ECLI:NL:RBNNE:2019:5948

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
LEE 18/1966
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor aanleg mountainbikeroute in Mensingebos

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de aanleg van een mountainbikeroute in het Mensingebos. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld op 7 december 2017. De eisers, waaronder IVN Roden, stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de ecologische gevolgen van de aanleg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, met uitzondering van eiser 5, die niet als belanghebbende werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet voldoende onderbouwd was, met name wat betreft de natuurtoets die was uitgevoerd door Fopma Natuur Advies. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de effecten van de aanleg en het gebruik van de mountainbikeroute op beschermde vogelsoorten en andere ecologische belangen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser 1], te [woonplaats 1], eiser 1,
[eiseres 2],te [woonplaats 2], eiseres 2,
[eisers 3], te [woonplaats 3], eisers 3,
[eiser 4], te [woonplaats 4], eiser 4
[eiser 5], te [woonplaats 5], eiser 5,
[eisers 6], te [woonplaats 6], eisers 6
[eisers 7], te [woonplaats 7], eisers 7,
[eiseres 8], te [woonplaats 8], eiseres 8,
[eiser 9], te [woonplaats 9], eiser 9,
IVN Roden, gevestigd te Norg, eiseres 10,
Tezamen eisers genoemd,
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, verweerder
(gemachtigde: C. Abma ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting MoRoNeNo gevestigd te Roden (gemachtigde: [gemachtigde 3]).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van een mountainbikeroute in het Mensingebos.
Bij besluit van 30 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2018. Namens eisers zijn [gemachtigde 1], [gemachtigde 2] (IVN Roden) en [eiseres 8] verschenen.
Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.
De derde-partij heeft zicht laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens aangehouden, omdat verweerder niet bekend bleek te zijn met de inhoud van het aanvullende beroepschrift. Op 12 april 2019 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze zitting heeft verweerder een aanvullend rapport ingediend van de heer A. Fopma, ecoloog. Namens eisers zijn [gemachtigde 1],
[gemachtigde 2] (IVN Roden) en [eiseres 8] verschenen.
Namens verweerder is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door A. Fopma.
De derde-partij heeft zicht laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 23 oktober 2017 heeft de stichting MoRoNeNo een aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan voor de aanleg van een mountainbikeroute in het Mensingebos. Het traject bestaat deels uit nieuw aan te leggen paden en deels uit bestaande paden en wegen.
2. Bij besluit van 7 december 2017 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Door eisers is hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 16 januari 2018.
4. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, de bezwaren ongegrond verklaard.
5. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of eisers kunnen worden ontvangen in hun beroep. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank moet geconcludeerd worden dat eiser 5 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij op een te grote afstand van de mountainbikeroute woont. Naar het oordeel van de rechtbank zal eiser 5 geen directe invloed ondervinden van de mountainbikeroute op zijn woon- en leefomgeving. Het gegeven dat hij in het Mensingebos de hobby “blokgooien” uitoefent, onderscheid hem naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende van andere gebruikers van het Mensingebos. De overige eisers acht de rechtbank wel ontvankelijk gelet op de situering van hun woningen ten opzichte van het Mensingebos. Tevens volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de doelstelling opgenomen in artikel 3 van de Statuten van IVN Roden dat ook IVN Roden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden. Toestemming wordt verleend voor de aanleg van een mountainbikeroute. Verweerder baseert de vergunning op artikelen 2.1 en 2.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo luidt:
“1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald”.
Artikel 11, eerste lid van de Wabo luidt:
“ Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.”
7 Eisers menen dat de aanleg van een mountainbikepad in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied Noordenveld” en de daarin opgenomen bestemming Natuur, voor zover de route zich bevindt binnen het plangebied.
Niet in geschil is dat de route deels binnen dit plangebied ligt met de bestemming Natuur. Ingevolge artikel 17.1 zijn de voor 'Natuur' aangewezen gronden bestemd voor:
a. bos, bosbouw en bestaande houtteelt;
(…)
h. recreatief medegebruik;
Artikel 1.102 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
Artikel 17.1.2 :
Het recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve
voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden en picknickplaatsen en daarmee
gelijk te stellen voorzieningen.
