ECLI:NL:RBNNE:2019:842

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
18/101652-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegd feit en veroordeling voor verkeersovertreding met fatale gevolgen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. De verdachte was aangeklaagd voor het primair ten laste gelegde feit van roekeloos rijgedrag, wat zou hebben geleid tot de dood van een voetgangster op een zebrapad. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank stelde vast dat de verdachte op het moment van de aanrijding een kort moment van onoplettendheid had, maar dat dit niet voldoende was om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de voetgangster, wel bewezen. De rechtbank legde een geldboete op van €750,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was begaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het verkeer, vooral bij het naderen van voetgangersoversteekplaatsen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/101652-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Drachten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2017, te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een graafmachine), daarmede rijdende over de weg, de Gauke Boelensstraat, komende uit oostelijke richting en toen, gekomen bij of ter hoogte van een in/over/op die Gauke Boelensstraat gelegen
voetgangersoversteekplaats, alwaar een voetgangster, genaamd [slachtoffer] , bezig was die Gauke Boelensstraat over die voetgangersoversteekplaats over te steken, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
in plaats van tijdig te stoppen en/of voldoende rekening te houden met die voetgangster, met (de giek van) het door verdachte bestuurde motorrijtuig (graafmachine) tegen die voetgangster is gebotst en/of gereden, waardoor die voetgangster werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2017, te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland,
als bestuurder van een voertuig (graafmachine) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gauke Boelensstraat, een voetgangster, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waardoor die voetgangster is overleden althans waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie is van mening dat sprake is van zeer onvoorzichtig handelen van verdachte. Verdachte reed met een graafmachine door de bebouwde kom, terwijl het erg druk was. Verdachte heeft zich daarbij onvoldoende aangepast aan de verkeersomstandigheden en heeft te weinig voorzorgsmaatregelen genomen om een ongeval te voorkomen. Gelet op het feit dat verdachte meerdere fouten heeft gemaakt, zoals het zich niet laten begeleiden terwijl hij over de openbare weg reed, het niet kiezen van een andere route, het geen voorrang verlenen aan het slachtoffer en het onvoldoende rekening houden met andere verkeersdeelnemers, is sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw is van mening dat verdachte extra oplettend en voorzichtig is geweest vanwege de drukte die dag en dat hij zijn rijgedrag had aangepast aan de verkeers-omstandigheden. Hij hield rekening met de drukte op de weg en met alle verkeersdeelnemers, waaronder voetgangers. De handelwijze van verdachte wordt ook bevestigd door de getuigen die gehoord zijn.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de raadsvrouw van mening dat ontslag van rechtsvervolging moet volgen, nu sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verdachte heeft alles gedaan wat van een correct handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde stelt de rechtbank het volgende voorop. Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het blijkens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er valt niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld in deze zin op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien, niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De schuld, zoals hiervoor omschreven, is in de tenlastelegging feitelijk ingevuld door de stelling dat verdachte niet heeft gezien dat er een voetgangster op de voetgangersoversteekplaats liep waarvoor hij moest stoppen. Door het slachtoffer geen voorrang te verlenen is hij tegen het slachtoffer gebotst waarna deze is overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte enkel en alleen te verwijten dat hij, rijdende met zijn graafmachine, kennelijk een kort moment van onoplettendheid heeft gehad waarin hij de voetgangster op het zebrapad over het hoofd heeft gezien en daarbij in botsing is gekomen met die voetgangster. Niet is komen vast te staan dat hij met andere dingen bezig was dan met het besturen van de graafmachine, dan wel dat hij andere verkeersfouten heeft gemaakt.
Weliswaar heeft de Verkeersongevallen Dienst van de politie berekend dat de snelheid waarschijnlijk 26 km/uur bedroeg, maar in het rapport wordt ook aangegeven dat er daarbij van bepaalde aannames is uitgegaan. Daar staat tegenover de verklaring van verdachte die volgens eigen zeggen stapvoets reed en de verklaringen van een drietal getuigen die eveneens verklaren dat verdachte stapvoets / langzaam reed en dat zij daarnaast konden zien dat verdachte zich volop bezighield met het verkeer rondom zijn mobiele graafmachine.
Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat het enkele niet waarnemen van een voetganger weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, met fatale gevolgen voor het slachtoffer, maar deze verkeersfout acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 juni 2017, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, als bestuurder van een voertuig (graafmachine) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Gauke Boelensstraat, een voetgangster, die op een voetgangersoversteekplaats overstak niet heeft laten voorgaan, waardoor die voetgangster is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: Overtreding van het bepaalde in artikel 49, tweede lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw van de verdachte heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat er sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld bij de verdachte. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte alles heeft gedaan wat van een correct handelend verkeersdeelnemer mocht worden verwacht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan in een geval als het onderhavige slagen indien verdachte alles heeft gedaan om het veroorzaken van gevaar op de weg te voorkomen en hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zich er beter van moeten vergewissen dat het zebrapad vrij was om deze te kunnen oversteken. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat verdachte alles heeft gedaan om het ongeval te voorkomen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 180 uur werkstraf subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis waarvan 60 uur werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in geval de rechtbank tot een strafoplegging komt, gepleit voor oplegging van een geldboete.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de voorlichtingsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn graafmachine een verkeersovertreding begaan door een voetgangster geen voorrang te verlenen, terwijl zij met haar rollator een zebrapad overstak. Verdachte heeft de door hem bestuurde graafmachine niet tijdig tot stilstand gebracht voor de voetgangersoversteekplaats, waarna hij in aanrijding kwam met deze voetgangster. Ten gevolge van deze aanrijding is de voetgangster ter plaatse overleden.
Het verkeersongeval heeft op verdachte een grote impact gehad.
Bij de bepaling van een passende strafmaat houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en het feit dat verdachte na het ongeval uit eigen beweging contact heeft gezocht met de nabestaanden.
Daarnaast hecht de rechtbank eraan in dit verband te benadrukken dat de tenlastegelegde overtreding bewezen is, maar dat het gevolg van de bewezen overtreding niet in de strafmaat verdisconteerd kan worden, aangezien een dergelijk gevolg geen bestanddeel is van het gekwalificeerde feit, artikel 49 lid 2 van het RVV 1990.
Tevens houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het reclasseringsadvies van 8 februari 2019 zijn gebleken.
Nu de rechtbank slechts wettig en overtuigend bewezen acht overtreding van artikel 49 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist en bovendien kiezen voor een andere strafmodaliteit.
De rechtbank ziet, gelet op het tijdsverloop, geen aanleiding om daarbij alsnog een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 49 en 92 het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een
geldboete ten bedrage van € 750,--(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2019.