ECLI:NL:RBNNE:2020:1822

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
193607 HA ZA 19-158
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de afwikkeling van een nalatenschap en de rol van de executeur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van erflater over de afwikkeling van zijn nalatenschap. De erfgenamen zijn [eiseres 1], [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De procedure is gestart door [eiseres 1], die vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde 1] zijn verplichtingen als executeur is nagekomen en of hij de erfgenamen een deel van de nalatenschap moet uitkeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater bij testament een afwikkelingsbewind heeft ingesteld en [gedaagde 1] tot executeur heeft benoemd. De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard, maar er zijn onenigheden ontstaan over de verdeling van de nalatenschap, met name over de verkoopopbrengst van een woning en de aflossing van een rekening-courantschuld aan Fridina Holding B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres 1] tot nakoming van de partiële verdelingsafspraken en tot afwikkeling van de nalatenschap niet toewijsbaar zijn, omdat de executeur zijn taak nog niet heeft voltooid. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres 1] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/193607 / HA ZA 19-158
Vonnis van 22 april 2020
in de zaak van
[eiseres 1],
wonende te Oxford (Groot-Britannië),
eiseres, hierna
[eiseres 1]te noemen,
advocaat: mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, kantoorhoudende te Groningen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Groningen,
gedaagde, hierna
[gedaagde 1]te noemen,
advocaat: mr. A. Jeulink, kantoorhoudende te Groningen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Borne,
gedaagde, hierna
[gedaagde 2]te noemen,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2020;
  • de akte houdende overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis van 10 maart 2020;
  • de door [gedaagde 1] overgelegde producties (1 tot en met 11) van 10 maart 2020;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geboren uit het huwelijk tussen [erflater] (hierna: erflater) en [moeder] . Dat huwelijk is op 15 mei 1986 door echtscheiding ontbonden.
2.2.
Op 31 december 1990 is erflater onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.3.
Erflater is op 28 februari 2009 overleden. Erflater heeft laatstelijk bij testament van 6 november 2008 over zijn nalatenschap beschikt. In dat testament zijn de bepalingen uit het eerdere testament van 31 december 1990 in stand gehouden. Blijkens dat laatste testament heeft erflater [eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot zijn enige erfgenamen benoemd. Aan [naam 1] heeft erflater het recht op bewoning voor een periode van maximaal drie jaar na overlijden van de woning aan de [de woning] 189-7 te Groningen gelegateerd (hierna: de woning). Verder heeft erflater aan [naam 1] gelegateerd het levenslang vruchtgebruik van een bedrag van ƒ 150.000,00, te verhogen met het gemiddelde prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie. Ten slotte werd aan [naam 1] gelegateerd het vruchtgebruik van de inboedel van erflater, voor zover de inboedel daadwerkelijk daarvoor wordt gebruikt.
2.4.
Erflater heeft bij testament van 6 november 2008 een afwikkelingsbewind over de nalatenschap ingesteld voor een periode van maximaal vijf jaar na overlijden van erflater, waarbij [gedaagde 1] is benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. In dat testament is daarover onder meer bepaald:
'
EXECUTEUR EN AFWIKKELINGSBEWINDVOERDER
Teneinde mijn zoon [gedaagde 1] in staat te stellen een verdeling van mijn nalatenschap tot stand te brengen casu quo de nalatenschap af te wikkelen stel ik een afwikkelingsbewind in over mijn nalatenschap en benoem ik hem tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder met de meest uitgebreide bevoegdheden. Dit bewind is door mij ingesteld in het gemeenschappelijk belang van mijn erfgenamen. Het door mij ingestelde afwikkelingsbewind geeft mijn zoon [gedaagde 1] de bevoegdheid om binnen twee jaar na de dag dat mijn nalatenschap is opengevallen, als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen een (eventueel partiële) verdeling van mijn nalatenschap zelfstandig tot stand te brengen zonder medewerking/toestemming/machtiging/goedkeuring van welke aard dan ook. Het bewind eindigt uiterlijk vijf jaren na mijn overlijden.
[…]
Rekening en verantwoording
De executeur is verplicht bij het einde van zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen aan mijn erfgenamen. Hij geeft jaarlijks aan de erfgenamen een overzicht van de voor de belastingheffing van belang zijnde inkomsten en kosten.'
2.5.
[eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. [gedaagde 1] heeft zijn taak als executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
2.6.
Tot de nalatenschap van erflater behoorde ten tijde van zijn overlijden onder meer de aandelen in het bedrijf Fridina Holding B.V, een rekening-courantschuld aan Fridina Holding B.V., de woning en het saldo van een bankrekening.
2.7.
Op 26 april 2012 heeft [gedaagde 1] een e-mail gestuurd aan [eiseres 1] en [gedaagde 2] , waarin hij onder meer heeft geschreven:
'Verhuur dan wel verkoop van het appartement aan de [de woning] 189-7 :
Op basis van het testament mocht [naam 1] gedurende 3 jaren kosteloos in het appartement blijven wonen. Het had ook mijn voorkeur dat het appartement daarna uitsluitend was verkocht. Nederland werd echter eind 2009 (een half jaar na het overlijden van vader) getroffen door de kredietcrisis. Deze crisis heeft geleid tot een volledige stagnatie van woningverkopen.
[…]
Het appartement gaat het voorjaar van 2013 in de verkoop in de hoop dat Nederland dan de inmiddels stevige huizenmarktcrisis weer wat te boven is gekomen. Het huurcontract loopt dan nog een jaar en [naam 1] werkt uiteraard mee aan de bezichtigingen zoals in de huurovereenkomst is vastgelegd. Een huis dat netjes bewoond wordt heeft een betere uitgangspositie bij verkoop dan een leegstaand object.
[…]
Financieel overzicht
De gehele verkoopopbrengst van het bedrijfspand in Nijverdal is na aftrek van de kosten overgemaakt naar de rekening van de erven (€ 365.000,00).
Daarvan is/wordt voldaan:
Aflossing hypotheek [de woning] € 100.000,00
Afkoop vruchtgebruik geldsom [naam 1] € 31.200,00
Voorschot [eiseres 1] € 55.832,00
Voorschot [gedaagde 1] € 55.832,00
Vordering BV wegens pensioenverplichting € 76.853,00
Het saldo op de spaarrekening ten name van de erven bedraagt thans € 419.645,00. Na aftrek van de bovenstaande bedragen resteert een saldo € 99.928,00. Voor extra kosten is een reservering nodig van € 45.028,00. Dan blijft er nog een bedrag over van € 54.900,00 wat in gelijke delen te verdelen is onder de drie erfgenamen.
Met andere woorden: het voorschot is gesplitst in twee delen. Een eerste deel om te zorgen dat de verkrijging van jou en mij gelijk wordt getrokken met de lening/voorschot van [gedaagde 2] . Deze lening/voorschot van [gedaagde 2] gaat op deze wijze als het ware door de verrekening met zijn erfdeel teniet.
Vervolgens kunnen wij alle drie nog een bedrag van € 18.300,00 ontvangen onder voorwaarde dat jullie geen verdere stappen ondernemen tegen de tweejarige verhuur en akkoord gaan met deze verdeling en de afkoop van het vruchtgebruik van de geldsom.
Ik zie jullie reactie graat tegemoet.'
2.8.
De (toenmalige) advocaat van [eiseres 1] heeft op 6 juni 2012 op voorgaande e-mail geageerd. In die e-mail is onder meer te lezen:
'De executeur biedt onder drie voorwaarden aan dat aan alle erfgenamen een bedrag van € 18.300,- zal worden uitgekeerd.
De eerste voorwaarde is dat er geen stappen tegen de verhuur worden ondernomen. Hieraan wordt voldaan, de overige erfgenamen berusten in de verhuur van het appartement aan de [de woning] 189-7 voor de duur van twee jaar aan mevrouw [naam 1] .
De tweede voorwaarde is dat de overige erfgenamen akkoord gaan met de door de executeur opgetelde voorlopige verdeling, zoals blijkt uit zijn e-mail van 26 april 2012. Het overzicht, afkomstig uit de betreffende e-mail, heb ik hieronder overgenomen.
[…]
Op basis van de thans beschikbare stukken achten de overige erfgenamen het aannemelijk dat [gedaagde 1] een schuld had aan zijn vader. Zij zullen vooralsnog uitgaan van een verplichting van een bedrag van € 55.832,- aan de boedel, totdat uit nadere bewijsstukken wellicht van een andere omvang blijkt. Zij accepteren ook dat de rekening-courant schuld van hun vader aan de B.V. - op basis van thans beschikbare stukken - dient te worden vastgesteld op € 76.853,-.
De derde voorwaarde is dat de overige erfgenamen akkoord gaan met de afkoop van het vruchtgebruik van de geldsom. De overige erfgenamen zijn akkoord met het afkopen van dit vruchtgebruik. Opgemerkt dient te worden dat zij thans niet kunnen controleren of de afkoopsom correct is berekend, onder meer omdat zij daarvoor over te weinig gegevens beschikken. Zou u mij kunnen voorzien van de berekening van de afkoopsom met een korte toelichting?
Uit de brief van de executeur blijkt ook dat hij een bedrag van € 45.028,- heeft gereserveerd voor 'extra kosten'. De overige erfgenamen begrijpen dat er een reservering dient te worden aangehouden voor mogelijke kosten. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat voordat zij hun akkoord geven voor gemaakte kosten, zij eerst kennis willen nemen van een gespecifieerde eindafrekening.
Ik concludeer dat partijen inmiddels op bijna alle terreinen op één lijn zitten, wat volgens mij bijdraagt aan een spoedige afwikkeling van deze nalatenschap. Op dit moment bestaat er bij de overige erfgenamen geen voornemen om juridische stappen te ondernemen. Aan de door de executeur genoemde voorwaarden voor uitkering van een voorschot aan de erfgenamen van € 18.300,- wordt voldaan. Kunt u mij bevestigen dat de executeur op korte termijn zal overgaan tot het overmaken van deze voorschotten?'
2.9.
De woning is op 1 februari 2016 verkocht voor een bedrag van € 310.000,00. Na aftrek van bepaalde kosten bedroeg de verkoopopbrengst € 303.625,32.
2.10.
