ECLI:NL:RBNNE:2020:1693

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
18/730468-13 herroeping V.I.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling na overtredingen door veroordeelde

Op 16 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping toegewezen voor een periode van 180 dagen. De beslissing is genomen op basis van adviezen van de reclassering, waaruit blijkt dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. De veroordeelde heeft op 22 en 23 februari 2020 denigrerende en agressieve berichten naar zijn toezichthouder gestuurd en heeft aangegeven drugs te gebruiken. Tevens heeft hij zich niet open en begeleidbaar opgesteld naar de reclassering.

De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde, die op 11 oktober 2017 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, meerdere keren de voorwaarden heeft overtreden. Eerder zijn er al herroepingen geweest van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, en de officier van justitie heeft opnieuw een vordering ingediend voor een herroeping van 365 dagen. De rechtbank heeft echter besloten om de herroeping te beperken tot 180 dagen, rekening houdend met de persoonlijke problematiek van de veroordeelde en het feit dat hij niet in staat lijkt om de kansen die hij krijgt te benutten.

De rechtbank heeft benadrukt dat de komende periode kan worden gebruikt voor diagnostiek en het opstellen van een passend hulpverleningsaanbod, zoals een klinische opname in een forensische zorginstelling. De beslissing is genomen in het belang van zowel de veroordeelde als de samenleving, waarbij de rechtbank de noodzaak van hulp en begeleiding voor de veroordeelde heeft onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
v.i.-zaaknummer: 99-000200-34
parketnummers: 18/730468-13, 18/880126-09, 17/880487-10
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2020 op een vordering van de officier van justitie tot een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
gedetineerd in de [verblijfsplaats],
hierna te noemen: veroordeelde,
bijgestaan door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.

Procesverloop

De veroordeelde is onherroepelijk veroordeeld door respectievelijk het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2013 tot een gevangenisstraf van 66 maanden, het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2013 tot een gevangenisstraf van 12 maanden en de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 18 november 2013 tot een gevangenisstraf van 42 dagen.
De veroordeelde is per 11 oktober 2017 feitelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 804 dagen.
Bij uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 april 2018 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen voor een periode van 52 dagen. Bij uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 februari 2019 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen voor een periode van 90 dagen.
Nadien zijn de voorwaarden voor de invrijheidstelling van veroordeelde meermalen gewijzigd, laatstelijk bij besluit van 18 februari 2020. Het voorarrest van veroordeelde in de zaak met parketnummer 18-041643-20 is op 19 februari 2020 beëindigd. De officier van justitie heeft op 25 februari 2020 schriftelijk gevorderd dat opnieuw last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 365 dagen.
De behandeling heeft plaats gevonden op 24 maart 2020 en na aanhouding op 9 april 2020 in aanwezigheid van mr. R. Janssens (op 24 maart) en I. Kluiter (9 april), officier van justitie. Veroordeelde en diens raadsman zijn via een directe telefonische verbinding gehoord in verband met de maatregelen die de Rechtspraak heeft genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Veroordeelde en diens raadsman hebben ingestemd met deze gang van zaken.

