ECLI:NL:RBNNE:2019:5319

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/18/195493 KG ZA 19-258
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medewerking aan verkoop van gemeenschappelijke woning na eerdere schikking

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, vorderde eiser, na een eerdere schikking, dat gedaagde zou meewerken aan de verkoop van hun gemeenschappelijke woning. Partijen waren op huwelijkse voorwaarden getrouwd en hadden drie minderjarige kinderen. Na hun scheiding in 2017 werd de woning te koop aangeboden, maar gedaagde weigerde de verkoopopdracht te ondertekenen. Eiser stelde dat gedaagde de verkoop frustreerde en vroeg de voorzieningenrechter om hem te machtigen de woning zelf te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de verkoop en dat gedaagde niet onterecht de verkoopopdracht had geweigerd. De vordering van eiser om hem te machtigen de woning te verkopen werd afgewezen, evenals de vordering om de verkooptermijn te verkorten. In reconventie vorderde gedaagde dat eiser hout zou bestellen voor de verwarming van de woning en de legertent zou verwijderen, maar deze vorderingen werden ook afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemaakte afspraken tussen partijen gerespecteerd moesten worden en dat er geen reden was om de vorderingen van eiser toe te wijzen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/195493 / KG ZA 19-258
Vonnis in kort geding van 6 december 2019
in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. G.E. Knol, kantoorhoudende te Paterswolde,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. K.J. Kanning, kantoorhoudende te Assen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 29 november 2019, waar [eiser] , zijn advocaat
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 21 december 2004 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De door partijen ten tijde van het huwelijk bewoonde woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) is gemeenschappelijk eigendom.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn drie, thans nog, minderjarige kinderen geboren.
2.3.
Medio 2017 zijn partijen uit elkaar gegaan. De woning is vervolgens te koop aangeboden.
2.4.
[eiser] heeft - kort gezegd - op 18 februari 2019 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend en [gedaagde] heeft een verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek ingediend.
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 23 januari 2019 van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is - kort gezegd - ten aanzien van het gebruiksrecht van de woning bepaald dat voor de duur van het geding dit gebruiksrecht van de woning wordt bepaald door de overeengekomen zorg- en contactregeling, waardoor [eiser] en [gedaagde] gedurende de tijd dat zij de zorg voor de kinderen dragen in de woning verblijven. Partijen verblijven half-wekelijks afwisselend in de woning. [eiser] voldoet de maandelijkse lasten van de woning.
2.6.
Bij beschikking van 7 augustus 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 6 september 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
Medio 2019 heeft de heer [A] een bod op de woning gedaan van € 435.000,00.
2.8.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 september 2019 gevorderd dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, [gedaagde] veroordeelt om - kort gezegd - medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de heer [A], dan wel aan een nieuwe kandidaat-koper in het geval [A] geen financiering niet rond krijgt.
2.9.
Op 30 september 2019 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens die mondelinge behandeling afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2019. In dat vonnis is onder meer te lezen:
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat, nu ter zitting door partijen ook geen bezwaren zijn geuit tegen het voorstel van de Raad om vooruitlopend op de behandeling in de bodemprocedure een raadsonderzoek te starten, dienovereenkomstig zal beslissen in die zin dat de stukken in de handen van de Raad zullen worden gegeven voor een onderzoek door, zoals ter zitting is aangegeven van [naam] , naar het hoofdverblijf van de kinderen en de rechtbank hieromtrent in de bodemprocedure te adviseren.
5.4.
Met betrekking tot de vorderingen in conventie en in reconventie wordt overwogen dat partijen ter zake ter zitting nadere afspraken hebben gemaakt, zoals weergegeven in het dictum van de beslissing. Nu partijen hun vorderingen in die zin hebben aangepast, kan verdere bespreking van de vorderingen in conventie en in reconventie achterwege blijven.
2.10.