Door de schuldeisers van [gedaagde 2] was beslag gelegd onder de notaris op (zijn aandeel in) de verkoopopbrengst. Aan Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso werd wegens executoriaal derdenbeslag door ABN Amrobank een bedrag overgemaakt van € 71.223,72 en aan deurwaarderskantoor Achthoek werd wegens een conservatoir derdenbeslag door de [naam 4] , een bedrag over gemaakt van € 23.984,72. In totaal is dus 1/3e van het bedrag van € 303.625,32 aan schuldeisers van [gedaagde 2] betaald.
2.11.
[gedaagde 1] heeft op 8 februari 2016 een e-mail aan [eiseres 1] gestuurd, waarin hij onder meer heeft geschreven:
'Afgelopen maandag heeft de overdracht van de [de woning] 189-7 plaatsgevonden. Deze is gelukkig goed verlopen.
De nota van afrekening tref je bijgaand aan.
Het 1/3 deel (het aandeel van [gedaagde 2] ) is rechtstreeks naar de deurwaarder gegaan.
Het resterende deel is overgemaakt naar de ervenrekening. Jouw aandeel daarin bedraagt € 101.208,44.
Inmiddels heb ik € 70.000,- overgemaakt naar je bankrekening.
Zoals je weet zit er in Fridina Holding BV een pensioenvoorziening en is er een vordering van de Holding op de erven.
In verband hiermee is er voor ons allebei een aflossing van elk € 25.000,- (totaal € 50.000,-) geboekt ten gunste van de schuld van de erven. Dit bedrag is in mindering gebracht op jouw aandeel.
Dit is noodzakelijk om de levenslange pensioenverplichting te kunnen nakomen.
Voorts mis ik nog steeds de verkoopopbrengst conform inzendfactuur Veiling 129,
inzendnummer 2875 (Veilinghuis Omnia) van 20 oktober 2014 (eveneens bijgesloten) ten bedrage van € 3.151,75.
Dit bedrag is destijds conform jouw opdracht naar elders overgemaakt en is nog steeds niet teruggekomen op de ervenrekening. Mij is volstrekt onduidelijk waar dit geld is gebleven.
In afwachting van de veilingopbrengst hiervoor genoemd ontvang je daarom binnenkort nog het volgende bedrag: € 101.208,44 -/- € 70.000,- (reeds overgemaakt) -/- gedeeltelijke aflossing schuld aan erven € 25.000,- -/- veilingopbrengst zoals hierboven omschreven € 3.151,75 = € 3.056,69. Dit bedrag heb ik vandaag voor je klaar gezet.
Voorts informeer ik je hierbij dat ik binnenkort een totaaloverzicht van de erfenis op zal stellen.'
2.12.
[gedaagde 1] heeft ter zake van de verkoopopbrengst van de woning in totaal een bedrag van € 73.056,69 aan [eiseres 1] betaald.
2.13.
Op 4 juni 2018 heeft de advocaat van [eiseres 1] een brief aan [gedaagde 1] gestuurd, waarin onder meer is geschreven:
'Allereerst wijs ik u op dat verkoop van het appartement aan de [de woning] 189-7 te Groningen. Uit de afrekeningsnota van het notariaat 't Sydevelt d.d. 1 februari 2016 blijkt dat de verkoopopbrengst van het appartement bedroeg € 303.625,32. Deze opbrengst komt ten goede aan de erfgenamen, te weten: uw broer [gedaagde 1] , u en cliënte, ieder voor 1/3-deel ter hoogte van € 101.208,44.
Ten onrechte heeft u op het aandeel van cliënte € 25.000,00 in mindering gebracht ten behoeve van de pensioenvoorziening in Fridina Holding B.V. Dit betreft namelijk een eigen verplichting van de B.V. aan mevrouw [naam 1] om jaarlijks aan haar te betalen een bedrag van € 8.317,00 ten behoeve van haar pensioen. Op geen enkele wijze is onderbouwd hoe deze verplichting leidt tot een vermindering van het erfdeel van cliënte ter hoogte van € 25.000,00.
Bovendien is niet gebleken dat de B.V. onvoldoende vermogen zou hebben om aan deze verplichting te voldoen. Uit uw e-mail van 13 juli 2013 aan cliënte blijkt immers dat in de Holding een effectenportefeuille aanwezig is. Eerst hieruit dient de pensioenverplichting te worden betaald. Cliënte heeft hierover geen enkele informatie van u ontvangen. U heeft slechts medegedeeld dat u € 25.000,00 inhoudt van het erfdeel van cliënte uit hoofde van de verkoop van het appartement. Zonder deugdelijke onderbouwing heeft cliënte recht op haar volledige erfdeel ter zake.
[…]
Veilingen
Tevens heeft er een veiling plaatsgevonden betreffende de inboedel, waaronder antiek. Hiermee werd een opbrengst gerealiseerd van € 3.151,75. Ten onrechte heeft u dit volledige bedrag in mindering gebracht op de uitkering aan cliënte uit hoofde van de verkoop van het appartement. Als u al recht had om een bedrag in te houden, dan mocht u dat slechts voor het deel waartoe u gerechtigd was (dus1/3-deel, te weten € 1.050,58). U heeft daarmee bedrag van € 2.101,17 te veel in mindering gebracht op het deel van de verkoopopbrengst ten behoeve van cliënte.
Daarnaast heeft er ook een tweede veiling plaatsgevonden.
[…]
Wat daarvan ook zij - de veiling heeft immers reeds plaatsgevonden en is niet terug te draaien - de opbrengst van deze veiling heeft u niet onder de erfgenamen verdeeld. Cliënte heeft daarom nog recht op haar deel (1/3-deel) van de opbrengst. Het is cliënte onbekend hoe hoog de opbrengst uit deze tweede veiling is en verneemt dit graag van u.
Al met al heeft cliënte dus een vordering van € 26.182,59 + € 2.200,56 (verhoogd met wettelijke rente) = € 28.283,76 te vermeerderen met de onbekende opbrengst uit de tweede veiling. Cliënte verzoekt u dit bedrag uiterlijk binnen 2 weken na ontvangst van deze brief aan haar over te maken en haar te informeren over de opbrengst van de tweede veiling.'
2.14.
[gedaagde 1] heeft bij brief van 6 juni 2018 op voormelde brief onder meer als volgt gereageerd:
'De nalatenschap bevat een levenslange pensioenverplichting ten behoeve van [naam 1] . Deze is, zoals u zelf al aangeeft, ondergebracht in Fridina Holding B.V. De erfgenamen hebben een schuld aan de Holding. Dit betekent dat als er geen financiële middelen meer zijn, de erfgenamen worden aangesproken om de pensioenverplichting alsnog na te komen. Ten einde te voorkomen dat deze situatie zich voordoet, is op voorhand een bedrag achter gehouden in de onverdeelde boedel.
[eiseres 1] heeft hierover overleg gehad en heeft hiermee ingestemd. Ik verwijs u hiervoor naar de bijlage. Overigens heb ik zelf € 25.000,00 gestort voor de pensioenverplichting.
[…]
De eerste veilingopdracht is geplaatst door [eiseres 1] . Tevens is in opdracht van haar de veilingopbrengst van de eerste veiling ter grootte van € 3.151,75 overgemaakt naar (bleek achteraf) het banknummer van [naam 2] . E.e.a. is gebleken uit een verklaring van de heer [naam 3] van het veilinghuis. Dit bedrag had overgemaakt moeten worden naar de ervenrekening en is dan ook de reden dat dit bedrag is verrekend met het tegoed van [eiseres 1] . Aangezien niet alles bij de eerste veiling is verkocht, is er nogmaals een poging tot verkoop gedaan. De opbrengst van de volledige veiling heeft de heer [naam 3] keurig op de ervenrekening overgemaakt.'
2.15.
[eiseres 1] en [gedaagde 1] hebben nader met elkaar gecorrespondeerd. [gedaagde 1] heeft niets meer aan [eiseres 1] betaald, hetgeen voor [eiseres 1] reden was om onderhavige procedure te starten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur, alsmede erfgenaam en voormalige bewindvoerder van de nalatenschap van erflater te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] een bedrag ter hoogte van € 41.217,50 te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur, alsmede erfgenaam en voormalige bewindvoerder van de nalatenschap van erflater te veroordelen tot betaling aan [gedaagde 2] een bedrag ter hoogte van € 16.217,50, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur, alsmede erfgenaam en voormalige bewindvoerder van de nalatenschap van erflater te veroordelen om binnen een redelijke termijn na het overlijden van [naam 1] , doch uiterlijk binnen 6 maanden na haar overlijden tot afwikkeling van de (resterende) nalatenschap over te gaan, hetgeen in ieder geval zal inhouden - doch niet uitsluitend - de verkoop van de effectenportefeuille die op de balans staat van de besloten vennootschap Fridina Holding B.V. alsmede de overige activa; en - vervolgens - deze besloten vennootschap te ontbinden, en na aftrek van eventuele kosten de verkoopopbrengst samen met het saldo van de ervenrekening, te doen uitbetalen aan [eiseres 1] , zodoende dat zij ieder 1/3-deel van de resterende nalatenschap ex artikel 3:185 BW ontvangen;
IV. [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur en voormalige bewindvoerder van de nalatenschap van erflater ex artikel 4:161 BW te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording binnen 14 dagen na dit vonnis, over de periode vanaf overlijden van erflater tot en met heden, waarbij voorts doch niet uitsluitend aan de overige erfgenamen de navolgende informatie en bewijsstukken dienen te worden verstrekt;
 een overzicht van de ontvangen (netto) huur met bewijsstukken van de woning aan de [de woning] 189-7 te Groningen over de periode 28 februari 2012 tot en met 1 februari 2016;
 de jaarrekeningen Fridina Holding B.V. 2009 t/m 2016 en het jaar 2018;
 een opgave van de effectenportefeuille over 2009 tot en met 2018;
 een bewijsstuk van het bedrag dat medio 2011/2012 werd betaald op grond van de borgstelling van erflater in het faillissement van Fridina Nijverdal B.V.;
 een bewijsstuk van de aflossing van de vordering op Koeltechnische Industrie Fridina B.V.;
 een overzicht van de kosten die in mindering gebracht zijn op de reservering op de ervenrekening ter hoogte van € 45.000,00;
 de rekeningafschriften van de ervenrekening vanaf datum overlijden tot en met heden;
 de pensioenovereenkomst van de Holding waarin de pensioentoezegging aan mevrouw [naam 1] blijkt.
V. en verder te bepalen, dat [gedaagde 1] een direct opeisbare dwangsom verbeurt ter hoogte van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij nalaat aan de veroordeling genoemd onder III en IV te voldoen;
VI. met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten.
3.2.
[eiseres 1] legt aan haar vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft in zijn hoedanigheid van exeuteur in 2012 en in 2016 met [eiseres 1] en [gedaagde 2] afspraken gemaakt omtrent een partiële verdeling van de nalatenschap van erflater. [gedaagde 1] is de verdelingsafspraken niet volledig nagekomen, zodat primair wordt gevorderd dat hij dat alsnog doet en subsidiair dat de rechtbank de nalatenschap partieel verdeelt als bedoeld in artikel 3:185 BW, in die zin dat [gedaagde 1] aan [eiseres 1] moet betalen een bedrag van € 41.217,50 en aan [gedaagde 2] een bedrag van € 16.217,50. Daartoe voert [eiseres 1] het volgende aan.
Onderdeel van de verdelingsafspraken in 2012 was onder meer dat de rekening-courantschuld aan Fridina Holding B.V. ter zake van de pensioenverplichting van [naam 1] en ter hoogte van een bedrag van € 94.122,00 zou worden afgelost en dat op de ervenrekening een bedrag van € 45.000,00 gereserveerd zou worden voor eventuele kosten, onder de voorwaarde dat door [gedaagde 1] een gespecificeerde eindafrekening zou worden opgemaakt. [gedaagde 1] heeft geen specificatie van de volgens hem gemaakte kosten overgelegd waardoor de voorwaarde niet is vervuld. [gedaagde 1] dient daarom 1/3e van het op de ervenrekening gereserveerde bedrag van € 45.000,00 aan [eiseres 1] en 1/3e van het op de ervenrekening gereserveerde bedrag aan [gedaagde 2] te voldoen.
In 2016 is de woning is verkocht. De verkoopopbrengst van de woning bedroeg € 303.625,32. [eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren gerechtigd tot 1/3e van dat bedrag, een bedrag van € 101.208,44. [gedaagde 1] heeft dit bedrag aan [gedaagde 2] betaald. [eiseres 1] heeft slechts een bedrag van € 73.056,69 van [gedaagde 1] ontvangen in plaats van een bedrag van € 101.208,44. [gedaagde 1] heeft ten onrechte bij [eiseres 1] op het bedrag van € 101.208,44 een bedrag van € 25.000,00 in mindering gebracht in verband met een vordering van de Fridina Holding B.V. ter zake van de pensioenvoorziening aan [naam 1] . Daarnaast heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 3.151,75 in mindering gebracht. Dit bedrag heeft [eiseres 1] ontvangen ter zake de verkoop van antiek van erflater. Voor zover [gedaagde 1] een bedrag ter zake van de verkoop van het antiek in mindering mag brengen, is dat 2/3e van € 3.151,75, omdat [eiseres 1] aanspraak kan maken op 1/3e van dat bedrag. Bovendien dient de opbrengst van de tweede verkoop van het antiek, een bedrag van € 501,25, ook te worden verdeeld.
3.3.
Daarnaast wordt gevorderd dat [gedaagde 1] binnen zes maanden na het overlijden van [naam 1] tot de afwikkeling van de (resterende) nalatenschap van erflater dient over te gaan. Tot slot dient [gedaagde 1] op grond van artikel 4:161 BW rekening en verantwoording af te leggen over de periode waarin hij de taak van afwikkelingsbewindvoerder heeft uitgevoerd. [gedaagde 1] is bovendien als executeur op grond van artikel 4:148 BW gehouden om aan [eiseres 1] alle door haar gewenste informatie te verschaffen. Het afleggen van rekening en verantwoording en het verschaffen van informatie dient [gedaagde 1] te doen door middel van het overleggen van de onder IV vermelde stukken, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.4.
[gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres 1] in haar vorderingen althans tot afwijzing daarvan, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [eiseres 1] in de kosten van dit geding. Tot zijn verweer voert [gedaagde 1] , zakelijk weergegeven, het volgende aan. Artikel 4:145 lid 1 BW bepaalt dat indien een executeur is benoemd die tot taak heeft goederen der nalatenschap te beheren, de erfgenamen niet zonder zijn medewerking of machtiging van de kantonrechter over die goederen of hun aandeel daarin beschikken, voordat zijn bevoegdheid tot beheer is geëindigd. [eiseres 1] en [gedaagde 2] kunnen dus uitsluitend met medewerking van [gedaagde 1] of machtiging van de kantonrechter beschikken over nalatenschapsgoederen of hun aandeel daarin. Zolang [gedaagde 1] nog niet klaar is met zijn taak als executeur, kan van verdeling nog geen sprake zijn. Bovendien hebben partijen in 2012 en in 2016 geen afspraken gemaakt over een partiële verdeling. Dat blijkt ook uit de overgelegde correspondentie. Anders dan [eiseres 1] aanvoert, zijn partijen in 2012 niet overeengekomen dat de rekeningcourant-schuld van destijds € 76.853,00 zou worden afgelost. Verder dient [gedaagde 1] te zijner tijd over het gereserveerde bedrag van € 45.000,00 verantwoording afleggen, maar die verplichting gold nog niet op het moment dat partijen zijn overeengekomen dat dit bedrag zou worden gereserveerd voor eventuele kosten. In 2016 is het bedrag van € 25.000,00 bij [eiseres 1] in mindering gebracht op 1/3e van de verkoopopbrengst van de woning vanwege het aflossen van de rekening-courantschuld van Fridina Holding B.V. Daardoor is Fridina Holding B.V. in staat gesteld om te blijven voldoen aan de verplichtingen om pensioen aan [naam 1] te betalen. Het bedrag van € 3.151,75 is op 1/3e van de verkoopopbrengst in mindering gebracht vanwege de verkoop van antiek, omdat dat bedrag aan de nalatenschap toekomt.