Artikel 7.3.1:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals voet-, fiets- en ruiterpaden en
picknickplaatsen;
Eisers hebben verwezen naar hetgeen onder 11.2.3 van de toelichting is opgenomen: Recreatief medegebruik. In alle gebiedsbestemmingen is recreatief medegebruik in de bestemming begrepen. Dit impliceert het medegebruik van wegen, paden en oevers die zijn ingericht met het oog op een andere functie, maar die ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. Dit betekent dat alle gronden mogen worden gebruikt voor recreatie, zonder dat daarvoor wordt gebouwd of ingericht.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit echter de toelichting bij het bestemmingsplan en kan daar niet de betekenis aan worden toegekend die eisers willen zien. De rechtbank is van oordeel dat uit de bestemming volgt dat recreatief medegebruik is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan het mountainbiken hieronder worden begrepen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het hoofdgebruik recreatie zal zijn en voor zover eisers menen dat het hier gaat om de uitoefening van een sport, is de rechtbank van oordeel dat het een vorm van sport kan zijn, maar ook een recreatieve bezigheid.
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning onvoldoende rekening houdt met alle relevante belangen. Reden voor het aan te leggen pad zou zijn het scheiden van alle gebruikerspaden. Een vrij liggende route is echter volgens eisers onmogelijk. Er zijn verschillende kruisingen met andere wegen en paden aanwezig. Bovendien loopt een deel van de route zeer dicht langs een bestaande weg voor ruiters en bij het Lieversche Diep moeten de mountainbikers een bruggetje delen met de wandelaars. Daarenboven loopt een deel van de route in Lieveren op openbare wegen en paden.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moet inderdaad geconcludeerd worden dat niet het gehele traject gescheiden ligt van de andere gebruikerspaden. Er zijn overlappingen, paden die kruizen en niet is betwist dat er gebruik wordt gemaakt van hetzelfde bruggetje bij het Lieversche Diep. Het grootste gedeelte van het traject ligt naar het oordeel van de rechtbank echter wel gescheiden van de andere paden. Dat is anders dan de huidige situatie, waarbij er gedeelde wandel- en fietspaden zijn. Door de aanleg van het mountainbikeroute is er derhalve minder last voor de overige recreanten en vindt het mountainbiken vooral gescheiden van de andere gebruikers plaats. Daarnaast volgt de route voornamelijk bestaande paden, die gelegen zijn aan de rand van het Mensingebos. Niet geoordeeld kan worden dat met de uitvoering van het plan het beoogde doel, te weten het scheiden van het gebruik van het bos door wandelaars, fietsers en ruiters, in het geheel niet behaald kan worden.
9. Eisers geven aan dat het niet duidelijk is waar men de route nu precies wil aanleggen. De aanvraag spreekt van een pad van 60-100 meter breed. Gelet op de bijgevoegde kaart is een pad ingetekend van omgerekend 6,5 meter breed. Daarnaast correspondeert de route die is aangegeven met een stippellijn niet met de kadastrale nummers die in de omgevingsvergunning worden genoemd. Dit betekent dat voor die delen van de route geen omgevingsvergunning is verstrekt.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de route op de kaart middels een stippellijn is aangegeven. Deze stippellijn geeft, anders dan eisers menen, de route voldoende duidelijk weer, gelet op de combinatie met de in de omgevingsvergunning opgenomen perceel aanduidingen, alsmede de voorwaarde zoals is opgenomen in de omgevingsvergunning dat het pad niet breder dan 100 cm mag zijn.
10. Eisers stellen zich op het standpunt dat het niet duidelijk is welke werken er in het kader van de aanleg van de route worden uitgevoerd. In de aanvraag wordt gesproken van de aanleg van een pad met de breedte van 60-100 cm. De strooisel laag wordt ter plaatse weggeschrapt en waar nodig afwateringsgeulen aangebracht. Op natte plaatsen worden vlonders geplaatst. In een toelichtende mail van de ambtenaar Abma wordt gesproken over vlonders nabij de ijsbaan en het aanbrengen van half verharding. Dit wordt in de omgevingsvergunning niet vermeld.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat in de omgevingsvergunning niet specifiek is opgenomen waar de werkzaamheden uit bestaan. Het benoemt enkel het aanleggen van een mountainbikeroute. De aanvraag die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning vermeldt dat het gaat om de aanleg van nieuwe paden door de strooisel laag weg te schrappen. De werkzaamheden die nodig zijn voor de realisering van de route zijn nader toegelicht door Tracks & Trails ten behoeve van de natuurtoets. De natuurtoets maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Tracks & Trails heeft de route ontworpen en zal deze bouwen. Door Tracks & Trails wordt aangegeven dat over natte plaatsen vlonders worden geplaatst. door de vergunninghouder het plaatsen van vlonders aangevraagd in de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Verweerder heeft echter nadrukkelijk verklaard dat bij deze omgevingsvergunning geen vergunning is verleend voor het plaatsen van vlonders. De rechtbank maakt hieruit op dat de vlonders dan ook niet zijn vergund en geen onderdeel uitmaken van deze procedure. Indien bij een eventuele aanleg van de moutainbikeroute toch vergunningplichtige werkzaamheden worden uitgevoerd waarvoor geen vergunning is verleend, zal hiertegen handhavend opgetreden kunnen worden.