In het dictum van voormeld vonnis is onder meer beslist:
6.2.
verstaat dat partijen met betrekking tot de verkoop van de woning de navolgende afspraken hebben gemaakt:
- [eiser] en [gedaagde] geven gezamenlijk een verkoopopdracht aan Makelaardij Overduin & Casander Bedrijfsmakelaars te Groningen voor de verkoop van de gemeenschappelijke woning van partijen aan de [adres] te [plaats] , waarbij de woning daadwerkelijk voor drie maanden (exclusief voorbereidingstijd en voorbereidingshandelingen) in de verkoop zal worden gebracht;
[…]
- het advies van Makelaardij Overduin & Casander Bedrijfsmakelaars met betrekking tot zowel de vraag- als de laatprijs van de woning is bindend voor partijen;
[…]
- [gedaagde] zal een onderbouwd voorstel richting Makelaardij Overduin & Casander Bedrijfsmakelaars doen voor het verkoop klaarmaken van de woning voor maximaal een bedrag ad € 2.000,00, dit bedrag zal bij de uiteindelijke verdeling worden betrokken en door partijen ieder voor de helft worden gedragen, indien en voor zover Makelaardij Overduin & Casander Bedrijfsmakelaars de genoemde kosten aangewezen acht voor het verkoop klaar maken van de woning;
- plaatsing van de woning op Funda is niet afhankelijk van het verkoop klaarmaken van de woning;
- voor het geval de woning aan de [adres] te [plaats] niet binnen de hiervoor genoemde drie maanden (netto) zal worden verkocht, mag [eiser] genoemde woning te koop aanbieden aan de potentiele koper, dhr. [A], voor een bedrag ad
€ 435.000,00;
[…]
- voor de verwarming van de woning zal door [eiser] voor de houtkachel 7 kuub hout worden besteld, het daarvoor te betalen bedrag dienen partijen vooreerst bij helft te dragen en dienen zij voor het overige bij de verdeling te betrekken en [eiser] zorgt er voor dat de houtkachel technisch draait;
- [eiser] geeft opdracht aan Feenstra ERA Makelaars om de woning aan de [adres] te [plaats] van Internet te halen.
2.11.
[eiser] heeft Feenstra ERA Makelaars de opdracht gegeven om de woning uit de verkoop te halen.
2.12.
De woning staat thans niet in de verkoop, omdat [gedaagde] weigert de opdrachtbevestiging van Makelaardij Overduin & Casander bedrijfsmakelaars te ondertekenen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (na eisvermindering ter zake van proceskosten) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakt akte strekkende tot verkoop en levering van voornoemde onroerende zaak als bedoeld in artikel 3:300 BW, aldus dat de man vervangend wordt gemachtigd om de woning aan de [adres] te [plaats] verkopen en te leveren en alle handelingen te (doen) verrichten die daartoe strekken;
II. te bepalen dat de verkooptermijn bij Overduin makelaars op twee maanden wordt gesteld;
III. althans een zodanige beslissing zoals de voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging daarvan. [gedaagde] vordert in reconventie om, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het vonnis
d.d. 10 oktober 2019 dat tussen partijen is gewezen, in die zin dat [eiser] voor de verwarming van de woning voor de houtkachel 7 kuub hout bestelt en zorgt voor levering binnen 7 dagen na het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis, dan wel binnen een termijn welke de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
II. [eiser] de veroordelen om de legertent inclusief toebehoren te verwijderen binnen één week na het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis, dan wel binnen een termijn welke de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren.
3.3.
[eiser] voert in reconventie een verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen is het spoedeisende belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
in conventie
4.2.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op de reële executie tot het verrichten van een rechtshandeling (artikel 3:300 BW).
4.3.
Artikel 3:300 lid 1 BW bepaalt dat indien iemand jegens een ander gehouden is een rechtshandeling te verrichten, de rechter op vordering van de gerechtigde kan bepalen, tenzij de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, of dat een door hem aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten. Wijst de rechter een vertegenwoordiger aan, dan kan hij bepalen dat de door deze te verrichten handeling zijn goedkeuring behoeft. Artikel 3:300 lid 2 BW bepaalt vervolgens dat indien de verweerder gehouden is om tezamen met de eiser een akte op te maken, de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden. Uit de parlementaire geschiedenis (TM,
Parl. Gesch. BW Boek 3, p. 899) volgt dat de rechter deze bevoegdheid met voorzichtigheid moet hanteren.
4.4.
[eiser] stelt dat partijen tijdens de zitting van 30 september 2019 zijn overeengekomen dat zij Makelaardij Overduin & Casander Bedrijfsmakelaars te Groningen opdracht zouden geven om de woning te verkopen en dat [gedaagde] die overeenkomst niet nakomt, omdat zij de opdrachtbevestiging van Makelaardij Overduin & Casander weigert te ondertekenen. De argumenten die zij voor het weigeren van het ondertekenen aandraagt zouden partijen reeds hebben meegenomen bij het maken van de afspraken op
30 september 2019. Partijen zijn in dat kader overeengekomen dat het 'verkoop klaarmaken' van de woning, het plaatsen van de woning op Funda niet in de weg staat. [gedaagde] frustreert volgens [eiser] de verkoop van de woning, hetgeen zou rechtvaardigen dat [eiser] wordt gemachtigd om de woning zelf te gelde te maken.
4.5.
[gedaagde] voert daartegen verweer. De reden dat [gedaagde] de opdrachtbevestiging nog niet heeft getekend, is gelegen in het feit dat de woning na ondertekening van de opdrachtbevestiging direct op Funda wordt geplaatst. Dat is niet wenselijk, omdat de woning er op dit moment niet representatief uit zou zien. Er ligt volgens [gedaagde] rommel rondom de woning - waaronder een legertent - en de woning moet goed verwarmd worden, omdat dat de verkoop ten goede zal komen. Voor het opruimen van de rommel rondom de woning en het verwarmen van de woning (door het verstrekken van hout) zou [eiser] verantwoordelijk zijn en daarin schiet hij volgens [gedaagde] te kort. Het gaat volgens [gedaagde] te ver om [eiser] op dit moment, een aantal weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2019, te machtigen om de woning te gelde te maken en daarmee [gedaagde] buiten spel te zetten.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt over het voorgaande als volgt. Partijen zijn tijdens de zitting van 30 september 2019 onder andere overeengekomen dat zij Makelaardij Overduin & Casander Bedrijfsmakelaars de opdracht zouden geven om de woning te verkopen. Daarbij hebben partijen bepaald dat het plaatsen van de woning op Funda niet afhankelijk is van het 'verkoop klaarmaken' van de woning. De door [gedaagde] aangevoerde redenen voor het weigeren van het tekenen van de opdrachtbevestiging van voormelde makelaar houden allemaal verband met het 'verkoop klaarmaken' van de woning en treffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen doel.
4.7.
Het enkele feit dat [gedaagde] - vanwege het voorgaande ten onrechte - nog geen verkoopopdracht aan de makelaar heeft gegeven, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment echter onvoldoende reden op om [eiser] vervangend te machtigen om het gehele verkoopproces van de woning zelf ter hand te nemen. Partijen zijn beiden eigenaar en hebben samen de verantwoordelijkheid voor en belang bij verkoop van de woning. Om die reden hebben partijen ter zake van de verkoop van de woning een overeenkomst met elkaar gesloten. Bij het maken van de afspraken hebben partijen kennelijk ook voor ogen gehad dat voorbereidingshandelingen moeten worden getroffen alvorens de driemaandstermijn van het daadwerkelijk in de verkoop brengen van de woning aanvangt. Daartoe zou [gedaagde] een onderbouwd voorstel, binnen een bepaald kostenbudget, richting de makelaar doen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat beslissingen over de voorbereidingshandelingen gezamenlijk dienen te worden gemaakt, nu deze van invloed kunnen zijn op de verkoopbaarheid van de woning en de daarmee gemoeid zijnde kosten voor rekening van beide partijen komen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat [gedaagde] de daadwerkelijke verkoop en levering van de woning zal tegenhouden. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] 'opnieuw overal voor zal gaan liggen', betreft een aanname die niet op concrete gedragingen of handelingen van [gedaagde] terug te voeren is. Uit de overgelegde correspondentie valt dat in elk geval niet af te leiden. Voor wat betreft de laat- en vraagprijs van de woning (een potentiële bron voor meningsverschillen) hebben partijen bovendien al een werkbare oplossing gevonden, door de makelaar hierin doorslag te laten geven. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet opportuun dat [eiser] thans het initiatief tot verkoop van de woning volledig overneemt.
