ECLI:NL:RBNNE:2020:1823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
C/18/192650/HA ZA 19-121
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil over ontwerp en bouw van een woning met betrekking tot schending van auteursrecht en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure over een auteursrechtelijk geschil. De eiser, een besloten vennootschap gevestigd te Harkema, had een overeenkomst gesloten met gedaagde 2, die een woning wilde laten bouwen. De overeenkomst hield in dat de eiser het ontwerp van de woning zou verzorgen en deze zou bouwen. Nadat het ontwerp gereed was, heeft gedaagde 2 de woning echter door een derde laten bouwen, zonder toestemming van de eiser, die het auteursrecht op het ontwerp had. De eiser vorderde schadevergoeding wegens schending van het auteursrecht en ongerechtvaardigde verrijking, omdat zij legeskosten had voorgeschoten voor de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 2 het auteursrecht van de eiser had geschonden door het ontwerp zonder toestemming te verveelvoudigen. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 1.000,00 voor het onrechtmatig gebruik van het auteursrechtelijk beschermd ontwerp, en € 6.624,64 voor de bouwleges die de eiser had voorgeschoten. De vordering tot vergoeding van overige kosten werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde gedaagde 2 tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser, die in totaal werden vastgesteld op € 5.963,16. Tevens werd gedaagde 2 veroordeeld tot betaling van de kosten aan gedaagde 1 en gedaagde 3 Beheer, die in totaal werden vastgesteld op € 1.074,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/192650 / HA ZA 19-121
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser],
gevestigd te Harkema,
eiseres, hierna te noemen
[eiser],
advocaat: mr. J.M.E. Hamming, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te Opende, hierna te noemen
[gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
wonende te Opende, hierna te noemen
[gedaagde 2],
3. de besloten vennootschap
[gedaagde 3],
gevestigd te Opende, hierna te noemen,
[gedaagde 3] ,
gedaagden,
advocaat: mr. E.D. de Jong, kantoorhoudende te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2019;
  • de akte in het geding brengen stukken van [eiser] van 23 januari 2020;
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2020.
1.2.
Bij brief van 7 februari 2020 van mr. De Jong is opgemerkt dat het proces-verbaal van comparitie op een aantal punten aanvulling en/of correctie behoeft. De rechtbank wijzigt het proces-verbaal in die zin dat waar in de een na laatste alinea op pagina 4 staat 'Bovendien zou [gedaagde 2] bij toewijzing' moet worden gelezen 'Bovendien zou [eiser] bij toewijzing'. De rechtbank laat de overige opmerkingen buiten beschouwing, nu niet gebleken is dat het zou gaan om een kennelijke verschrijving of vergissing en de rechtbank ook overigens, aan de hand van de aantekeningen van de griffier, niet is gebleken dat het proces-verbaal ter zake niet juist of onvolledig is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de voorgestelde wijzigingen zouden zijn overgenomen, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 februari 2017 hebben [eiser] en [gedaagde 2] een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [eiser] een woning voor [gedaagde 2] zou ontwerpen en op het perceel van [gedaagde 2] aan de [adres 1] te Opende zou bouwen tegen betaling van een bedrag van € 267.954,00. In de akte van 16 februari 2017 waarin de overeenkomst is neergelegd, is onder meer bepaald:
'
2.(A) KEUZE
Indien er ter zake van de bouw van de onder I van deze akte bedoelde woning nog geen sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning, wordt de overeenkomst aangegaan onder de opschortende voorwaarde, dat er binnen
negenmaanden na ondertekening door de Verkrijger van deze overeenkomst een onherroepelijke omgevingsvergunning is.'
2.2.
Partijen zijn nadien overeengekomen dat [eiser] meerwerk zou verrichten, waardoor het totaalbedrag wijzigde naar € 335.474,00.
2.3.
[eiser] heeft vervolgens aan Buro [naam 1] de opdracht gegeven een ontwerp van de woning (hierna: het eerste ontwerp) te maken. Buro [naam 1] heeft het eerste ontwerp gemaakt.
2.4.
Tussen [eiser] en Buro [naam 1] bestaat een overeenkomst met betrekking tot de auteursrechten op de door Buro [naam 1] gemaakte ontwerpen. In de akte van 24 juli 2013 waarin die overeenkomst is vastgelegd, is onder meer bepaald:
'1. [naam 1] draagt hierbij het auteursrecht over aan U. [eiser] voor alle reeds voor de datum van ondertekening van deze overeenkomt in opdracht van U. [eiser] door [naam 1] gemaakte ontwerpen;
2. Partijen komen overeen dat U. [eiser] voor toekomstige (na datum deze overeenkomst) in opdracht van U. [eiser] gemaakte ontwerpen auteursrechthebbende is.'
2.5.
[gedaagde 2] heeft vervolgens een afspraak met de gemeente gemaakt om het eerste ontwerp te bespreken in verband met de verlening van een benodigde vergunning. Tijdens die bespreking is op het eerste ontwerp een aantal aantekeningen c.q. wijzigingen aangebracht. Buro [naam 1] heeft daarna op verzoek van [gedaagde 2] het eerste ontwerp gewijzigd zoals [gedaagde 2] met de gemeente had besproken (hierna: het gewijzigde ontwerp).
2.6.
Op 28 juli 2017 is door [eiser] een voor de bouw van de woning noodzakelijke omgevingsvergunning aangevraagd. [eiser] heeft de daarvoor verschuldigde leges van
€ 6.624,64 aan de gemeente voldaan.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde 2] bij brief van 16 november 2017 laten weten dat de omgevingsvergunning nog niet was verstrekt en de door partijen gesloten overeenkomst daarom op grond van artikel 2 van de akte (r.o. 2.1.) was komen te vervallen. Partijen hebben daarover vervolgens (telefonisch) gesproken. [eiser] heeft voorgesteld een nieuwe overeenkomt met [gedaagde 2] te sluiten. [gedaagde 2] heeft daar niet mee ingestemd.
2.8.
[eiser] heeft op 7 december 2017 een brief aan [gedaagde 2] gestuurd, waarin zij onder meer heeft geschreven:
'Op 16 november heeft u een brief ontvangen waarin wij u hebben geïnformeerd dat er opschortende voorwaarden in werking zijn getreden en dat de aannemingsovereenkomst is vervallen.
Uiteraard willen wij de werkzaamheden voortzetten tegen de actuele prijzen waarin rekening is gehouden met de afgelopen- en huidige prijsstijgingen.
De overeenkomsten met actuele prijzen heeft u 29 november 2017 per e-mail ontvangen. U geeft aan de actuele overeenkomsten niet voor akkoord te willen tekenen.
Graag vernemen wij uiterlijk 14 december of u het traject wilt voortzetten middels de actuele overeenkomsten.
Mochten wij geen bericht van u ontvangen dan zijn we genoodzaakt de omgevingsvergunning in te trekken.
Eventueel zijn wij bereid de omgevingsvergunning aan u over te dragen tegen een vergoeding voor de gemaakte kosten. Waarmee u vrij bent deze omgevingsvergunning te gebruiken bij een aannemer naar uw keuze.'
2.9.
Vervolgens heeft er tussen partijen op 11 december 2017 een gesprek plaatsgevonden over de overname van de omgevingsvergunning. Op 12 december 2017 heeft [eiser] nogmaals een brief aan [gedaagde 2] gestuurd, waarin onder meer is te lezen:
'U heeft op 11 december jl. aan de heer [naam 2] aangegeven de omgevingsvergunning over te willen nemen tegen de gemaakte kosten, zoals door ons is aangeboden in de brief van 7 december jl. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gemaakte kosten.
[…]
De gemaakte kosten bedragen € 13.954,74. Graag ontvangen wij deze brief uiterlijk voor
14 december 2017 getekend voor akkoord retour, waarna de factuur naar u wordt verzonden. De omgevingsvergunning wordt aan u overgedragen onder de opschortende voorwaarde dat de factuur uiterlijk 21 december 2017 is voldaan.'
2.10.
Op 15 december 2017 is de omgevingsvergunning verleend. [gedaagde 2] heeft de omgevingsvergunning bij de gemeente opgevraagd. [gedaagde 2] heeft daarna de woning conform het gewijzigde ontwerp door een derde laten bouwen.
2.11.
[eiser] heeft op 18 december 2018 een brief aan [gedaagde 2] gestuurd. In die brief is onder meer te lezen:
'Nu u het auteursrechtelijk beschermde ontwerp van cliënte zonder toestemming van cliënte heeft verveelvoudigd, terwijl cliënte u een zeer billijk voorstel had gedaan, stelt cliënte zich, gezien de huidige situatie op het standpunt dat het eerder voorstel niet herhaald zal worden. U bent achter de rug om van cliënte met de arbeid, de inzet en het ontwerp van cliënte aan de haal gegaan, zonder daarvoor de vergoeding te betalen en u heeft daarbij een voordeel behaald dat u niet toekomt.
Cliënte is echter bereid om u alsnog éénmalig toestemming (éénmalige licentie) te verstrekken voor gebruik van het in haar opdracht gemaakt ontwerp met kenmerk 5644. De voorwaarden zijn echter dat u haar ten eerste de door cliënte gemaakte kosten ad
€ 13.954,74 inclusief 21% BTW vergoedt, alsmede de bouwleges ad € 6.624,64 en tevens een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding voor het ongeoorloofd gebruik van het ontwerp en de overige kosten die in eerste instantie niet aan u doorberekend waren.
Deze vergoeding die cliënte billijk acht is 10% (een niet ongebruikelijke boeteclausule) van de bouwsom à € 344.710,00 derhalve € 34.471,00.
Echter cliënte is bereid
enkel in het kader van een minnelijke schikking en ter voorkoming van verdere kosten en energie, akkoord te gaan met 7,5% oftewel € 25.853,25, uiteraard naast een vergoeding van de reeds gemaakte kosten.'
2.12.
Bij brief van 11 januari 2019 heeft [eiser] nogmaals aan [gedaagde 2] verzocht c.q. gesommeerd om het in voormelde brief genoemde bedrag, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten, aan haar te voldoen.
2.13.
Op 1 februari 2019 heeft (de advocaat van) [gedaagde 2] een brief aan [eiser] gestuurd, waarin hij onder meer heeft geschreven:
'Onder meer bij brief d.d. 12 december 2017 heeft uw cliënte laten weten dat cliënt tegen betaling de omgevingsvergunning (waarvan deel uitmaakt het ontwerp) kon overnemen en kon gebruiken bij een aannemer naar keuze van cliënt, waarmee het klaar zou zijn.
Cliënte heeft, omdat zij nadien niets meer van uw cliënte heeft vernomen en wel de door haar beoogde woning wilde (en moest) laten bouwen, de vergunning, die op 15 december 2017 is verleend, van de gemeente ontvangen en heeft later een ander bouwbedrijf de woning laten bouwen. Van de zijde van uw cliënte werd niets meer vernomen, hetgeen een volstrekt vreemde gang van zaken is. Immers, gebruikelijk is dat uw cliënte een factuur aan cliënt zou hebben gestuurd en met hem zou hebben gecommuniceerd.
[…]
Zonder mij nu uit te laten of er sprake is van een auteursrechtelijk(e) ontwerp (bescherming) en zonder mij uit te laten over vermeend onrechtmatig handelen zijdens cliënt (daartoe behoud ik mij alle rechten namens cliënt voor) merk ik op, dat de zijdens uw cliënte gevorderde schadevergoeding nergens op gebaseerd is en als excessief bestempeld dient te worden.
[…]
Cliënte is bereid om de licentievergoeding te betalen. Ook is zij bereid om de overige kostenposten als vermeld in de brief d.d. 12 december 2017 te voldoen, behoudens het bedrag ad € 1.037,76 (excl. BTW) en € 100,-- (excl. BTW). Die twee posten worden betwist door cliënte.'
2.14.
Bij e-mail van 19 februari 2019 heeft (de advocaat van) [gedaagde 2] aan (de advocaat van) [eiser] onder meer het volgende geschreven:
'Zoals bij emailbericht d.d. 1 februari jl. door mij is aangegeven, is cliënt bereid om de licentievergoeding te betalen alsmede de overige kostenposten als vermeld in de brief van uw cliënte d.d. 12 december 2017, behoudens het bedrag ad € 1.037,76 (excl. BTW) en
€ 100,-- (excl. BTW). Die twee posten worden betwist door cliënt.
Aldus zal cliënt een bedrag ad € 12.578,04 (incl. BTW) aan uw cliënte voldoen, en wel door overmaking daarvan op het door u bij brief d.d. 18 december jl. opgegeven IBAN van uw cliënte.
Na betaling is wat cliënt betreft deze kwestie afgedaan.'
2.15.
Op 21 februari 2019 heeft [gedaagde 2] het bedrag van € 12.578,04 aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van:
a. € 34.471,00 ter zake van vergoeding voor onrechtmatig gebruik auteursrechtelijk beschermd ontwerp, althans een door de rechtbank naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding;
b. € 1.037,76 excl. btw (€ 1.255,60 inclusief btw) voor
'bespreken en uitwerken installatieplan'en € 100 excl. btw (€ 121,00 inclusief btw) voor
'annuleren alle onderaannemers';
c. € 6.624,64 voor de bouwleges;
d. € 1.603,86 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. met veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van dit geding (mede berekend ex artikel 1019h Rv), te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van [gedaagde 2] in de nakosten van € 131,00 dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt van € 199,00.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Buro [naam 1] heeft het eerste en het gewijzigde ontwerp gemaakt. Het auteursrecht van die ontwerpen is overgedragen aan [eiser] op grond van de onder r.o. 2.4. vermelde akte. [gedaagde 2] heeft dat auteursrecht geschonden door zonder toestemming van [eiser] het gewijzigde ontwerp te verveelvoudigen als bedoeld in artikel 1 Auteurswet (Aw). [gedaagde 2] heeft immers een woning gebouwd conform het gewijzigde ontwerp. [gedaagde 2] heeft daardoor onrechtmatig gehandeld en dient de schade die [eiser] daardoor heeft geleden te vergoeden. [eiser] begroot haar schade op 10% van de met [gedaagde 2] overeengekomen bouwsom, een bedrag van € 34.471,00. Verder is [gedaagde 2] ongerechtvaardigd verrijkt. [eiser] heeft werkzaamheden voor [gedaagde 2] verricht en heeft in dat verband kosten gemaakt van € 13.954,74. Daarnaast heeft [eiser] de bouwleges van € 6.624,64 betaald. [gedaagde 2] is verrijkt, omdat [gedaagde 2] een derde opdracht had moeten geven voor deze werkzaamheden indien [eiser] de werkzaamheden niet had verricht en die derde voor die werkzaamheden had moeten betalen. Ook de bouwleges had [gedaagde 2] moeten voldoen indien [eiser] de bouwleges niet had betaald.
