Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
- het beschreven zenuwachtige gedrag van verdachte (trillende handen) bij de start van
Rechtbank Noord-Nederland
Op 19 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1956, die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Opiumwet. De zaak betreft twee parketnummers: 18/720240-17 en 18/720229-16. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 15,19 kilogram hennep op 11 mei 2017 te Heerenveen en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 857 gram hennep op 13 mei 2017 te Gorredijk. Tijdens de zitting op 5 februari 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.C.L. Crozier, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had veroordeling gevorderd voor de feiten in beide parketnummers, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepproductie en -verkoop, mede op basis van getuigenverklaringen van verbalisanten en het aantreffen van hennep in de auto van de verdachte en in zijn bedrijfspand.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen Iveco vrachtwagen verbeurd. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting.