In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting Bomenridders Groningen tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De gemeente had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vellen van vijf bomen, het verplanten van één boom en het verwijderen van 105 m² houtopstand aan het Aa-kerkhof te Groningen, in het kader van de herinrichting van de Binnenstad West. De vergunning was onder voorwaarden verleend, maar de voorzieningenrechter heeft deze vergunning geschorst omdat er twijfels bestonden over de belangenafweging die het college had gemaakt met betrekking tot de waarde van de te kappen bomen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Groningen als vergunninghouder belanghebbende is in deze procedure. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster, die stelde dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven, niet gevolgd. De voorzieningenrechter heeft echter wel geconstateerd dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet, met name met betrekking tot de levensverwachting van de te kappen bomen. De deskundige had aangegeven dat één van de bomen een levensverwachting van meer dan 15 jaar heeft, wat niet in de belangenafweging was meegenomen.
De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekster over de negatieve gevolgen voor vleermuizen en de strijdigheid met het Klimaatverdrag beoordeeld, maar deze argumenten werden niet overtuigend onderbouwd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om het primaire en bestreden besluit te schorsen, omdat niet uitgesloten kon worden dat het besluit in beroep vernietigd zou worden wegens motiveringsgebreken. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.