ECLI:NL:RBNNE:2019:5798

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
C/19/124731 / HA RK 18-57
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de duur van BKR-registratie in verband met financiële stabiliteit van verzoekster

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.F.A. Notenboom, de rechtbank verzocht om de registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) te verwijderen of de duur van de registratie te beperken tot twee jaar. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen het maatschappelijk belang van handhaving van de BKR-registratie. Verzoekster had een problematische schuldsituatie, maar na beëindiging van haar schuldsaneringsregeling (WSNP) en het verkrijgen van een 'schone lei', heeft zij haar financiële situatie verbeterd. De rechtbank oordeelde dat de registratie van vijf jaar, zoals door ING Bank N.V. was aangehouden, buitenproportioneel was. De rechtbank heeft de primaire vordering tot verwijdering van de registratie afgewezen, maar de subsidiaire vordering toegewezen en de duur van de registratie beperkt tot twee jaar. De rechtbank heeft ING veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie [plaats 2]
zaaknummer / rekestnummer: C/19/124731 / HA RK 18-57
Beschikking van 11 maart 2019
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats 1]
verzoekster,
advocaat mr. H.F.A. Notenboom te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoekster] en ING genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2018;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 februari 2019;
- de brief aan de zijde van [verzoekster], ingekomen ter griffie op 5 februari 2019, met aanvullende producties 15 en 16;
- de brief aan de zijde van [verzoekster], ingekomen ter griffie op 7 februari 2019, met een aanvullend c.q. gewijzigd verzoekschrift en de producties 17 tot en met 22;
- een aanvullend verweerschrift met producties 15 tot en met 17 aan de zijde van ING, ingekomen ter griffie op 7 februari 2019;
- de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 11 februari 2019. Verschenen zijn [verzoekster], vergezeld met mr. H.F.A. Notenboom en de heer [naam 1] namens ING, vergezeld van mr. D.J. Pothuma. Mr. Notenboom heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
ING neemt krachtens artikel 4:32 van de Wet Financieel Toezicht (hierna: Wft) als aanbieder van kredieten verplicht deel aan een stelsel van kredietregistraties. De registratie van kredieten wordt uitgevoerd door het Bureau Krediet Registratie (hierna: het BKR). De registratie zelf vindt plaats in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: het CKI). Deelnemers zoals ING zijn gebonden aan het Algemeen Reglement van het BKR, waarin regels en voorwaarden zijn neergelegd waar het registreren van persoonsgegevens aan moet voldoen. Op deze gegevensverwerking is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing.
2.2.
[verzoekster] en haar ex partner de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]) hebben bij de ING een tweetal hypothecaire leningen afgesloten. Op 30 november 2007 een combi hypotheek voor een bedrag van € 152.000,00, ten behoeve van de aankoop van de woning staande en gelegen aan de [adres] te [plaats 2] en op 29 oktober 2008 een aflossingsvrije hypotheek voor een bedrag van € 10.000,00. [verzoekster] en [naam 2] zijn in 2013 uit elkaar gegaan en [naam 2] is vanaf dat moment in de woning aan de [adres] te [plaats 2] blijven wonen.
2.3.
Er is zes maanden niet afgelost op de hypotheek. De woning staande en gelegen aan de [adres] te [plaats 2] is daarom eind 2013 verkocht. Na verkoop bedroeg de restschuld een bedrag van € 82.123,80.
2.4.
Bij brief van 29 januari 2014 heeft ING [verzoekster] gesommeerd de restschuld te voldoen en aangezegd dat indien zij deze niet betaalt een incassobureau zal worden ingeschakeld en ook dat ING verplicht is de bestaande restschuld te melden bij het BKR.
2.5.
Naast de vordering van de ING van € 82.123,80 had [verzoekster] een schuld bij de Belastingdienst van € 631,00 en een schuld bij het Zilveren Kruis Achmea van € 130,11.
2.6.
[verzoekster] is op 19 mei 2015 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Bij vonnis van 1 juni 2018 van deze rechtbank is de schuldsaneringsregeling beëindigd onder toekenning van een zogenoemde schone lei.
2.7.