Motivering

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te wijzen voor de duur van 365 dagen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de officier van justitie verwezen naar de reclasseringsrapporten van 24 februari 2020 en 31 maart 2020. Hieruit volgt dat veroordeelde de voorwaarden die verbonden zijn aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft overtreden. Zo heeft veroordeelde zijn enkelband niet opgeladen, en heeft hij in het weekend van 22 en 23 februari 2020 denigrerende en dreigende berichten naar zijn toezichthouder gestuurd. Daarnaast heeft veroordeelde zich niet open en begeleidbaar opgesteld. Veroordeelde heeft in het verleden diverse kansen gehad die hij niet heeft aangegrepen om een delictvrij bestaan op te bouwen. De komende periode zou besteed kunnen worden aan diagnostiek, zodat daarna in kaart kan worden gebracht bij welke hulp veroordeelde gebaat is.
Het standpunt van de raadsman van veroordeelde
De raadsman heeft gedeeltelijke toewijzing van de vordering bepleit voor een periode van twee maanden. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
“De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is gebaseerd op strafbare feiten uit 2013. Voor deze relatief oude feiten heeft veroordeelde lange tijd in detentie gezeten. Met betrekking tot de enkelband merk ik op, dat veroordeelde die dag bij mij op kantoor was en dat het apparaat toen haperde. Veroordeelde kampt met een belaste voorgeschiedenis en probeert zijn leven een positieve wending te geven hetgeen hem niet lukt. Er is sprake van onmacht. Veroordeelde heeft adequate hulp en begeleiding nodig op alle leefgebieden en is niet geholpen met een jaar gevangenisstraf. De komende twee maanden zouden gebruikt kunnen worden om de benodigde hulpverlening op te starten en een woonplek voor veroordeelde te realiseren.”
Het advies van de reclassering
De reclassering heeft in haar rapporten van 24 februari 2020 en 31 maart 2020 geadviseerd de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te wijzen. De reclassering acht de kans op slagen van een vervolg van het reclasseringstoezicht niet haalbaar. Om het recidiverisico te verkleinen, acht de reclassering een klinische behandeling in een forensische zorginstelling aangewezen.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 6:2:13 van het Wetboek van Strafvordering kan de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde de daaraan verbonden voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
De rechtbank overweegt dat uit de adviezen van de reclassering volgt dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de aan zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarden. Veroordeelde heeft op 22 en 23 februari 2020, kort na zijn invrijheidsstelling, tientallen berichten en opnames naar zijn toezichthouder gestuurd die denigrerend en agressief van toon waren. Veroordeelde heeft in die berichten ook aangegeven dat hij positief zal testen op het gebruik van THC en dat hij met het gebruik hiervan niet kan stoppen. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van deze berichten ook valt af te leiden dat veroordeelde zich niet constructief en begeleidbaar heeft opgesteld. Veroordeelde vraagt en verwacht veel van de reclassering en lijkt niet in te zien dat hij zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het naleven van de voorwaarden. De rechtbank overweegt dat er sprake lijkt te zijn van een patroon. Veroordeelde wantrouwt anderen, hulpverleners in het bijzonder. Dit bemoeilijkt het bieden van hulp en begeleiding en staat het resocialisatietraject van veroordeelde in de weg. Inmiddels zijn er diverse hulpverleners en toezichthoudende instanties betrokken geweest, maar het lukt veroordeelde niet om constructief met de reclassering samen te werken. Verder volgt uit het reclasseringsrapport dat de enkelband van veroordeelde niet voldoende was opgeladen waardoor de reclassering hem op 21 februari 2020 niet kon traceren. Veroordeelde heeft aangegeven dat het opladen van de enkelband op dat moment technisch niet mogelijk was. Hoewel de rechtbank die mogelijkheid niet onwaarschijnlijk acht nu de raadsman naar voren heeft gebracht dat veroordeelde op 21 februari bij hem op kantoor was en dat de enkelband toen gebreken vertoonde, heeft de veroordeelde verzuimd de reclassering hiervan in kennis te stellen en aan te geven waar hij zich op dat moment bevond.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door zijn gedrag de bijzondere voorwaarde van een open, gemotiveerde en meewerkende houding heeft geschonden. Daarom is een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op zijn plaats. De rechtbank ziet echter aanleiding de termijn te beperken tot 180 dagen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het gedrag van veroordeelde samen lijkt te hangen met zijn belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat er voor een deel sprake lijkt te zijn van onmacht. Het lukt veroordeelde kennelijk niet de kansen die hij krijgt aan te grijpen om zijn leven een positieve wending te geven. De rechtbank acht herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen dan ook te fors en niet in het belang van veroordeelde en ook niet van de samenleving. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de komende periode benut zou kunnen worden om diagnostiek plaats te laten vinden en daarop een passend hulpverleningsaanbod af te stemmen gericht op het behandelen van de persoonlijke problematiek van veroordeelde. Hierbij kan gedacht worden aan een klinische opname in een forensische zorginstelling zoals door de reclassering is geopperd.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en beveelt de tenuitvoerlegging voor een periode van 180 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2020.
Mr. Koelman en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.