Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensenhandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen en hennep. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel. De aangeefster, [slachtoffer], had verklaard dat zij verliefd was op de verdachte en dat zij probeerde hem gunstig te stemmen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte dwang of geweld had gebruikt om [slachtoffer] te dwingen tot prostitutie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mensenhandel, maar veroordeelde hem wel voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van hennep. De verdachte had op 13 november 2018 in Groningen een vuurwapen en ongeveer 614 gram hennep in zijn bezit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet bewezen was verklaard.