ECLI:NL:RBNNE:2019:803

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
18/830136-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige

Op 1 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man uit Groningen, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De verdachte had ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, geboren in 2001, op 28 mei 2016. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende onderzoek had gedaan naar de leeftijd van het meisje, ondanks zijn bewering dat hij niet op de hoogte was van haar werkelijke leeftijd. Het beroep op afwezigheid van alle schuld werd verworpen, omdat de rechtbank vond dat de verdachte niet alle zorg had betracht die van hem kon worden gevergd. De rechtbank benadrukte dat het Wetboek van Strafrecht, artikel 245, bescherming biedt aan de lichamelijke integriteit van jeugdige personen. De verdachte had een advertentie op een 18+ sekswebsite en had contact met het slachtoffer, dat zich voordeed als meerderjarig. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. Daarnaast heeft het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd en een schadevergoeding van € 5.000,00 geëist, maar de rechtbank kende € 2.000,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaard, omdat deze bij de burgerlijke rechter moest worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830136-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Djordjevic, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2016, althans in het jaar 2016, te [pleegplaats] , (in elk geval) in de gemeente Oldambt, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 augustus 2017, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC17105 RITARI V-006 d.d. 14 maart 2018, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 november 2017, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 mei 2016 te [pleegplaats] , in de gemeente Oldambt, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn verdachtes, penis in de vagina en mond van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is ter zake van de bewezen verklaarde ontucht omdat verdachte niet kan worden verweten dat hij niet wist dat [slachtoffer] veertien jaar oud was. Verdachte had een advertentie op een 18+ sekswebsite en ontving via deze site een bericht van (het account van) [slachtoffer] . Alvorens met haar af te spreken, zocht hij op het internet op haar naam, om - (ook) voor zijn eigen veiligheid - zeker te weten met wie hij afsprak. Hij zag diverse andere online profielen waarop [slachtoffer] als negentienjarige stond geregistreerd. Voordat er seks plaatsvond, vroeg verdachte nog aan [slachtoffer] hoe oud ze was, waarop zei aangaf dat ze meerderjarig was. Verdachte had dan ook geen reden om eraan te twijfelen dat [slachtoffer] meerderjarig was. Onder deze omstandigheden mag van verdachte niet worden verlangd dat hij nader onderzoek zou doen ter verificatie van de leeftijd van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat conform vaste jurisprudentie een beroep op dwaling ten aanzien van de leeftijd slechts in uitzonderlijke gevallen kans van slagen heeft. De vraag of alle schuld in strafrechtelijke zin ontbreekt, moet worden beantwoord in verband met de aard en de strekking van de strafbepaling. In dat kader is van belang dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming beoogt te bieden aan de lichamelijke integriteit van jeugdige personen, ook tegen seksuele handelingen die (mede) van henzelf zijn - of lijken te zijn - uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet alle zorg heeft betracht die van hem kon worden gevergd en dat hij aldus een ongeoorloofd risico heeft genomen, zodat niet kan worden gesproken van het ontbreken van alle schuld. Hetgeen hieromtrent door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat op verdachte een onderzoeksplicht rustte, juist (ook) omdat hij het slachtoffer kende vanuit de (schimmige) wereld van de online seksdates waar mensen doorgaans - net als verdachte zelf - gebruikmaken van valse persoonsgegevens. Dat verdachte online onderzoek heeft gedaan naar haar identiteit en daarbij zag dat het slachtoffer op andere (sociale media) accounts (waaronder Facebook) dezelfde naam, leeftijd en woonplaats hanteerde, maakt dit niet anders, nu voor deze informele bronnen/netwerken evenmin vanzelfsprekend is dat gebruikers hun echte gegevens hanteren.
Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen. Het bovenstaande neemt niet weg dat de aan het AVAS-verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden wel een rol kunnen spelen bij de straftoemeting.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu - ook overigens - niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Zij heeft onder meer benadrukt dat de vergelijking van deze zaak met zaken die betrekking hebben op jeugdprostitutie niet opgaat. Bij jeugdprostitutie (artikel 248b) gaat het om slachtoffers van zestien of zeventien jaar oud en een strafmaximum van vier jaar gevangenisstraf, terwijl het bij het onderhavige artikel 245 Sr gaat om slachtoffers in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar en een strafmaximum van acht jaar gevangenisstraf.
Het uitgangspunt in ontuchtzaken moet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor schuldigverklaring zonder oplegging van straf, onder verwijzing naar hetgeen betoogd met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf dan wel ten hoogste een geldboete van € 810,00 op te leggen, teneinde te voorkomen dat de veroordeling in de weg zou staan aan een succesvolle naturalisatieaanvraag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage d.d. 16 oktober 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 december 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van veertien jaar oud door orale en vaginale seks met haar te hebben in een bos. Verdachte, die zelf 26 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft haar fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek, waaraan de rechtbank enkele woorden zal wijden ten behoeve van een completer beeld van de zaak, de impact ervan op het slachtoffer, maar ook de rol van verdachte. Het slachtoffer waarmee verdachte ontucht heeft gepleegd, werd langere tijd door haar oom misbruikt. Vanaf enig moment moest zij ter bevrediging van diens lustgevoelens seks hebben met andere mannen, waarvan verdachte er een was. Onder druk van haar oom heeft het slachtoffer advertenties geplaatst op sekswebsites waarop zowel zij als haar oom (onder haar naam) chatte en seksafspraken maakte met diverse mannen. Het slachtoffer moest zorgen dat de seks werd gefilmd en dat de filmpjes zo snel mogelijk ter beschikking van haar oom werden gesteld.
Verdachte had zelf een advertentie op een sekswebsite en werd benaderd door (het account van) het slachtoffer, waarna een seksafspraak in het bos volgde en de seks door het slachtoffer werd gefilmd.
Door seks met haar te hebben, heeft verdachte bijgedragen aan de immense ellende die het slachtoffer heeft moeten meemaken. De rechtbank hecht er in dit kader aan te benoemen dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de afschuwelijke achtergrond waartegen deze zaak zich afspeelde.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voor alle mannen met wie het slachtoffer seks heeft gehad een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt dient te zijn. De rechtbank houdt er ten aanzien van verdachte bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf - meer dan de officier van justitie - rekening mee dat verdachte niet op zoek was naar seks met een meisje van beneden de leeftijd van zestien jaar en dat verdachte zelf werd benaderd voor een seksafspraak. Hij heeft voor de afspraak enig onderzoek gedaan naar de identiteit van het slachtoffer en tijdens de seks heeft hij gebruik gemaakt van een condoom. De rechtbank hanteert onder deze omstandigheden als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De rechtbank heeft tevens de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen, alsmede het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding tot matiging of verhoging van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden aan verdachte opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering gerequireerd.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit, omdat er geen rechtstreeks causaal verband zou bestaan tussen de schade bij het slachtoffer en het handelen van verdachte.
Oordeel van de rechtbankZoals reeds overwogen ten aanzien van de op te leggen straf is het slachtoffer door haar oom aangezet tot het verrichten van seksuele handelingen met onder andere verdachte. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat zowel diens handelwijze als - weliswaar in veel mindere mate - de handelwijze van verdachte immateriële schade bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Ten laste van de oom van het slachtoffer heeft de rechtbank reeds een vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,00 toegewezen.
De rechtbank schat de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde en die voor rekening van verdachte komt op een bedrag van
€ 2.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het doen van nader onderzoek naar de vraag of, en zo ja, in hoeverre de immateriële schade door toedoen van verdachte dit bedrag te boven gaat en in hoeverre dit overlapt met de schade die de oom van het slachtoffer reeds dient te vergoeden, zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De rechtbank zal de vordering voor het overige daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2016.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2019.