ECLI:NL:RBNNE:2020:1714

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
LEE 20/861 en LEE 20/999
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van sluiting van een bedrijfspand na aantreffen hennepkwekerij

Op 17 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. De zaak betreft een bedrijfspand in Groningen waar eerder hennepkwekerijen zijn aangetroffen. De burgemeester van de gemeente Groningen had op 6 maart 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij het pand voor onbepaalde tijd gesloten zou worden. Verzoekers, waaronder de dochter van de overleden eigenaar van het pand, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft, om redenen van volksgezondheid en in het kader van de coronamaatregelen, besloten om zonder zitting uitspraak te doen. In de uitspraak is overwogen dat de sluiting van het pand niet proportioneel is, aangezien het gedeelte waar de hennepkwekerij was aangetroffen, duidelijk gescheiden is van de overige delen van het pand die door verzoeker worden gebruikt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat het andere gedeelte van het pand betrokken was bij de hennepteelt.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de sluiting beperkt dient te blijven tot het gedeelte van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. Tevens is bepaald dat de burgemeester het betaalde griffierecht aan de verzoekers moet vergoeden en dat de proceskosten voor de verzoekers door de burgemeester moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/861 en LEE 20/999
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2020 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
[verzoekster], te Haren, verzoekster (LEE 20/861)
(gemachtigde: mr. A. Kwint-Oceliková),
en
de burgemeester van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Omar-van Woersem),
en

[verzoeker] , te Groningen, verzoeker (LEE 20/999)

(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde),
en
de burgemeester van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Omar-van Woersem)

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het bedrijfspand op het adres [adres 1] te Groningen (hierna: het pand) voor onbepaalde tijd wordt gesloten.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Om redenen van volksgezondheid en bij wijze van uitzondering heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om uitspraak te doen zonder het houden van een zitting.
De zaken zijn niet gevoegd behandeld. In beide procedures zijn partijen in de gelegenheid gesteld per e-mail hun standpunten toe te lichten.