3.5.
Verder bestaat er geen grond op basis waarvan [gedaagde 1] moet worden veroordeeld om binnen zes maanden na het overlijden van [naam 1] tot de afwikkeling van de (resterende) nalatenschap van [gedaagde 1] over te gaan. Tot slot hoeft [gedaagde 1] thans nog geen rekening en verantwoording af te leggen. Die verplichting bestaat blijkens het testament pas op het moment dat zowel zijn taak als afwikkelingsbewindvoerder én zijn taak als executeur is geëindigd en daarvan is nog geen sprake. [gedaagde 1] is op dit moment als executeur slechts gehouden tot het geven van inlichtingen en daaronder valt niet de verplichting om de door [eiseres 1] gewenste stukken over te leggen.

4.De beoordeling

Bevoegde rechter en toepasselijk recht

4.1.
Nu [eiseres 1] in Groot-Brittannië woonachtig is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en zo ja, welk recht moet worden toegepast.
4.2.
Erflater is na 17 augustus 2015 overleden, zodat de Erfrechtverordening van toepassing is. Op grond van artikel 4 van de Erfrechtverordening zijn de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, internationaal bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel. Niet in geschil is dat erflater ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om over onderhavige vorderingen te beslissen. Ook het Nederlandse recht is van toepassing, omdat erflater in zijn testament een geldige keuze voor het Nederlandse recht heeft uitgebracht (artikel 22 Erfrechtverordening).
Verstekverlening
4.3.
[gedaagde 2] is niet (tijdig) in onderhavige procedure verschenen, zodat jegens hem verstek is verleend. Ingevolge artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt, nu [gedaagde 1] wel is verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak moet worden beschouwd.
Wijziging van eis
4.4.
[eiseres 1] heeft hij akte van 10 maart 2020 haar eis vermeerderd. [gedaagde 1] heeft geen bezwaar tegen de gewijzigde eis. Ten aanzien van [gedaagde 2] geldt dat hij niet in het geding is verschenen en op grond van artikel 130 Rv een verandering of vermeerdering van eis tegen hem is uitgesloten, tenzij [eiseres 1] de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan [gedaagde 2] kenbaar heeft gemaakt. Hoewel dat laatste niet is gebeurd, zal de rechtbank de gewijzigde eis toelaten, omdat [eiseres 1] alleen de vordering onder IV heeft vermeerderd en die vordering niet tegen [gedaagde 2] is gericht. [eiseres 1] vordert immers dat [gedaagde 1] bepaalde stukken aan haar verstrekt. Verder heeft [eiseres 1] tijdens de comparitie na antwoord haar eis verminderd, in die zin dat waar in het petitum van de dagvaarding € 41.775,89 en € 16.775,89 wordt vermeld, moet worden gelezen € 41.217,50 en € 16.217,50. Die eiswijziging is op grond van artikel 129 Rv toelaatbaar.
De vorderingen
4.5.
Onderhavige procedure betreft in de kern genomen een verdelingsgeschil. [eiseres 1] heeft meerdere vorderingen ingesteld, die de rechtbank hierna puntsgewijs zal beoordelen.
Vorderingen I en II
4.6.
[eiseres 1] heeft tijdens de comparitie na antwoord nader toegelicht dat zij met haar vorderingen onder I en II primair bedoelt om nakoming te vorderen van de partiële verdelingsafspraken die [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur (en dus niet in hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder) met [eiseres 1] en [gedaagde 2] zou hebben gemaakt en subsidiair, voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat die afspraken niet zijn gemaakt, dat de rechtbank de nalatenschap partieel verdeelt. Het meest verstrekkende verweer dat [gedaagde 1] daartegen voert is dat de vordering van [eiseres 1] ter zake van partiële verdeling prematuur is, omdat op grond van artikel 4:145 BW verdeling pas aan de orde zou kunnen zijn als [gedaagde 1] zijn taak als executeur heeft voltooid. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de taak van [gedaagde 1] als executeur nog niet is geëindigd. In artikel 4:145 BW is bepaald dat in geval van benoeming van een executeur, die tot taak heeft goederen der nalatenschap te beheren, de erfgenamen niet zonder zijn medewerking of machtiging van de kantonrechter over die goederen of hun aandeel daarin kunnen beschikken, voordat zijn bevoegdheid tot beheer is geëindigd. Uitgangspunt van artikel 4:145 BW is dat de executele moet zijn voltooid alvorens de nalatenschap kan worden verdeeld. Dat geldt, anders dan [eiseres 1] aanvoert, ook voor partiële verdeling op grond van artikel 3:179 BW. Eén en ander lijdt uitzondering, zoals in artikel 4:145 lid 1 BW is bepaald, indien de executeur medewerking verleent aan de (partiële) verdeling of er een machtiging van de kantonrechter is verstrekt. De ratio van artikel 4:145 lid 1 BW is dat het beschikken door de erfgenamen over de goederen van de nalatenschap tot gevolg heeft dat deze goederen niet meer onder het beheer van de executeur vallen, waardoor de executeur deze niet meer te gelde kan maken ter voldoening van de schulden van de nalatenschap.
