ECLI:NL:RBNNE:2019:968

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
LEE 19/231, 19/238, 19/429 en 19/431
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging voorlopige voorziening persoonsgebonden budget in bestuursrechtelijke procedure

Op 15 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor verzoekers die een persoonsgebonden budget (PGB) hebben aangevraagd. De zaak betreft de verzoeken om voorlopige voorzieningen in verband met besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam. De verzoekers, wettelijk vertegenwoordigd door hun moeder, hebben bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden die aan de toekenning van het PGB zijn verbonden. De voorzieningenrechter heeft eerder op 21 december 2018 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij aan verzoekers een PGB werd verstrekt voor een periode van twee maanden. In het huidige besluit heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de voorwaarden die verweerder aan de voorlopige voorziening heeft verbonden, te verstrekkend en te gedetailleerd zijn. Gezien het belang van rust voor het gezin heeft de voorzieningenrechter besloten de voorlopige voorziening te verlengen tot uiterlijk eind juni 2019, in afwachting van een deskundigenonderzoek. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 9 januari 2019 geschorst en bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 94,- moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/231, LEE 19/238, LEE 19/429 en LEE 19/431
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 februari 2019 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
[verzoekers], te [woonplaats] , verzoekers
(wettelijk vertegenwoordigd door A [naam moeder] de moeder van verzoekers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam, verweerder
(gemachtigde: E. Keuning).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2019 heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2018 verzoekers een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend.
Verzoekers hebben tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Verzoekers hebben aanvullende gronden en stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2019. Voor verzoekers is hun moeder als wettelijk vertegenwoordiger verschenen, bijgestaan door haar partner, de heer [naam partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij uitspraak van 21 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening, connex aan een besluit tot afwijzing van aanvragen voor jeugdhulp, toegewezen en bepaald dat aan verzoekers een PGB wordt verstrekt zoals verzoekers dat tot 31 mei 2018 hebben ontvangen, voor de periode van twee maanden vanaf 21 december 2018.
1.2.
Bij besluit van 9 januari 2019 heeft verweerder verzoekers ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter een PGB toegekend met ingang van 1 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 voor 9 dagdelen begeleiding groep en vier uren begeleiding individueel per week. Verweerder heeft daarbij vermeld dat de budgethouder een urenregistratie moet bijhouden en dat in het kader van toezicht op de kwaliteit van de verstrekkingen van PGB’s een kwaliteitsmedewerker kan langskomen om met de budgethouder de administratie door te nemen.
1.3.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 16 januari 2019.
Primair doen zij een verzoek om rechtstreeks beroep in te stellen tegen de uitvoering door verweerder van de uitspraak van de voorzieningenrechter met betrekking tot de voorwaarden die verweerder aan de voorlopige voorziening verbindt.
Subsidiair maken zij bezwaar tegen de voorwaarden die verweerder verbindt aan de toekenning van het PGB. Zij vinden de voorwaarden in strijd met de uitspraak van de voorzieningenrechter en zij stellen dat zij voorheen toen zij een PGB ontvingen niet aan deze voorwaarden hoefden te voldoen.
1.4.
Verzoekers hebben op 16 januari 2019 de voorzieningenrechter gevraagd voorlopige voorzieningen te treffen.
Zij vragen in de eerste plaats om schorsing/vernietiging van de extra voorwaarden die verweerder aan de PGB’s stelt in het besluit van 9 januari 2019. Deze verzoeken staan geregistreerd onder de nummers LEE 19/231 en LEE 19/238.
Voorts vragen zij om verlenging van de op 21 december 2018 getroffen voorziening, omdat het deskundigenonderzoek nog moet beginnen en dit onderzoek niet binnen de twee maanden waarvoor de PGB’s zijn toegekend zal zijn afgerond. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de nummers LEE 19/429 en LEE 19/431.
2. Ten aanzien van de verzoeken, geregistreerd onder de nummers LEE 19/231 en LEE 19/238, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.1.
Voor zover verzoekers hebben bedoeld om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening connex te achten aan een rechtstreeks beroep overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat het bestuursorgaan met een dergelijk verzoek heeft ingestemd. Het verzoek wordt dan ook geacht connex te zijn aan het bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2019.
2.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat zij op 21 december 2018 een voorlopige voorziening heeft toegekend aan verzoekers. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder deze voorziening nader heeft ingevuld bij besluit van 9 januari 2019, zoals vermeld onder 1.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de voorlopige voorziening van 21 december 2018 op zichzelf al rechtsgevolg heeft, namelijk dat er een PGB wordt verstrekt. Aan een verstrekking van een PGB is de voorwaarde verbonden dat het PGB wordt gebruikt voor het doel waartoe het PGB is verstrekt. Hierbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het PGB een zekere bestedingsvrijheid kent (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in een zaak over de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819). De voorwaarden die verweerder in het besluit van 9 januari 2019 aan de voorlopige voorziening heeft verbonden, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter te verstrekkend en te gedetailleerd. Het bezwaar heeft redelijke kans van slagen en de werking van het besluit van 9 januari 2019 moet worden geschorst. Gelet hierop zal verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 94,- (2 x € 47,-) aan verzoekers moeten vergoeden.
3. Over de verzoeken, geregistreerd onder de nummers LEE 19/429 en LEE 19/431, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3.1.
De voorzieningenrechter heeft eerder een deskundigenonderzoek gelast. Voor de overwegingen hiertoe verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 21 december 2018. Omdat de uitkomsten van dit onderzoek niet alleen van belang zijn bij de beoordeling van de beroepen die onderwerp zijn van voornoemde uitspraak, is, zoals met partijen is besproken ter zitting van 20 december 2018, de behandeling van meerdere bij de rechtbank aanhangige beroepen uitgesteld tot het moment dat er meer duidelijkheid is over de zorgvraag van verzoekers. Duidelijk is dat de beroepen gaan over verschillende rechtsvragen die zich niet lenen voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. Dit betekent dat bij de beantwoording van de vraag of er reden is een voorlopige voorziening te treffen of, zoals nu aan de orde is, een reeds getroffen voorziening te verlengen, de voorzieningenrechter de belangen van partijen zal dienen af te wegen. De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van het gezin aan rust groot is. Tijdens de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat met het treffen van de vorige voorziening deze rust niet gekomen is. Hoewel de voorzieningenrechter ziet dat met het toekennen van het PGB een groot bedrag is gemoeid en dat op dit moment geen inschatting kan worden gemaakt van de uitkomsten van de verschillende bij de rechtbank aanhangige beroepen, acht de rechtbank het belang van verzoekers bij verlenging van de voorziening groter dan het belang van verweerder bij niet-verlengen.
Naar het zich laat aanzien zal het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek nog enige tijd duren. De voorzieningenrechter ziet in het grote belang van verzoekers dat er rust is in het gezin een overwegend belang tot het treffen van een nadere voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de op 21 december 2018 getroffen voorlopige voorziening te verlengen voor de duur van het onderzoek, tot uiterlijk eind juni 2019 als het onderzoek dan nog niet is afgerond. Voor deze periode dient verweerder verzoekers derhalve een PGB te verstrekken zoals verzoekers dat tot 31 mei 2018 hebben ontvangen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 9 januari 2019 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder verzoekers een PGB verstrekt, zoals verzoekers dat tot 31 mei 2018 hebben ontvangen, voor de duur van het onderzoek door de deskundige tot uiterlijk eind juni 2019;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van
€ 94,- (2 x € 47,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.