Op verzoek van [verzoekster] heeft het BKR bij brief van 27 juni 2018 [verzoekster] geïnformeerd welke kredieten bij het BKR in het CKI staan geregistreerd. De registraties van de ING in het CKI betreffen de volgende:
registratie contract C-[nummer 1]
- registratiedatum: 1 juni 2011
- kredietsoort: Hypotheek
- bedrag: Niet bekend bij BKR
- code: A (achterstand)
- ingangsdatum: 8 mei 2011
- werkelijke einddatum: niet beëindigd
registratie contract C-[nummer 2]
- registratiedatum: 4 januari 2013
- kredietsoort: Hypotheek
- bedrag: Niet bekend bij BKR
- code: A (achterstand), met ingang van 6 december 2012
- bijzonderheidscode: 2, met ingang van 17 juli 2014
3, met ingang van 3 juni 2015
- werkelijke einddatum: niet beëindigd
2.8.
Uit het AR 2011 en de handleiding van het BKR volgt dat bijzonderheidscode 2 inhoudt dat de (restant)vordering geheel opeisbaar is gesteld en bijzonderheidscode 3 dat er een bedrag van € 250,00 of meer is afgeboekt.
2.9.
Nadat de schone lei aan [verzoekster] is toegekend heeft er een uitkering van een klein bedrag aan de ING plaatsgevonden op de openstaande restschuld van € 82.123,80. De ING heeft de restantvordering van [verzoekster] ruim, € 78.000,00, noodgedwongen als oninbaar afgeschreven. Als gevolg van deze afschrijving door ING is een '3-codering' in het CKI van het BKR geregistreerd.
2.10.
Op 3 juli 2018 is namens [verzoekster] aan ING een verzoek tot kennisneming verstuurd op grond van artikel 15 AVG. [verzoekster] heeft daarbij verzocht de registratie in het CKI toe te lichten. Bij brief van 16 juli 2018 heeft de gemachtigde van ING een nadere toelichting gegeven en ter onderbouwing stukken overgelegd.
2.11.
Bij brief van 6 augustus 2018 heeft Dynamiet Nederland namens [verzoekster] de gemachtigde van ING verzocht de BKR-registratie te verwijderen. De gemachtigde van ING heeft [verzoekster] bij brief van 17 september 2018 bericht niet tot verwijdering van de registratie in het CKI te zullen overgaan.
2.12.
Naar aanleiding van het verzoekschrift van [verzoekster] heeft ING gemeend er goed aan te doen, met inachtneming van het AR 2018, de registraties van [verzoekster] bij het BKR aan te passen. Bij brief van 1 februari 2019 heeft ING [verzoekster] geïnformeerd over de registratie conform het AR 2018. Per registratiedatum van 1 februari 2019 staat in het CKI bij [verzoekster] de volgende registratie vermeld:
registratie contract C-[nummer 1]
- registratiedatum: 1 februari 2019
- kredietsoort: restschuld hypotheek
- bijzonderheidscode: 3 (er is een bedrag van € 250,00 of meer afgeboekt)
- bedrag: € 82.123,00
- code: RH (restschuld hypotheek)
- ingangsdatum: 15 november 2013 (vanaf deze datum registratie HY (Hypotheek-achterstand) afgemeld, hierdoor is de registratie HY niet meer zichtbaar).
- werkelijke einddatum: 1 juni 2018 (datum schone lei).
2.13.
In artikel 28 van het AR 2011 staat vermeld dat als de vordering is voldaan een einddatum wordt geregistreerd en vanaf die datum een termijn van vijf jaar gaat lopen, waarna bijzonderheidscodes worden verwijderd. In het CKI is voor [verzoekster] als einddatum
1 juni 2018 geregistreerd, de datum dat de schone lei aan [verzoekster] is verleend, zodat de geregistreerde bijzonderheidscodering tot 1 juni 2023 zichtbaar zal zijn.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt- na wijziging van eis - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair:ING te bevelen binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking de genoemde bijzonderheidscode 3 in het CKI met contractnummer [nummer 1] van [verzoekster] te (doen laten) verwijderen;
II.
