ECLI:NL:RBNNE:2019:5338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
LEE 19-2747, 19-2748, 19-2749 en 19-2750 V
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroepszaken inzake griffierechten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 9 december 2019 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen eerdere uitspraken van 10 oktober 2019, waarin zijn beroepen tegen de besluiten van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 25 juli 2019, maar de rechtbank oordeelde dat hij de verschuldigde griffierechten niet tijdig had betaald. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroepen.

Tijdens de zitting op 2 december 2019 heeft de opposant zijn onvrede geuit over de eerdere uitspraken en betoogd dat er sprake was van meervoudige overtredingen van het procesrecht. Hij stelde ook dat de rechtbank ten onrechte griffierecht in rekening had gebracht, omdat er in eerdere procedures uitspraak had moeten worden gedaan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de opposant in totaal geen griffierecht heeft betaald en dat de afzonderlijke beroepszaken ook afzonderlijke griffierechten vereisen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beslissing om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren, gebaseerd was op de niet-tijdige betaling van griffierechten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraken en heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraken van 10 oktober 2019 blijven daarmee in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2747, 19/2748, 19/2749 en 16/2750 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2019 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 oktober 2019 in de beroepen van opposant tegen
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing(en) op bezwaar van geopposeerde van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) beroepen ingesteld.
Bij uitspraken van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraken verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2019. Opposant is verschenen. Geopposeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mevrouw S. Gooijars en mevrouw M.S. Dalfour.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant de verschuldigde griffierechten niet op tijd heeft betaald.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van
10 oktober 2019 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant heeft aangevoerd het niet eens te zijn met de uitspraken. Hij vindt dat sprake is van meervoudige overtreding van het procesrecht en stelt ook dat de rechtbank ten onrechte griffierecht in rekening heeft gebracht omdat de rechtbank in eerdere procedures uitspraak had moeten doen.
4. Door opposant zijn meerdere afzonderlijke verzoeken gedaan op grond van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob). Tegen de beslissingen op bezwaar van geopposeerde van 25 juli 2019 heeft opposant beroep ingesteld. Volgens de geldende registratievoorschriften heeft de rechtbank een viertal zaaknummers aangemaakt (LEE 19/2747 tot en met LEE 19/2750). Per zaaknummer is opposant griffierecht verschuldigd. De griffier heeft opposant gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn voor betaling gesteld. Bij aangetekend verzonden brief van 29 augustus 2019 is opposant nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht binnen vier weken te betalen. Opposant heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
5. Het door opposant ingediende verzoek aan de rechtbank om de vier zaken samen te voegen en eenmaal griffierecht in rekening te brengen is door de rechtbank afgewezen. Het gaat om afzonderlijke besluiten en dus ook om afzonderlijke beroepszaken en voor elke zaak dient griffierecht in rekening te worden gebracht. De rechtbank merkt op dat opposant in het geheel geen griffierecht heeft betaald. Het gevolg daarvan is dat de beroepen niet-ontvankelijk verklaard zijn, zoals dat ook in andere gevallen gebeurt. In gevallen waarin ten onrechte griffierecht in rekening is gebracht wordt eventueel voldaan griffierecht aan betrokkene teruggestort. De rechtbank wijst op zaaknummer LEE 19/2480 waarin door de rechtbank op 28 november 2019 uitspraak is gedaan.
6. In datgene wat door opposant is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraken van 10 oktober 2019. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken van 10 oktober 2019 in stand blijven.
7. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing:

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.