ECLI:NL:RBNNE:2019:796
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van subsidie op basis van de Investeringspremieregeling Noord-Nederland 2009 wegens gebrek aan economische zelfstandigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf] (eiseres) en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (verweerder) over de intrekking van een subsidie op basis van de Investeringspremieregeling Noord-Nederland 2009 (IPR 2009). De subsidie was oorspronkelijk verleend op 21 maart 2012, maar werd ingetrokken omdat verweerder van mening was dat eiseres in economisch opzicht niet zelfstandig was en daarom niet als profit centre kon worden aangemerkt. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 2 februari 2018, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift door eiseres.
Tijdens de zitting op 6 december 2018 werd duidelijk dat de kern van het geschil draaide om de vraag of eiseres voldeed aan de voorwaarden van de IPR 2009, die vereisen dat een onderneming organisatorische en bedrijfsmatige zelfstandigheid bezit en als profit centre functioneert. Eiseres voerde aan dat zij een reële vergoeding betaalde voor de productiewerkzaamheden die door haar zusterbedrijf [zustervennootschap] werden uitgevoerd en dat zij een zelfstandig profit centre was. Verweerder betwistte dit en stelde dat eiseres niet het risico van de productie droeg, aangezien de machines en het personeel van [zustervennootschap] waren.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiseres niet economisch zelfstandig was. De rechtbank concludeerde dat eiseres, ondanks de samenwerking met [zustervennootschap], een eigen afzetmarkt had en dat de materiaalkosten voor haar rekening kwamen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.