ECLI:NL:RBNNE:2020:1286

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
18/730223-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel en aanwezigheid van harddrugs

Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, werd beschuldigd van het verkopen en aanwezig hebben van harddrugs, waaronder amfetamine en cocaïne, gedurende een periode van bijna vier jaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een terechtzitting op 6 maart 2020, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Bakx. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van drugshandel en -bezit, waarbij de verdachte in de periode van 1 december 2015 tot en met 18 oktober 2019 betrokken zou zijn geweest bij de verkoop en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine en cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken, waaronder proces-verbaal van bevindingen, in overweging genomen. Ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de lange periode van drugshandel, oordeelde de rechtbank dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, mede door de bekentenis van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij Verslavingszorg Noord Nederland, deelname aan een ambulante behandeling, en meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn constructieve houding tijdens de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730223-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 06 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 18 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2015 en/of het jaar 2016 en/of het jaar 2017 en/of het jaar 2018 en/of het jaar 2019, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Leeuwarden, en/of elders in de provincie Fryslân, in elk geval in Nederland,
A.
(van 1 december 2015 tot en met 17 oktober 2019) meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (een of meer zogenoemde XTC-pil(len)), en/of
B.
(op 18 oktober 2019) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( ongeveer) 4,46 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ( ongeveer) 0,23 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ( ongeveer) 96,87 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ( ongeveer) 29,33 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ( ongeveer) 3,88 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ( ongeveer) 1,51 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het gehele ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er onvoldoende ondersteunend bewijs is voor het ten laste gelegde handelen gedurende een periode van bijna 4 jaar. Naast de bekennende verklaring van verdachte, die overigens op dit punt erg lijkt op een gissing, geven de overige bewijsmiddelen weinig tot geen concrete informatie over de periode van de handel en frequentie. Gelet op het summiere bewijs dat dit onderzoek naar verdachte heeft opgeleverd, is er onvoldoende overtuiging om een langdurige periode van handel bewezen te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 06 maart 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018004219 d.d. 25 oktober 2019, inhoudend het relaas van verbalisanten en een fotobijlage van de aangetroffen goederen;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2019, opgenomen op pagina 64 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2019, opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
Periode
Gelet op hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de ten laste gelegde periode heeft aangevoerd overweegt de rechtbank in aanvulling op vorengenoemde bewijsmiddelen als volgt.
De rechtbank acht de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt tot dit oordeel omdat verdachte in zijn verklaring het begin van de periode waarin hij zich bezig hield met het handelen in verdovende middelen koppelt aan een specifieke, door de politie bevestigde gebeurtenis, namelijk het door de politie aantreffen van verdovende middelen in de woning van verdachte op 4 december 2015.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit zoals ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij te [pleegplaats],
A.
van 1 december 2015 tot en met 17 oktober 2019 meermalen opzettelijk heeft verkocht en opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, amfetamine en/of MDMA, zogenoemde Xtc-pillen, en
B.
op 18 oktober 2019 opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4,46 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 0,23 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 96,87 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 29,33 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 3,88 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 1,51 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. A.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
B.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de volgende bijzondere voorwaarden:
1) een meldplicht bij Verslavingszorg Noord Nederland;
2) een ambulante behandeling bij Humanitas;
3) meewerken aan begeleid wonen;
4) een drugsverbod;
5) het meewerken aan middelencontroles om alcoholgebruik beheersbaar te maken;
6) meewerken aan schuldhulpverlening.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd bepleit om de straf te matigen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en hem daarnaast door middel van een voorwaardelijke straf en/of onvoorwaardelijke taakstraf een kans te geven zijn leven weer positief op te pakken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 26 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, mede om te voorzien in zijn eigen behoefte aan harddrugs, gedurende vier jaar schuldig gemaakt aan het dealen in speed, cocaïne en Xtc-pillen. Op de dag van dat hij is aangehouden had hij een aanzienlijke hoeveelheid speed en cocaïne in zijn bezit.
Door het dealen in harddrugs heeft hij bijgedragen aan het ontstaan en in stand blijven van drugsafhankelijkheid bij anderen, waardoor hun gezondheid in gevaar werd gebracht.
Uit de stukken is gebleken dat verdachte vanuit zijn eigen woning in het weekend drugs verkocht aan een kennissenkring van zo'n twintig personen. De handel is in de periode van vier jaar gestaag gegroeid; in het begin was de handel nog niet op een frequente basis. De rechtbank zal daarmee rekening houden in de strafoplegging.
In 2018 heeft verdachte nog een transactie gekregen voor het overtreden van de Opiumwet.
Volgens de reclassering liggen aan het delictgedrag van verdachte harddrugsgebruik en financiële problemen ten grondslag. De reclassering heeft daarnaast delictrelaties gesignaleerd op het gebied van psychosociaal functioneren en sociaal netwerk. Verdachte kan, mede als gevolg van zijn beperkte verstandelijke onvermogens, gemakkelijk in de problemen raken. Positief zijn het contact van verdachte met zijn stiefdochter, de omstandigheid dat verdachte sinds zijn detentie abstinent is, en dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek en behandeling. Overvraging dient daarbij te worden voorkomen. De reclassering adviseert de rechtbank om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden die aansluiten bij verdachtes problematiek.
Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden. Uitgangspunt voor het dealen van harddrugs gedurende een periode tot 12 maanden is volgens de door de rechtbank gehanteerde oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Enkel kijkend naar de periode waarover het dealen van harddrugs zich heeft uitgespreid, zou dat in dit geval leiden tot een gevangenisstraf die aanzienlijk langer is dan één jaar. De rechtbank ziet echter in de omstandigheden waaronder verdachte tot het bewezenverklaarde is gekomen en zijn constructieve houding om zijn leven een positieve wending te geven aanleiding om de gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf matigen tot 8 maanden. Hierbij is tevens gelet op de beperkte frequentie van de handel in drugs, het gegeven dat verdachte grotendeels verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Dit om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw strafbaar maakt aan strafbare feiten. Aan deze straf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals deze zijn gevorderd door de officier van justitie. Dit zijn samengevat een meldplicht, een verplichting tot een ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen en middelencontroles om het alcoholgebruik beheersbaar te houden, een drugsverbod en het meewerken aan schuldhulpverlening.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden niet zalworden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 5 dagen na ontslag uit detentie meldt bij Verslavingszorg noord Nederland op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan een hulpverleningstraject uit te voeren door Humanitas DMH in samenwerking met Trajectum of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.;
3. dat veroordeelde, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht, meewerkt aan een nader door de reclassering te bepalen traject betreffende beschermd/begeleid wonen. Het verblijf aldaar duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan urinecontroles op naleving van dit verbod. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan controles om zijn alcoholgebruik beheersbaar te houden. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek, ademonderzoek (blaastest) en de alcoholmeter;
6. dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiële situatie en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2020.
Mrs. Wijnands en Krijger en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.