11. In de omgeving van ijsbaan Roden doorkruist de route (stippellijn) volgens eisers waardevolle oude houtwallen. Dat gebeurt onder andere in de kadastrale percelen met de aanduiding E 306, E 309, E1177. In de verleende omgevingsvergunning worden deze percelen niet genoemd.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van zodanig waardevolle en beschermde houtwallen dat het op enkele plaatsen doorkruizen daarvan door een mountainbike pad van maximaal 1 meter breed het bestreden besluit onrechtmatig maakt.
12. Door Fopma Natuur Advies is een natuurtoets verricht. Hiervan is op 23 september 2017 een rapportage gemaakt. Hierin is onderzocht of voor de realisering van de plannen een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aangewezen is. Fopma komt tot de conclusie dat daarvan geen sprake is.
13. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden.
Artikel 3.1 van de Wnb luidt:
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
2 Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
3 Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
4 Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
5 Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, Wnb is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
Artikel 3.5, eerste lid van de Wnb luidt: “1 Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.”
Ingevolge artikel 3.5, tweede lid, Wnb is het verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
Ingevolge artikel 3.5, vierde lid, Wnb is het verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, voor zover van belang, is het onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge artikel 1.11, eerste lid, Wnb, neemt een ieder voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ingevolge artikel 1.11, tweede lid, Wnb, houdt de zorg, bedoeld in het eerste lid, in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
14. Door eisers zijn inhoudelijke argumenten aangevoerd tegen het rapport van Fopma Natuur Advies. Eisers wijzen er op dat er slechts eenmalig een veldonderzoek heeft plaatsgevonden en dat het veldonderzoek, dat heeft plaatsgevonden op 20 september 2017 tussen 15.30 en 17.30 uur slechts twee uren in beslag heeft genomen. Dat is niet voldoende voor een deugdelijk onderzoek.
14.1.
De rechtbank deelt de opvatting van eisers in zoverre dat het veldonderzoek ter plaatse aan de krappe kant lijkt te zijn, mede gelet op de omvang van het terrein. Er kan echter niet, gelet op de expertise van Fopma en het gebruik van openbare bronnen met waarnemingen van vogels en andere diersoorten in het gebied, op voorhand worden geoordeeld dat het onderzoek onvoldoende uitvoerig is geweest. Met dit onderzoek kan in beginsel een inschatting kon worden gemaakt wat de mogelijke effecten op de beschermde soorteninventarisatie van aanwezige dier- en plantensoorten.
15. Eisers hebben aangegeven dat in het rapport wordt vermeld dat het onderzoek ziet op de aanleg en het gebruik van het mountainbike pad. De effecten van het gebruik van het pad worden echter niet beschreven in het rapport.
15.1.
De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de effecten van de aanleg van de mountainbikeroute en het gebruik daarvan en dat ten aanzien van het gebruik slechts enkele conclusies worden getrokken. Ten aanzien van het gebruik van het mountainbikepad wordt vermeld dat het gebruik niet zal leiden tot een intensivering van de bestaande routes. Wel zal, doordat de verschillende gebruikers gescheiden worden en er een nieuw pad wordt aangelegd, het verstoord oppervlak lokaal iets in omvang toenemen.