4.8.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres 1] (primair) bedoelt dat [gedaagde 1] door het maken van partiële verdelingsafspraken in 2012 en 2016 medewerking in de hiervoor bedoelde zin heeft verleend en dat hij slechts nog uitvoering dient te geven aan de gemaakte afspraken. Verder begrijpt de rechtbank dat [eiseres 1] ten aanzien van de afspraken die volgens haar in 2012 zijn gemaakt, voor een deel nakoming vordert, namelijk voor zover die betrekking hebben op het gereserveerde bedrag op de ervenrekening van € 45.000,00. [eiseres 1] stelt dat zij ermee akkoord is gegaan dat het bedrag van € 45.000,00 zou worden gereserveerd voor eventuele kosten, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] een specificatie zou opmaken van de kosten die door [gedaagde 1] zouden worden betaald. Omdat [gedaagde 1] dat destijds niet heeft gedaan, is (zo begrijpt de rechtbank) de voorwaarde niet in vervulling gegaan en is de overeenkomst ten aanzien van de reservering niet tot stand gekomen. Om die reden zou 1/3e van dat bedrag thans aan [eiseres 1] moeten worden uitbetaald.
4.9.
De rechtbank is met [gedaagde 1] van oordeel dat [eiseres 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde 1] ten tijde van het maken van afspraak omtrent de reservering al een specificatie moest overleggen van de te maken kosten en dus niet heeft voldaan aan de volgens haar gestelde voorwaarde. In de brief van 6 juni 2012 heeft (de voormalig advocaat van) [eiseres 1] geschreven dat de erfgenamen begrijpen dat er een reservering dient te geworden aangehouden voor
mogelijkekosten en dat, voordat zij een akkoord geeft voor
gemaaktekosten, zij eerst kennis willen nemen van een gespecificeerde eindafrekening. Daaruit begrijpt de rechtbank dat [eiseres 1] , anders dan door haar nu wordt bepleit, hooguit achteraf inzage wilde in de kosten die [gedaagde 1] met het bedrag van € 45.000,00 zou betalen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] aan die voorwaarde al kan voldoen, maar dat nog niet heeft gedaan. Voor zover voormelde voorwaarde overigens zou zijn overeengekomen, valt bovendien zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien op grond waarvan [gedaagde 1] op dit moment € 15.000,00 aan [eiseres 1] dient te voldoen. [eiseres 1] stelt niet dat zij met [gedaagde 1] is overeengekomen dat [gedaagde 1] medewerking zou verlenen aan de partiële verdeling van het bedrag van € 45.000,00, indien hij niet aan de volgens [eiseres 1] gestelde voorwaarde zou voldoen.
4.10.
[eiseres 1] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat in 2016 met [gedaagde 1] afspraken zijn gemaakt over een partiële verdeling. [eiseres 1] heeft aangevoerd dat de woning in 2016 is verkocht, de verkoopopbrengst € 303.625,32 bedroeg en dat [eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] allemaal voor 1/3e
gerechtigdzijn tot dat bedrag. Zij zouden volgens [eiseres 1] allemaal direct 1/3e van de verkoopopbrengst ontvangen, hetgeen door [gedaagde 1] wordt betwist. Dat [gedaagde 1] daarover afspraken heeft gemaakt met [eiseres 1] en [gedaagde 2] , in die zin dat hij eraan mee zou werken dat zij allebei een bedrag van € 101.208,44 zouden ontvangen, heeft [eiseres 1] niet onderbouwd. Uit de e-mail van 8 februari 2016 blijkt bovendien dat [gedaagde 1] die medewerking juist niet verleende; hij was uitsluiteind bereid om een deel van de verkoopopbrengst aan te wenden met het oog op de pensioenverplichting jegens [naam 1] . Het gaat hier weliswaar om een op Fridina Holding B.V. rustende verbintenis, maar [gedaagde 1] voert terecht aan dat de tot nalatenschap een rekening-courantschuld aan deze vennootschap behoort en dat door de gedeeltelijke aflossing liquiditeiten - benodigd voor nakoming van de pensioenverplichting - zijn verkregen. Dat de schuldeisers van [gedaagde 2] door middel van beslaglegging zich op 1/3e van de verkoopopbrengst hebben weten te verhalen, maakt het voorgaande ook niet anders. Ook [gedaagde 2] dient, zo heeft [gedaagde 1] onweersproken aangevoerd, alsnog het bedrag van € 25.000,00 (terug) te betalen. [eiseres 1] heeft verder niet gesteld dat [gedaagde 1] zijn medewerking heeft verleend aan de verdeling van de verkoopopbrengst van het antiek, zodat niet valt in te zien op grond waarvan [gedaagde 1] op dit moment 1/3e van de verkoopopbrengst van € 3.653,00 aan [eiseres 1] en [gedaagde 2] dient te voldoen.