4.8.
Door [eiser] is niet het standpunt ingenomen dat hij ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld moet worden gemachtigd om de woning te gelde te maken. [eiser] voert weliswaar aan dat hij de maandelijkse (hypotheek)lasten nauwelijks kan dragen, maar dat de hypotheekschuld aanleiding zou zijn voor de machtiging, bijvoorbeeld omdat deze thans of binnen afzienbare tijd moet worden afgelost of eventuele rentetermijnen niet betaald kunnen worden, is gesteld noch gebleken.
4.9.
Voor zover zou blijken dat het in het belang van de kinderen van partijen zou zijn dat de woning op dit moment wordt verkocht, zou dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogelijk een gewichtige reden voor de machtiging kunnen opleveren. Dat daarvan sprake is, wordt echter niet gestaafd door een rapport van de Raad van de Kinderbescherming. Het Raadsonderzoek is, zo hebben partijen tijdens de zitting aangegeven, nog niet afgerond.
4.10.
Dit alles betekent dat de vordering ter zake de machtiging te gelde maken zal worden afgewezen. Deze beslissing laat onverlet dat [gedaagde] thans gehouden is om zonder verder dralen de makelaar een verkoopdracht te verstrekken, maar omdat [eiser] geen (subsidiaire) vordering strekkende tot nakoming van de gemaakte afspraken heeft ingesteld, zal de voorzieningenrechter niet een daarop gerichte voorziening treffen.
4.11.
De vordering om te bepalen dat de 'verkooptermijn' op twee maanden zal worden gesteld zal eveneens worden afgewezen. Partijen zijn op 30 september 2019 overeengekomen dat de woning voor drie maanden (exclusief voorbereidingstijd en voorbereidingshandelingen) in de verkoop zal worden gebracht. Gesteld noch gebleken is op grond waarvan [eiser] nu zou kunnen verlangen dat de woning voor een kortere termijn dan overeengekomen ter verkoop zal worden aangeboden.
in reconventie
4.12.
[gedaagde] vordert in reconventie allereerst nakoming van een deel van de door partijen op 30 september 2019 gesloten overeenkomst, namelijk dat [eiser] 7 kuub hout zou bestellen voor het verwarmen van de woning. [gedaagde] stelt dat [eiser] daar niet aan heeft voldaan, hetgeen [eiser] betwist. [eiser] voert aan dat hij 8 kuub hout heeft besteld en geleverd. Gelet op die betwisting kan zonder nadere bewijslevering, waarvoor in een kort geding geen plaats is, de juistheid van de stelling van [gedaagde] niet worden aangenomen. Uit de overgelegde foto's kan de voorzieningenrechter in elk geval niet opmaken dat [eiser] voor te weinig kuub hout gezorgd heeft. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.13.
Ook de vordering van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen tot verwijdering van de legertent met toebehoren zal worden afgewezen, omdat [gedaagde] niet stelt op grond waarvan [eiser] de verplichting heeft om de legertent (op korte termijn) te verwijderen. Partijen hebben tijdens de zitting van 30 september 2019 hierover ook geen afspraak gemaakt, zodat de aanwezigheid van de legertent ook de verkoop van de woning niet in de weg staat.
4.14.
De vordering tot betaling van een dwangsom zal vanwege het voorgaande ook worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.15.
Partijen vorderen over en weer niet (langer) een proceskostenveroordeling, zodat een beslissing hierover achterwege kan blijven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie:
5.1.
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 710