De rechtbank overweegt in dit kader dat een mogelijke intensivering van het gebruik ten opzichte van de huidige situatie, wel meegenomen dient te worden. Dit is ten onrechte nagelaten in het rapport. Door de realisatie van een afzonderlijk pad voor mountainbikers zal het gebruik van het Mensingebos door deze groep aantrekkelijker worden. Dat is, zo begrijpt de rechtbank, ook uitdrukkelijk de bedoeling van verweerder. Daarnaast is ter zitting vast komen te staan dat de route in het Mensingebos onderdeel zal gaan uitmaken van een netwerk van 5 routes door aanleg van een tussenroute. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit verband moeilijk staande worden gehouden dat niet wordt beoogd om meer mountainbikers te trekken naar het Mensingebos. In zoverre is naar het oordeel van de rechtbank in de natuurtoets onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheid en de gevolgen voor de aanwezige dier- en vogelsoorten.
Evenmin is duidelijk wat het effect is van een toename van het verstoord oppervlak. In het kader van het gebruik van de route is (ten aanzien van de Hazelworm) overwogen dat regulering van mountainbikers er toe leidt dat het fietsen meer verspreid gebeurt, waardoor de trefkans afneemt. De rechtbank ziet niet waardoor de trefkans afneemt, indien de route van de mountainbikers is afgezonderd van de overige gebruikers. Immers het gebruik van andere recreanten, wandelaars, ruiters en gewone fietsers op de overige paden zal niet gewijzigd worden, het gebruiksoppervlak zal door de aanleg van de mountainbikeroute toenemen en er zal tevens een toename van het aantal mountainbikers plaatsvinden. Het beroep is om die reden gegrond.
16. In de Natuurtoets is voorts opgenomen dat geen nesten of territoria van jaarrond beschermde vogelsoorten zijn waargenomen. Specifiek is gelet op horstbomen van roofvogels (buizerd, havik, sperwer en ransuil). Daarnaast wordt aangegeven dat horstbomen van roofvogels door het blad niet zichtbaar waren. Bij het uitvlaggen moet hier uit voorzorg extra op gelet worden. Bij het definitief uitzetten van de route zal gekeken worden naar horstbomen en de route eventueel aangepast. Een afstand van minimaal 25 meter tot de horst bomen moet worden aangehouden.
Volgens eisers blijkt uit de literatuur (rapport Krijgsveld) waar naar is verwezen dat een afstand van 75-100 meter moet worden aangehouden. Daarnaast wordt gesteld dat het aannemelijk is dat er hortsbomen met bestaande nesten aanwezig waren. Door maar één veldonderzoek te verrichten is het rapport niet met de juiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
16.1.
In een aanvullende reactie van de heer Fopma is aangegeven - kort samengevat - dat het aangehaalde rapport Krijgsveld een literatuurstudie betreft en enkel de mening van de auteur bevat. De rechtbank stelt vast dat door Fopma niet is beargumenteerd dat de in acht te nemen afstand van 25 meter voldoende is ter bescherming van de horsten van roofvogels.
16.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan geconcludeerd worden dat door deskundigen verschillend gedacht wordt over de te hanteren afstand. De rechtbank is echter van oordeel dat bij de afweging of omgevingsvergunning verleend kan worden, duidelijkheid moet bestaan over de effecten op de aanwezige te beschermen vogelsoorten. Deze duidelijkheid is er niet. De rechtbank stelt tevens vast dat in het rapport is opgenomen dat er waarnemingen zijn gedaan met een broedindicatie van vogelsoorten, waarbij wordt aangegeven dat het gaat om soorten waarvan de vaste rust- en verblijfplaats bescherming geniet onder de Wnb. De rechtbank kan uit de Natuurtoets, uitgaande van deze waarnemingen en mede gelet op de te verwachten toename van het gebruik van het Mensingebos door mountainbikes, onvoldoende afleiden dat er geen opzettelijke verstoring van de aanwezige beschermde vogelsoorten zal plaatsvinden in de zin van artikel 3.1, vierde lid van de Wnb. Door de aanleg van een extra route in het bos, met een te verwachten toename van het mountainbikeverkeer, acht de rechtbank het op voorhand aannemelijk dat negatieve effecten zullen optreden voor te beschermen diersoorten. De rechtbank mist in deze een onderbouwing van de effecten van specifiek mountainbikeverkeer op de nieuw aan te leggen route ten opzichte van de aanwezige beschermde vogelsoorten, alsmede de effecten van de aanlegwerkzaamheden op de aanwezige vogelsoorten. Voor zover de habitat van de aanwezige beschermde vogelsoorten verder gelegen zijn van de route neemt de rechtbank aan dat hierdoor ook minder snel een verstorende effect op zal treden. De rechtbank is evenwel niet voldoende duidelijk waarom verstoring van vogelsoorten die bescherming krijgen onder de Wnb niet aan de orde kan zijn. Daarvoor ontbreekt elke motivering in de Natuurtoets. Dit geldt eveneens voor de gehanteerde afstand van 25 meter in het kader van aanwezige horstbomen. Voor zover dit zou leiden tot de conclusie dat er sprake is van het opzettelijk verstoren van vogels, is het verbod van artikel 3.1, vierde lid, van de Wnb, niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Deze vraag is echter evenmin beantwoord in de Natuurtoets. In hoofdstuk 7 van de Natuurtoets is wel opgenomen dat als de aanleg werkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen en de aanbevelingen uit tabel 3 worden uitgevoerd, dat dan effecten op broedvogels voorkomen kunnen worden en is er voor vogels geen ontheffing nodig. In tabel 3 van de Natuurtoets worden echter geen aanbevelingen gedaan. De beroepsgrond slaagt.
