ECLI:NL:RBNNE:2019:805

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
18/830133-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige

Op 1 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige man uit Almere, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een aangifte van het slachtoffer, dat op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De verdachte had ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer in de periode van 1 april 2016 tot en met 29 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende onderzoek had gedaan naar de leeftijd van het meisje, ondanks zijn beroep op afwezigheid van alle schuld. De rechtbank verwierp dit beroep, omdat de verdachte niet alle zorg had betracht die van hem kon worden gevergd. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de lichamelijke integriteit van jeugdige personen van groot belang is en dat de verdachte een ongeoorloofd risico had genomen door geen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat eerder al slachtoffer was van misbruik door een familielid. De rechtbank kende het slachtoffer een schadevergoeding toe van € 2.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij voor het overige werd niet ontvankelijk verklaard, omdat deze bij de burgerlijke rechter moest worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830133-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2019. Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 29 juni 2016, althans in het jaar 2016, te Winschoten, in de gemeente Oldambt, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn verdachtes, penis in de vagina en/of mond van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 oktober 2017, opgenomen op pagina 189 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC17105 RITARI V-003 d.d. 14 maart 2018, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2017, opgenomen op pagina 232 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en);
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2018, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2016 tot en met 28 mei 2016, te Winschoten, in de gemeente Oldambt, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn verdachtes, penis in de vagina en mond van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet wist dat [slachtoffer] veertien jaar oud was. [slachtoffer] stond als achttienjarige op de sekswebsite waarop verdachte contact met haar kreeg en verdachte vond dat ze er ook als zodanig uitzag. De rechtbank vat dit op als een beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (AVAS).
De rechtbank is van oordeel dat een beroep op dwaling ten aanzien van de leeftijd slechts in uitzonderlijke gevallen kans van slagen heeft. De vraag of alle schuld in strafrechtelijke zin ontbreekt, moet worden beantwoord in verband met de aard en de strekking van de strafbepaling.
In dat kader is van belang dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de lichamelijke integriteit van jeugdige personen een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming beoogt te bieden, ook tegen seksuele handelingen die (mede) van henzelf zijn - of lijken te zijn - uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet alle zorg heeft betracht die van hem kon worden gevergd en dat hij aldus een ongeoorloofd risico heeft genomen, zodat niet kan worden gesproken van het ontbreken van alle schuld. Hetgeen hieromtrent door verdachte is aangevoerd, maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat op verdachte een onderzoeksplicht rustte, juist (ook) omdat hij het slachtoffer kende vanuit de (schimmige) wereld van de online seksdates waar mensen doorgaans - net als verdachte zelf - gebruik maken van valse persoonsgegevens. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu - ook overigens - niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Zij heeft onder meer benadrukt dat de vergelijking van deze zaak met zaken die betrekking hebben op jeugdprostitutie niet opgaat. Bij jeugdprostitutie (artikel 248b) gaat het om slachtoffers van zestien of zeventien jaar oud en een strafmaximum van vier jaar gevangenisstraf, terwijl het bij het onderhavige artikel 245 Sr gaat om slachtoffers in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar en een strafmaximum van acht jaar gevangenisstraf.
Het uitgangspunt in ontuchtzaken moet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft geen verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage d.d. 29 november 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 december 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van veertien jaar oud door zich onder andere door haar te laten pijpen en vaginale seks met haar te hebben. Dit vond plaats tijdens een trio met een andere man. Verdachte, die zelf 35 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. Hij heeft haar fysieke en psychische welzijn ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek, waaraan de rechtbank enkele woorden zal wijden ten behoeve van een completer beeld van de zaak, de impact ervan op het slachtoffer, maar ook de rol van verdachte. Het slachtoffer waarmee verdachte ontucht heeft gepleegd, werd langere tijd door haar oom misbruikt. Vanaf enig moment moest zij ter bevrediging van diens lustgevoelens seks hebben met andere mannen (ook tegelijkertijd), waarvan verdachte er één was.
Onder druk van haar oom heeft het slachtoffer advertenties geplaatst op sekswebsites waarop zowel zij als haar oom (onder haar naam) chatte en seksafspraken maakte met diverse mannen. Het slachtoffer moest zorgen dat de seks werd gefilmd en dat de filmpjes zo snel mogelijk ter beschikking van haar oom werden gesteld.
Verdachte had zelf een advertentie op een sekswebsite en werd benaderd door (het account van) het slachtoffer, waarna een seksafspraak volgde. Verdachte had samen met een andere (hem onbekende) man seks het met het slachtoffer en de seks werd door het slachtoffer gefilmd. Door seks met het slachtoffer te hebben, heeft verdachte bijgedragen aan de immense ellende die het slachtoffer heeft moeten meemaken. De rechtbank hecht er in dit kader aan te benoemen dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de afschuwelijke achtergrond waartegen deze zaak zich afspeelde.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voor alle mannen met wie het slachtoffer seks heeft gehad een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt dient te zijn. De rechtbank houdt er ten aanzien van verdachte bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf - meer dan de officier van justitie - rekening mee dat verdachte niet zelf op zoek was naar seks met een meisje van beneden de leeftijd van zestien jaar en dat verdachte niet het initiatief tot het afspreken of de ontuchtige handelingen heeft genomen.
De rechtbank hanteert onder deze omstandigheden als ondergrens voor eenmaal plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Gelet op de hierna genoemde omstandigheden zal de rechtbank aan verdachte een maand gevangenisstraf extra opleggen, bovenop het uitgangspunt van zes maanden.
Verdachte heeft seks met het slachtoffer gehad in een ontluisterende setting. Het ging om een trio, waarbij het slachtoffer door de andere man op een respectloze en bazige manier werd bejegend en het slachtoffer te kennen gaf dat zij hier niet van gediend was. In plaats van zich hiervan te distantiëren, koos verdachte ervoor om - even later - ook seks met haar te hebben, waarna een en ander escaleert omdat de andere man dingen bij het slachtoffer doet die zij niet wil. Daar komt nog bij dat verdachte geen condoom heeft gebruikt, met alle risico’s voor de gezondheid van het slachtoffer van dien.
De rechtbank heeft voorts de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen, alsmede het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding tot matiging of verhoging van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden aan verdachte opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering gerequireerd.
Standpunt van de verdedigingVerdachte heeft geen standpunt ingenomen omtrent de vordering.
Oordeel van de rechtbankZoals reeds overwogen ten aanzien van de op te leggen straf is het slachtoffer door haar oom aangezet tot het verrichten van seksuele handelingen met onder andere verdachte. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat zowel diens handelwijze als - weliswaar in veel mindere mate - de handelwijze van verdachte immateriële schade bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Ten laste van de oom van het slachtoffer heeft de rechtbank reeds een vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,00 toegewezen.
De rechtbank schat de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde en die voor rekening van verdachte komt op een bedrag van
€ 2.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het doen van nader onderzoek naar de vraag of, en zo ja, in hoeverre de immateriële schade door toedoen van verdachte dit bedrag te boven gaat en in hoeverre dit overlapt met de schade die de oom van het slachtoffer reeds dient te vergoeden, zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De rechtbank zal de vordering voor het overige daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2016.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2019.