Subsidiair:de duur van de registratie van de genoemde bijzonderheidscodering 3 in het CKI met contractnummer [nummer 1] te beperken tot 2 jaar en ING te bevelen deze bijzonderheidscodering na afloop van voornoemde termijn te (doen laten) verwijderen;
Meer subsidiair:een beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie juist acht;
III. te bepalen dat ING aan de onder I. genoemde veroordeling zal voldoen op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat ING niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 50.000,00;
IV. ING te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder salaris gemachtigde.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat haar persoonlijk belang bij verwijdering van de registratie in dit geval zwaarder dient te wegen dan het algemeen belang bij handhaving daarvan en verwijst daarbij naar het Santander-arrest (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097). Buiten haar schuld om - gezien de afspraak die [verzoekster] had gemaakt met haar ex-partner dat hij de hypotheek zou betalen - heeft [verzoekster] de woning moeten verkopen. Na verkoop van de woning is een restschuld ontstaan en vervolgens is [verzoekster] toegelaten tot de WSNP. In de WSNP heeft [verzoekster] zich door extra te werken ingespannen om het te verdelen boedelsaldo te verhogen. Omdat [verzoekster] haar verplichtingen goed was nagekomen is haar aan het einde van de looptijd "schone lei" verleend. ING heeft daarop aan [verzoekster] een restantschuld van circa € 78.000,00 kwijtgescholden. Op het moment dat [verzoekster] de WSNP in ging waren er slechts twee andere kleine schulden van € 631,00 en € 130,11. Op dit moment heeft [verzoekster] haar financiële zaken op orde en zijn er geen andere (negatieve) BKR-registraties, noch schulden of betalingsachterstanden, zodat [verzoekster] geen financieel risicogeval betreft. Wegens de registratie van bijzonderheidscode 3 kan [verzoekster] geen lening krijgen van € 4.000,00 om een auto aan te schaffen die zij nodig heeft voor haar werk. De BKR-registratie heeft derhalve disproportionele gevolgen voor haar, aldus [verzoekster].
3.3.
ING voert verweer en verzoekt de vordering af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. ING voert daartoe aan dat zij op 1 februari 2019, met inachtneming van het AR 2018, de registraties van [verzoekster] heeft aangepast en dat de op dit moment bestaande registratie RH met bijzonderheidscode 3 terecht is en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij in acht zijn genomen. Tevens voert ING aan dat de belangen van [verzoekster] tot doorhaling van de BKR-registratie onvoldoende opwegen tegen het algemeen belang van handhaving van de BKR-registratie en het daarmee inzichtelijk houden van het kredietverleden van [verzoekster] en wijst daarbij op de volgende omstandigheden:
- [verzoekster] was naast haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de hypotheken. Ook voor de restschuld, die na verkoop van de woning is ontstaan, is [verzoekster] hoofdelijk aansprakelijk.
- de registratie van [verzoekster] staat terecht geregistreerd en verwijdering van de registratie doet het doel en functie van de BKR tenietgaan.
- hetgeen [verzoekster] aanvoert dat zij geen nieuwe schulden heeft gemaakt tijdens de WSNP is niet te zien als een verdienste van haar en kan niet in het voordeel van [verzoekster] worden meegewogen, maar is een verplichting waaraan [verzoekster] moest voldoen in de WSNP.
- voor [verzoekster] bestaan er alternatieven in plaats van een krediet aan te vragen van € 4.000,00 voor het kopen van een auto. [verzoekster] kan de oude auto laten repareren, sparen voor een auto dan wel een goedkopere auto kopen, zodat er voor [verzoekster] geen noodzaak bestaat voor financiering.
- de BKR-registratie van [verzoekster] staat niet in de weg aan het verkrijgen van een hypothecaire lening. ING voert daarbij aan dat kredietverstrekkers kijken naar de algehele kredietwaardigheid van een partij en alle omstandigheden worden meegenomen. Gezien het beperkte inkomen van [verzoekster] is de maandlast voor het aangevraagde krediet van € 4.000,00 te hoog en zou dit krediet, ongeacht de BKR-registratie, niet aan [verzoekster] worden toegekend.
- de vijfjaarstermijn van de BKR- registratie loopt pas zes maanden, vanaf het moment van de toekenning van de schone lei. Het verzoek van [verzoekster] moet daarom met terughoudendheid worden getoetst.
- door [verzoekster] zijn geen uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden gesteld, noch anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden die zouden rechtvaardigen dat het algemeen belang van registratie van de achterstand en de afboeking tegen finale kwijting moet wijken.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoekster] is ontvankelijk, omdat het verzoek binnen zes weken na de afwijzing van ING van 17 september 2018 is ingediend.
4.2.
Aan de orde is de vraag of ING terecht gegevens heeft verwerkt in het CKI van het BKR en of ING terecht heeft geweigerd die gegevens (3-codering op de RH-registratie) te verwijderen na een daartoe strekkend verzoek van [verzoekster].
Juridisch kader
4.3.
ING neemt op grond van artikel 4:32 Wft verplicht deel aan een stelsel van kredietregistratie en deze registratie wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig. Enerzijds worden consumenten beschermd tegen overkreditering, anderzijds worden aanbieders van krediet beschermd tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst worden in het CKI weergegeven met code ‘A’, en met bijzonderheidscoderingen 1 tot en met 5.
4.4.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL: HR:2011:BQ8097) dient bij elke gegevensverwerking onder meer te zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt met zich dat dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt. Gelet op het voorgaande, gaat het bij de beantwoording van de vraag of ING de bijzonderheidscode 3 op de RH-registratie van [verzoekster] dient te verwijderen om een toetsing van het doel van die registratie aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aldus wordt het belang van [verzoekster] bij verwijdering van de registratie dan wel de coderingen afgewogen tegen het achterliggende belang van (de handhaving van) de registratie van negatieve coderingen (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6060).
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de gebeurtenissen waar de bijzonderheidscodering 3 op ziet (de ontstane achterstand, verkoop woning, restschuld, afboeking bedrag van meer dan € 250,00 vanwege schone lei WSNP) zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Tussen partijen staat dan ook vast dat de bijzonderheidscodering 3 op de RH-registratie terecht door de ING is verwerkt in het CKI. Voor het antwoord op de vraag of de bijzonderheidscodering 3 op de RH-registratie verwijderd dient te worden, dient de onder 4.4 genoemde belangenafweging te worden gemaakt.
Belangenafweging
4.6.
De rechtbank merkt allereerst op dat kredietregistratie van belang is om een maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied te waarborgen, maar dat neemt niet weg dat een dergelijke registratie met inachtneming van de AVG en op zorgvuldige wijze jegens de kredietnemer dient te geschieden.
4.7.
Bij de beoordeling of de 3-codering op de RH-registratie inmiddels dient te worden verwijderd, is in de eerste plaats van belang dat de beëindiging van het schuldsaneringstraject van [verzoekster], en als gevolg daarvan de afboeking van de vordering door ING, nog maar relatief kort geleden - namelijk minder dan een jaar - heeft plaatsgevonden. In het systeem van het BKR wordt in dat geval een registratietermijn van de negatieve coderingen van 5 jaar gehanteerd. De lengte van die termijn vindt zijn verklaring in het feit dat sprake is geweest van een problematische schuldsituatie die tot gevolg heeft gehad dat de kredietverstrekker uiteindelijk haar vordering voor een deel heeft moeten afschrijven, zoals in dit geval ook is gebeurd, ondanks de op zichzelf te prijzen inspanningen van [verzoekster] tijdens het WSNP-traject om zoveel mogelijk inkomsten te genereren ter aflossing aan de ING. Die problematische schuldsituatie rechtvaardigt een overbruggingsperiode om de kredietnemer in de gelegenheid te stellen haar financiële situatie duurzaam op orde te krijgen en te houden, zonder deze te belasten door het aangaan van nieuwe kredieten.
4.8.
Verder is bij de beoordeling van belang het ontstaan van de schuld bij de ING. [verzoekster] legt de oorzaak voor de gedwongen verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats 2] en het ontstaan van de restschuld met name bij haar ex-partner [naam 2] die, aldus [verzoekster], ondanks een onderlinge afspraak de woonlasten niet betaalde. Dat laat echter onverlet dat [verzoekster] ooit heeft besloten om samen met haar (thans ex-)partner deze twee hypothecaire leningen aan te gaan. Voor die leningen was [verzoekster] hoofdelijk aansprakelijk. Dat vervolgens een betalingsachterstand is ontstaan en uiteindelijk de woning is verkocht, ligt in de risicosfeer van [verzoekster]. In het kader van de belangenafweging die moet worden gemaakt kan die omstandigheid niet tot de slotsom leiden dat ING in alle redelijkheid de registratie niet had kunnen melden en laten verwerken in het CKI. Daar komt bij dat het afgeboekte bedrag van meer dan € 78.000,00 substantieel was, dit mede in het licht van het bedrag van € 250,00 dat als ondergrens wordt gehanteerd voor het registreren van bijzonderheidscode 3.
4.9.