Overwegingen

1. Op
www.rechtspraak.nlheeft de Rechtspraak een overzicht gegeven van urgente zaken, die in afwijking van het besluit om de gerechten te sluiten in verband met de Corona-maatregelen, wel op zitting worden behandeld. Voor reguliere bestuursrechtzaken geldt dat alleen de voorlopige voorzieningen (alleen in geval van “superspoed”) doorgaan. Daarvoor geldt dat de behandeling zoveel mogelijk schriftelijk gebeurt. Alleen in uitzonderlijke gevallen is een fysieke zitting in de rechtbank mogelijk.
2. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet is gebleken van een dergelijk uitzonderlijk geval. De gedingstukken bevatten een uitvoerige motivering van de besluitvorming, bezwaarschrift en verzoekschrift en partijen hebben op elkaars standpunten gereageerd. Door verzoeker [verzoeker] is een video van zijn bedrijfsruimte ingezonden, waar verweerder op heeft gereageerd.
3. Daarmee acht de voorzieningenrechter zich voldoende geïnformeerd en bepaalt dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Gezien de aard van de zaken ziet de voorzieningenrechter, ondanks het feit dat de zaken niet gevoegd zijn behandeld, aanleiding in beide zaken één uitspraak te doen.
5.1.
In 2015, in 2016 en in 2018 is in het pand een hennepkwekerij aangetroffen.
5.2.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van 30 januari 2020 heeft de politie Eenheid Noord-Nederland op 8 januari 2020 een melding ontvangen dat aan de achterzijde van het pand een rolluik open zou staan en dat er een wietgeur zou hangen. Er zouden meerdere personen aanwezig zijn en er was het vermoeden dat er hennep werd geoogst.
Na aankomst heeft de politie in het achterste gedeelte van het pand, in twee afgetimmerde ruimtes, een hennepkwekerij aangetroffen. Daarin bevonden zich 1451 lege potten, maar geen enkele plant en ook geen hennepafval.
Verder heeft de politie geconstateerd dat stroom illegaal is afgenomen en dat elektriciteitsinstallatie van de kwekerij niet aan de normen voldoet. Het betrof een professionele en zeer moderne kwekerij waarin gas (CO2) werd gebruikt om de groei van de planten te bevorderen.
Uit de manier waarop de kwekerij was achtergelaten, heeft de rapporterende agent afgeleid dat de planten gestolen zijn door derden (een zogenaamde ripdeal).
5.3.
Het pand was eigendom van de heer [eigenaar] . De heer [eigenaar] is in november 2019 overleden. Verzoekster [verzoekster] (de dochter van de heer [eigenaar] ) is executeur testamentair. Verzoekster heeft aangegeven geen bemoeienis te hebben gehad van de zaken van haar vader. Zij is niet betrokken geweest bij het pand en was niet op de hoogte van de hennepkwekerij.
5.4.
Aan een gedeelte van het gebouw waarin het pand is bevestigd, is het adres [adres 2] toegekend. Hierin is een garagebedrijf gevestigd. In het primaire besluit heeft verweerder het adres [adres 2] buiten de sluiting gehouden.
5.5.
Het pand bestaat uit het achterste gedeelte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen en een overig gedeelte, als bedrijfsopslag in gebruik bij verzoeker [verzoeker] .
5.6.
Hennep is opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
6. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, luidt als volgt:
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder bevoegd is door middel van een last tot bestuursdwang over te gaan tot een sluiting.
6.2.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een sluiting overeenkomstig het Handhavingsprotocol Drugs (bijlage bij verweerders integraal drugsbeleid 2016) is, dat in geval van het voor de derde keer aantreffen van een hennepkwekerij, met een hoeveelheid hennepplanten anders dan voor persoonlijk gebruik, sluiting voor onbepaalde tijd volgt. In dit geval is immers in een vrij korte periode vier keer een hennepkwekerij aangetroffen in het pand.
De voorzieningenrechter deelt niet de opvatting van verzoekster dat het beleid niet toegepast kan worden omdat het dateert van vóór de wijziging van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet die het mogelijk heeft gemaakt (zie onder b) tot sluiting te beslissen zonder dat een middel als bedoeld in lijst I of II daadwerkelijk is aangetroffen.
7.1.
Verweerder heeft, met het oog op belangen van verzoekster [verzoekster] , in het bestreden besluit bepaald dat het adres [adres 2] buiten de sluiting blijft (zie 2.4) en heeft in de loop van deze procedures het gewijzigde besluit genomen dat de duur van de sluiting zes maanden zal zijn in plaats van voor onbepaalde tijd.
7.2.
Verzoekers hebben aangevoerd dat ook een sluiting gedurende zes maanden zal betekenen dat verzoeker [verzoeker] , gezien zijn bedrijfsvoering, betekent dat hij naar een ander pand zal moeten gaan, met alle praktische problemen en kosten van dien. Niet in geschil is dat de ruimte die door [verzoeker] wordt gehuurd, in gebruik is voor de opslag van materialen ten behoeve van kamerbewoning. Daarbij ligt het niet voor de hand ligt verzoeker na afloop van de periode van zes maanden terug zal verhuizen. Zij bepleiten daarom om in ieder geval het door verzoeker gehuurde deel van het pand buiten de sluiting te houden.
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de bestuurlijke rapportage (zie 2.2) vermeldt dat de hennepkwekerij is aangetroffen in afgetimmerde ruimtes in het achterste gedeelte van het pand. Uit de stukken blijkt niet dat het overige deel van het pand op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld bij het kweken van de hennep. Dat er via de zolder van het pand kennelijk voorzieningen waren getroffen om de teelt te faciliteren, is onvoldoende voor een andere conclusie. Het is niet gebleken dat de zolder (mede) behoort tot de bedrijfsruimte die verzoeker gebruikt.
Voorts maakt de voorzieningenrechter uit de beschikbare gegevens op dat het gedeelte waar de kwekerij zich bevond, op deugdelijke wijze is afgescheiden van de rest van het pand. De verschillende gedeeltes van het pand hebben eigen ingangen en er is niet gebleken van een binnendeur die het gedeelte waar de kwekerij was, verbindt met andere delen van het pand.
8.2.
Gezien de nu kenbare omstandigheden, heeft verweerder onvoldoende onderzoek verricht en onvoldoende gemotiveerd waarom de sluiting mede betrekking heeft op de door verzoeker [verzoeker] gehuurde bedrijfsruimte. Aan de enkele omstandigheid dat aan een deel van het pand, anders dan aan het door [verzoeker] gebruikte deel, een eigen adres is toegekend, [adres 2] , komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doorslaggevende betekenis toe. Tijdens de heroverweging op bezwaar dient de feitelijke situatie in kaart te worden gebracht en op basis daarvan worden besloten. Hierbij dient ook aan de orde te komen of de doelstellingen van het beleid, te weten het wegnemen van de bekendheid als drugspand en het daadwerkelijk en structureel beëindigen van de handel, niet ook bereikt kunnen worden met deze gedeeltelijke sluiting.
9.1.
Op grond van het voorgaande treft de voorzieningenrechter de voorziening dat de sluiting beperkt dient te blijven tot dat gedeelte van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen.
9.2.
Gezien de aard van deze spoedprocedure ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding zich uit te laten over de duur van de sluiting. Dit zal in de heroverweging op bezwaar aan de orde kunnen komen.
10. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door elk van verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van meerdere schriftelijke zienswijzen, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de sluiting beperkt blijft tot het gedeelte van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan verzoekster te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.