4.11.
[eiseres 1] heeft subsidiair bedoeld te vorderen dat de rechtbank tot partiële verdeling overgaat, in die zin dat [gedaagde 1] aan [eiseres 1] een bedrag van € 41.217,50 moet betalen en aan [gedaagde 2] een bedrag van € 16.217,50. Nu de executele nog niet tot een einde is gekomen, kan de rechtbank daartoe - gelet op het in artikel 4:145 lid 1 BW bepaalde - in beginsel niet overgaan. Dat is mogelijk anders indien [eiseres 1] voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit kan volgen dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan en zij een voldoende belang heeft bij haar vordering (in lijn met HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939), maar dat heeft [eiseres 1] niet gesteld.
4.12.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen onder I en II ter zake van (de nakoming van) de partiële verdeling(safspraken) zullen worden afgewezen.
Vordering III
4.13.
[eiseres 1] heeft op geen enkele manier onderbouwd op grond waarvan [gedaagde 1] zou moeten en kunnen worden veroordeeld om binnen zes maanden na het overlijden van [naam 1] tot afwikkeling van de (resterende) nalatenschap over te gaan. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [gedaagde 1] zijn taak als executeur niet zal voltooien. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Vordering IV
4.14.
Tussen partijen staat vast dat de taak van [gedaagde 1] als afwikkelingsbewindvoerder inmiddels is geëindigd en de taak van [gedaagde 1] als executeur nog niet. Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde 1] over de periode waarin hij zijn taak als afwikkelingsbewindvoerder uitvoerde, thans rekening en verantwoording moet afleggen. Volgens [eiseres 1] is dat het geval, omdat in artikel 4:161 lid 1 BW is bepaald dat de bewindvoerder aan het einde van zijn taak rekening en verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende, in het onderhavige geval de erfgenamen. Volgens [gedaagde 1] is dat niet het geval, omdat in het testament een specifieke regeling is opgenomen over het afleggen van rekening en verantwoording en die regeling zo moet worden uitgelegd dat het afleggen van rekening en verantwoording pas dient te gebeuren als zowel de taak van [gedaagde 1] als afwikkelingsbewindvoerder als de taak van [gedaagde 1] als executeur is geëindigd. [eiseres 1] betwist - zo begrijpt de rechtbank - die uitleg.
4.15.
De rechtbank overweegt dat het testament moet worden uitgelegd met toepassing van artikel 4:46 BW. Dit betekent dat bij de uitleg moet worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Erflater heeft [gedaagde 1] benoemd tot executeur en heeft de taken en bevoegdheden van [gedaagde 1] uitgebreid door hem ook te benoemen tot afwikkelingsbewindvoerder. [gedaagde 1] is daarmee benoemd tot een zogenaamd 'drie-sterren-executeur'. Omtrent díe taak heeft erflater in zijn testament bepaalde regelingen opgenomen onder het kopje 'executeur en afwikkelingsbewindvoerder'. Onder dat kopje is bepaald dat 'de executeur' gehouden is om bij het einde van zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen aan zijn erfgenamen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gecombineerde taak van [gedaagde 1] als executeur en afwikkelingsbewindvoerder en het feit dat de regeling omtrent het afleggen van rekening en verantwoording is opgenomen onder het kopje executeur én afwikkelingsbewindvoerder, het testament zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde 1] rekening en verantwoording moet afleggen als zijn taak als 'drie-sterren-executeur' is geëindigd. Die uitleg is naar het oordeel van de rechtbank ook niet in strijd met artikel 4:161 BW. Aangezien de taak van [gedaagde 1] als executeur nog niet is geëindigd, hoeft [gedaagde 1] thans nog geen rekening en verantwoording af te leggen.
4.16.
Verder verschillen partijen van mening over de vraag of [gedaagde 1] de door [eiseres 1] gewenste stukken op grond van artikel 4:148 BW aan haar over moet leggen. In artikel 4:148 BW is bepaald dat de executeur aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak geven moet geven. De ratio van dit artikel brengt met zich dat de executeur zodanige inlichtingen aan de erfgenamen moet verschaffen dat zij inzicht kunnen krijgen in de wijze waarop hij het beheer voert. De inlichtingen zijn daarmee dus beperkt tot die gegevens die voor dat doel nodig zijn. [eiseres 1] heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde 1] specifiek de door haar gevorderde stukken moet overleggen om aan zijn informatieplicht jegens haar te voldoen. [eiseres 1] heeft aan haar vordering in eerste instantie ook ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] als executeur rekening en verantwoording moet afleggen en in dat kader de door haar gevorderde stukken moet overleggen. Zij heeft daarna de grondslag van haar vordering gewijzigd, maar heeft dat vervolgens niet nader onderbouwd. Bovendien heeft [gedaagde 1] een groot deel van de door [eiseres 1] gewenste stukken aan haar verstrekt (productie 1 tot en met 11 van [gedaagde 1] ). Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.17.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de vraag of [gedaagde 1] in de juiste hoedanigheid is gedagvaard in het midden kan blijven, omdat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 710