Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, werd beschuldigd van het verkopen en aanwezig hebben van harddrugs, waaronder amfetamine en cocaïne, gedurende een periode van bijna vier jaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een terechtzitting op 6 maart 2020, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Bakx. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.
De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van drugshandel en -bezit, waarbij de verdachte in de periode van 1 december 2015 tot en met 18 oktober 2019 betrokken zou zijn geweest bij de verkoop en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine en cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken, waaronder proces-verbaal van bevindingen, in overweging genomen. Ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de lange periode van drugshandel, oordeelde de rechtbank dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, mede door de bekentenis van de verdachte.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij Verslavingszorg Noord Nederland, deelname aan een ambulante behandeling, en meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn constructieve houding tijdens de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.