Vast is komen te staan dat [verzoekster] een zwaarwegend belang heeft bij de verwijdering dan wel verkorting van de BKR-registratie. Na een aantal jaren in een benarde situatie te hebben verkeerd vanwege de WNSP heeft [verzoekster] er, nadat zij bekend werd met de restschuld medio 2014, alles aan gedaan om zoveel mogelijk inkomsten te genereren, zodat er een zo groot mogelijk bedrag zou kunnen worden afgelost op de vordering van de ING. Naast de schuld van de ING bestonden er slechts twee andere kleine schulden. Er is daarom sprake van incidentele schulden en niet van structurele wanbetaling door [verzoekster]. Er is geen sprake meer van een schuldenlast. [verzoekster] bevindt zich nu in een andere, evenwichtigere (financiële) situatie dan destijds. [verzoekster] voert aan dat zij op dit moment een baan heeft en over inkomsten beschikt en – naar het zich laat aanzien – haar jaarcontract in november van dit jaar wordt omgezet in een vast dienstverband, zodat er sprake is van een financieel stabiele situatie en zij geen financieel risicogeval betreft. [verzoekster] heeft belang bij het aangaan van een klein krediet om zo een auto te kunnen kopen en naar haar werk te kunnen om zo haar inkomenspositie te versterken. Het laten bestaan van de BKR-registratie is naar mening van [verzoekster] buitenproportioneel. Door het laten staan van de negatieve codering wordt het doel van kredietregistratie niet gediend. Het doel is het voorkomen van overkreditering en misbruik en daarvan is in dit geval geen sprake, aldus [verzoekster].
4.10.
Tegenover het belang van [verzoekster] heeft ING het gestelde belang bij registratie onderbouwd en daarbij gewezen op de onder 3.3. genoemde omstandigheden. ING heeft onder andere gesteld dat het doel van de registratie is dat kredietgevers beschermd worden tegen slecht betalende kredietnemers en dat bij verwijdering van de codering het doel en de functie van het BKR tenietgaat. Verder heeft ING aangevoerd dat ook kredietnemers, als [verzoekster], tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen.
4.11.
Alle voornoemde omstandigheden en belangen in aanmerking nemende komt de rechtbank tot de slotsom dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat in beginsel het maatschappelijk belang bij handhaving van de
BKR-registratie dient te prevaleren boven het belang van [verzoekster] wat betreft de directe verwijdering van de registratie. Het primair gevorderde zal worden afgewezen. Echter is de rechtbank van oordeel dat door ING onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de overbruggingsperiode van vijf jaar wat betreft de BKR-registratie nodig is om [verzoekster] te behoeden voor overkreditering en andere financiële problemen. Ook is de BKR-registratie van vijf jaar niet nodig om kredietverleners tegen [verzoekster] te beschermen, omdat [verzoekster] heeft laten zien dat zij naast de schuld van de ING geen andere grote schulden heeft laten ontstaan voorafgaand aan de WSNP. Het ontstaan van de schuld bij de ING is niet volledig aan [verzoekster] te wijten, nu onbetwist door [verzoekster] is gesteld dat het ontstaan van de restschuld met name bij haar ex-partner [naam 2] ligt die, ondanks een onderlinge afspraak de woonlasten niet betaalde en dat hierdoor de betalingsachterstand is ontstaan en uiteindelijk de woning is verkocht. Tevens heeft [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond financieel stabiel te zijn, zodat een BKR-registratie van vijf jaar voor haar buitenproportioneel is. In dit geval ziet de rechtbank dan ook aanleiding om de registratie te beperken tot twee jaar nu een registratie bij het BKR van vijf jaar in dit geval niet in een redelijke verhouding staat tot de nadelige gevolgen die een dergelijke registratie voor [verzoekster] met zich brengt. De subsidiaire vordering zal dan ook worden toegewezen zoals hierna is vermeld.
4.12.
Al met al kon ING in alle redelijkheid het verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie van [verzoekster] afwijzen, maar had ING de registratietermijn dienen te beperken tot een termijn van twee jaar.
4.13.
Gelet op de afwijzing van de primaire vordering komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de gevorderde dwangsom.
4.14.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht: € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 1.086,00(2 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 1.165,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het primair gevorderde af;
5.2.
veroordeelt ING om de duur van de registratie van de genoemde bijzonderheidscodering 3 in het CKI met contractnummer C-[nummer 1] te beperken tot
2 jaar, zijnde tot 1 juni 2020;
5.3.
veroordeelt ING de registratie van de genoemde bijzonderheidscodering 3 in het CKI met contractnummer C-[nummer 1] per 1 juni 2020 te (doen laten) verwijderen;
5.4.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 1.165,00;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op
11 maart 2019.
typ/conc: 33514/aw