17. De rechtbank stelt vervolgens vast dat door Fopma een dassenburcht is aangetroffen. Hier zou in paragraaf 5.2 van het rapport op teruggekomen worden, maar dat is niet gebeurd. De heer Fopma heeft hierover verklaard dat dit een verschrijving betreft. De aanwezigheid van de das op de NDFF kaart is op zichzelf juist, maar de dassenburcht ligt niet op de invloedsfeer van de route. Eisers hebben daar tegenin gebracht dat de dassenburcht in de nabijheid van de route ligt. Voor de rechtbank is het nu niet duidelijk in hoeverre deze dassenburcht binnen de invloedssfeer van de route ligt. Tevens heeft Fopma geconstateerd dat er konijnen zijn gesignaleerd in het betreffende gebied. In een aanvullend schrijven heeft Fopma bevestigd dat eisers terecht hebben opgemerkt dat er al lange tijd geen konijnen in het gebied voorkomen en dat hij ze dus niet gezien kan hebben,
18. Met betrekking tot hetgeen is opgemerkt over de aanwezigheid van vleermuizen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat eventuele effecten met name zouden plaatsvinden indien in de avonduren gebruik zou worden gemaakt van de route. Daar is echter niet van gebleken; er mag vanuit worden gegaan dat de toegang tot het bos is beperkt tot de dagperiode en dat in donker geen mountainbikeverkeer zal plaatsvinden.
19. Ten aanzien van de gebiedsbescherming oordeelt de rechtbank als volgt. In de bezwaarprocedure zou zijn aangegeven met betrekking tot de ligging van de route in het NND (Natuurnetwerk Drenthe) dat effecten op de NND zijn uitgesloten, omdat de route het bosbeeld en de bodem niet aantast. Volgens eisers is de aanleg en het berijden van paden wel van invloed op de bodem. Naar het oordeel van de rechtbank is de invloed op de bodem dusdanig beperkt, dat er niet gezegd kan worden dat er een aantasting plaatsvindt van het NND.
20. De rechtbank is gelet op hetgeen is overwogen onder 15.1 tot en met 17 van oordeel dat er inhoudelijk twijfel is over de bevindingen die zijn neergelegd in de natuurtoets van Fopma. Het rapport bevat omissies en fouten. Het onderzoek ter plaatse is slechts een eenmalig, kortdurend onderzoek geweest. Er worden in het rapport een afstandseis genoemd die in acht genomen zouden moeten worden, die niet onderbouwd is en waarvan onduidelijk is of deze afdoende is ter bescherming van roofvogels.
Verweerder heeft dit rapport echter wel ten grondslag gelegd aan de vergunningverlening. Indien een bestuursorgaan de bevindingen van een deskundigenrapport overneemt dient het bestuursorgaan zich te vergewissen van de deugdelijkheid van het rapport. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij beoordeling van het rapport Fopma niet de gevergde kritische blik getoond.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
21. Het beroep van eiser 5 is niet-ontvankelijk. Het beroep van de overige eisers is gegrond. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf te voorzien in de zaak en zal overgaan tot vernietiging van het bestreden besluit.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Kosten van € 61,60 voor een uittreksel van het openbaar register. De overige door eisers genoemde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser 5 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de andere eisers gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1085,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.E. Melissen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019.
de griffier is buiten rechter
staat te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.