd op de snelweg en in aanwezigheid van anderen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsadvies. Door de reclassering worden als zorgwekkende factoren aangemerkt dat verdachte geen werk heeft en evenmin beschikt over een structureel inkomen. Voor zover door de reclassering kan worden ingeschat beschikt verdachte over zelfreflectie en lijken zijn verstandelijke vermogens bovengemiddeld. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor het toepassen van adolescentenstrafrecht.
De rechtbank ziet, overeenkomstig het advies van de reclassering, geen aanleiding voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht, te meer nu verdachte op dit moment al 24 jaar oud is. Ook ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf.
De rechtbank is - alles overwegende en mede gelet op rechterlijke uitspraken in soortgelijke zaken - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 4.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 4.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vorderingen immateriële schade voldoende zijn onderbouwd en alleszins redelijk zijn, zodat ze kunnen worden toegewezen, onder
vergoeding van de wettelijke rente en onder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat uit een proces-verbaal van bevindingen in het strafdossier blijkt [8] dat de zus van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1], sinds een schietpartij in 2015 waarbij 10 à 11 kogels op zijn auto terecht zijn gekomen, slecht slaapt. Deze zus verklaart ook dat hij daarvoor psychologische hulp heeft ontvangen, maar dat dit niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Er was derhalve al sprake van psychische schade. De raadsman is van mening dat het op de weg van de benadeelde ligt om aan te tonen dat de schade die hij heeft geleden is toegenomen door het incident op 17 januari 2019. Nu dit niet is gebeurd komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] is de raadsman eveneens van mening dat de psychische schade onvoldoende is aangetoond, te meer nu ter zitting door de raadsvrouw van de benadeelde partij is aangevoerd dat verdachte niet meer op afspraken van zijn behandelaar verschijnt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van beide vorderingen van oordeel dat, hoewel het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, zij thans over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Beide vorderingen, die eerst daags voor de zitting zijn ingebracht, roepen essentiële vragen op betreffende de causaliteit. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom in de vorderingen daarom niet ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. O.J. Bosker en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2019.

Voetnoten

1.Deze afbeelding is opgenomen op pagina 136 van voornoemd dossier.
2.2 Deze afbeelding is opgenomen op pagina 136 van voornoemd dossier.
3.Extreem veel waarschijnlijker > ordegrootte bewijskracht > 1.000.000 (bron: tabel pagina 7 van onderhavig NFI rapport)
4.Zeer veel waarschijnlijker > Ordegrootte bewijskracht: 10.000-1.000.000 (bron: tabel pagina 7 van onderhavig NFI rapport)
5.Zie pagina 45 e.v. van het dossier
6.Zie pagina 61 e.v. van het dossier
7.Zie pagina 31 e.v. van het dossier
8.Zie proces-verbaal van bevindingen op pagina 40 e.v. van het dossier