ECLI:NL:RBNNE:2019:5344

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/17/170332 / KG RK 19/344
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure wegens het niet honoreren van een verzoek tot aanhouding

Op 5 december 2019 vond een zitting plaats in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, waar een wrakingsverzoek werd behandeld van de besloten vennootschap OTTOMAN B.V. Het verzoek was gericht tegen mr. J.A. Werkema, die als rechter betrokken was bij een civiele procedure tussen Maisha B.V. c.s. en DZNN Beheer c.s. Het wrakingsverzoek werd ingediend omdat de verzoekster vond dat haar belangen niet goed waren behartigd en dat er sprake was van partijdigheid van de rechter. Tijdens de zitting werd het wrakingsverzoek besproken, waarbij mr. Werkema verklaarde dat zij de zitting wilde door laten gaan vanwege de complexiteit van de zaak en het aantal betrokken partijen. Ze gaf aan dat als er een verzoek om uitstel was gedaan, dit niet tijdig was gebeurd en dat de verzoekster voldoende gelegenheid had om haar verweer voor te bereiden. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel niet getuigde van vooringenomenheid en dat de verzoekster niet voldoende feiten had aangedragen om de vrees voor partijdigheid te onderbouwen. De wrakingskamer wees het verzoek af en oordeelde dat mr. Werkema op een objectieve manier had gehandeld. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters R. Giltay, A.H.M. Dölle en E.Th.M. Zwart-Sneek, in aanwezigheid van griffier W. van Seijen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/170332 / KG RK 19/344
Proces-verbaal van de op 5 december 2019 gehouden terechtzitting van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden tevens bevattend de aantekening mondelinge uitspraak
inzake het door
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OTTOMAN B.V.,
gevestigd te Emmen,
verzoekster,
hierna te noemen Ottoman,
vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer [naam] (hierna: [verzoeker] ),
op 5 december 2019 gedane verzoek tot wraking van
mr. J.A. Werkema, rechter in deze rechtbank in de procedure met zaak- en rolnummer 8111759 VZ VERZ 19-35 tussen Maisha B.V. c.s. en DZNN Beheer c.s.
Tegenwoordig zijn mr. R. Giltay, (voorzitter), mr. A.H.M. Dölle en mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, rechters, en mr. W. van Seijen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • mr. J.A. Werkema;
  • de heer [naam] en mevrouw [naam] , bestuurders van Maisha B.V. c.s., bijgestaan door hun advocaat mr. H.J. Bos en mrs. S.C.M. van Thiel en
P.J. Vredebregt.
De voorzitter vraagt aan mr. Werkema of zij beschikt over een afschrift van het wrakingsverzoek. Mr. Werkema geeft aan hier niet over te beschikken, waarna de griffier haar een afschrift van het wrakingsverzoek overhandigt. Mr. Werkema verklaart desgevraagd dat zij geen schorsing nodig heeft om het wrakingsverzoek door te nemen maar dat zij het op prijs zou stellen als de voorzitter de wrakingsgronden zou willen samenvatten. Hierna vat de voorzitter de inhoud van het wrakingsverzoek kort samen en stelt hij mr. Werkema in de gelegenheid hierop te reageren.
Zakelijk weergegeven verklaart mr. Werkema als volgt:
Ik berust niet in de wraking. Het gaat hier om een zaak met in totaal 11 verweerders, waarvan 5 natuurlijke personen, onder wie [verzoeker] , zijn echtgenote, zijn zoon en zijn schoondochter. Het verzoek tot benoeming van deskundigen dat in de bodemprocedure voorligt, betreft een verzoek om een welwillendheidsbeslissing, welk verzoek is gebaseerd op de statuten van de B.V.'s waar het verzoek betrekking op heeft. Er is in de literatuur veel discussie over de vraag of een rechtbank een dergelijk verzoek moet behandelen. Een welwillendheidsbeslissing is bovendien geen rechterlijke beslissing, want ik spreek in dat geval geen recht in eigenlijke zin. Ik vraag me dus af of ik in een dergelijke procedure wel gewraakt kan worden.
In de statuten van twee van de betreffende B.V.'s staat vermeld dat een verzoek tot benoeming van deskundigen om de waarde te bepalen van de aandelen van de betreffende B.V.s dient te worden voorgelegd aan de kantonrechter van de rechtbank en in de statuten van één van de betreffende vennootschappen is bepaald dat een dergelijk verzoek dient te worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank. Dus het is nog maar de vraag of ik wat die vennootschap betreft bevoegd ben als kantonrechter.
De rechtbank Amsterdam heeft een zaak die bij haar was aangebracht tussen ongeveer dezelfde partijen als de partijen in de onderhavige bodemprocedure naar ons verwezen. De rechtbank Amsterdam had in die zaak het verzoek, dat soortgelijk was aan het verzoek in de onderhavige bodemprocedure, aangemerkt als een voorlopig deskundigenbericht. Die zaak is in eerste instantie gevoegd met de onderhavige bodemprocedure. Inmiddels is de Amsterdamse zaak eraf gehaald, omdat één van partijen in die zaak hoger beroep heeft ingesteld tegen de verwijzingsbeslissing.
Ik had niet meteen te horen gekregen dat er mensen waren die op de geplande zittingsdatum niet konden komen. Ik wilde de zitting door laten gaan, omdat je met veel partijen te maken hebt en ik ervan uitging dat er ook verweerders waren die verweer konden voeren. [verzoeker] heeft pas op 3 december 2019 om uitstel verzocht. Inmiddels hebben vanochtend enkele verweerders een verweerschrift ingediend. Ik wil graag met partijen bespreken wat te doen met deze zaak. Er is geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. [verzoeker] kon een schriftelijk verweer indienen.
De omzetting van de bodemprocedure van een handelszaak naar een kantonzaak is buiten mij omgegaan. Kennelijk is [verzoeker] over die omzetting niet geïnformeerd door de rechtbank. Dat had wel gemoeten. Het is vervelend dat dat is fout gegaan. Het zou kunnen zijn dat aan mij door de griffie of de griffier is voorgelegd dat in de statuten van twee van de B.V.'s waar het verzoek op ziet, staat vermeld dat een dergelijk verzoek bij de kantonrechter gedaan dient te worden en dat is gevraagd of het dan niet als kantonzaak ingeboekt moet worden en dat ik daarop bevestigend heb geantwoord. Ik kan me dat echter niet herinneren.
Ik hoor u vragen wat ik zou doen als [verzoeker] op de zitting in de bodemprocedure zou verschijnen en zou aangeven dat Ottoman zich niet goed heeft kunnen verweren. Als Ottoman zou stellen dat zij zich niet goed heeft kunnen verweren, zou dat vreemd zijn. Ottoman weet namelijk al heel lang van de zitting en heeft nooit iets gezegd. Als ter zitting wél blijkt dat zij zich niet goed heeft kunnen voorbereiden, dan kan zij door mij alsnog in de gelegenheid worden gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Ik betwist de stelling in het wrakingsverzoek dat het vorige wrakingsverzoek kwaad bloed bij mij heeft gezet. Daar ben ik de persoon niet naar.
Ik hoor u aangeven dat het punt van Ottoman is dat haar niet was meegedeeld dat de zaak was omgezet van een handelszaak naar een kantonzaak en dat zij er pas deze week achter kwam dat zij ook zonder advocaat verweer kon voeren en dat zij daarvoor onvoldoende gelegenheid had. Ik ben van mening dat zij de highlights van haar verweer op papier had kunnen zetten. Maar als blijkt dat zij meer tijd nodig heeft voor haar verweer, kan zij die tijd krijgen.
mr. Bos verklaart zakelijk weergegeven:
Ik ben sinds mei 2019 bij de zaak betrokken. Verweerders zijn een hechte familie. Ze procederen mijn cliënten plat. Elke dag staat er wel een deurwaarder bij mijn cliënten op de stoep met beslagexploten. Dat [verzoeker] van niks wist, is onzin. Dit is een toneelstukje van verweerders. Zij zitten allemaal in het café aan de overkant van de rechtbank te wachten.
Ik zou graag een afschrift van het wrakingsverzoek willen ontvangen.
Na schorsing overlegt de griffier een afschrift van het wrakingsverzoek aan mr. Bos en doet de rechtbank als volgt mondeling uitspraak:

De beslissing:

- wijst het wrakingsverzoek af.

De rechtsoverwegingen:

De partij die wraking verzoekt dient concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit objectief de (vrees voor) partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
De rechtbank oordeelt daarbij het volgende van belang.
Mr. Werkema heeft tijdens de wrakingszitting aangegeven dat zij vond dat de zitting in de bodemprocedure door moest gaan vanwege de complexiteit van de zaak en omdat er veel partijen bij betrokken waren. Zij wilde partijen bij elkaar hebben om samen te kijken hoe het verder moest met de zaak. Als dan zou blijken dat één van de verweerders nog gelegenheid diende te krijgen om verweer te voeren, zou zij die gelegenheid volgens haar bieden. Dit heeft gemaakt dat de wrakingskamer van oordeel is dat de afwijzing van mr. Werkema van het verzoek van Ottoman om uitstel van de zitting niet getuigt van vooringenomenheid bij mr. Werkema. Het wrakingsverzoek dient daarom te worden afgewezen.
Deze beslissing is gegeven door de rechters mr. R. Giltay, mr. A.H.M. Dölle en mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. van Seijen.
Vervolgens deelt de voorzitter mee dat partijen het proces-verbaal van deze zitting en de mondelinge uitspraak volgende week krijgen toegestuurd en sluit hij de mondelinge behandeling.
Waarvan door de griffier is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
griffier voorzitter