3.3.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in haar vorderingen, dan wel tot ontzegging daarvan met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure alsmede in de nakosten welk forfaitair zijn vastgesteld op € 131,00 zonder betekening van het vonnis, welk bedrag dient te worden verhoogd met € 68,00 indien het niet binnen veertien dagen na aanschrijving is voldaan en het vonnis alsnog wordt betekend en zowel de proceskosten als de nakosten, voor zover mogelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dit vonnis. Tot zijn verweer voert hij, zakelijk weergegeven, het volgende aan. [gedaagde 2] heeft geen inbreuk gemaakt op een auteursrecht van [eiser] , omdat [gedaagde 2] zelf het auteursrecht op het gewijzigde ontwerp heeft. Het eerste ontwerp is namelijk naar de ideeën van [gedaagde 2] aangepast, zodat hij de 'maker' van het gewijzigde ontwerp is als bedoeld in artikel 4 Aw. Voor zover anders zou worden geoordeeld, is er ook geen sprake van schending van een auteursrecht omdat [eiser] toestemming aan [gedaagde 2] heeft gegeven voor het verveelvoudigen van het gewijzigde ontwerp. Partijen zijn namelijk op 11 december 2017 overeengekomen dat [gedaagde 2] de omgevingsvergunning van [eiser] zou overnemen tegen de door [eiser] gemaakte kosten. Daarvan maakte onderdeel uit de licentie van [eiser] om conform het gewijzigde ontwerp te bouwen. Verder betwist [gedaagde 2] de hoogte van de schade ten gevolge van de vermeende schending van het auteursrecht. [gedaagde 2] betwist ook dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat van een verrijking en verarming geen sprake is. Bovendien heeft [eiser] een beroep op de opschortende voorwaarde gedaan waardoor de overeenkomst van 16 februari 2017 is vervallen. Daarmee heeft zij het risico genomen dat zij haar kosten niet kan verhalen.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft tijdens de comparitie na antwoord haar eis gewijzigd, in die dat zij haar vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer intrekt. De rechtbank zal hierna van de gewijzigde eis, zoals ook onder 3.1. is opgenomen, uitgaan.
4.2.
In deze procedure ligt allereerst de vraag voor of [eiser] een auteursrecht op het gewijzigde ontwerp van de woning toekomt, dat [gedaagde 2] heeft geschonden en waardoor [gedaagde 2] schadeplichtig is jegens [eiser] . Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [gedaagde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt.
Schadevergoeding wegens schending auteursrecht
4.3.
Het auteursrecht is ex artikel 1 Aw het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld. Artikel 10 Aw bepaalt wat onder werken van letterkunde, wetenschap of kunst wordt verstaan. Behoudens bewijs van het tegendeel wordt volgens artikel 4 Aw voor de maker gehouden hij die op of in het werk als zodanig is aangeduid, of bij gebreke van zulk een aanduiding, degene, die bij de openbaarmaking van het werk als maker daarvan is bekend gemaakt door hem, die het openbaar maakt.
4.4.
Het auteursrecht is vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht (artikel 2 lid 1 Aw). De maker, of zijn rechtverkrijgende, kan bovendien aan een derde een licentie verlenen voor het geheel of een gedeelte van het auteursrecht (artikel 2 lid 2 Aw). De levering vereist voor gehele of gedeeltelijke overdracht, alsmede de verlening van exclusieve licentie, geschiedt bij een daartoe bestemde akte (artikel 2 lid 3 Aw).
4.5.
Tussen partijen staat vast dat het gewijzigde ontwerp een werk is als bedoeld in artikel 1 Aw en artikel 10 Aw en dat het gewijzigde ontwerp door [gedaagde 2] is verveelvoudigd doordat hij een woning heeft laten realiseren overeenkomstig dat ontwerp. [gedaagde 2] mocht het werk verveelvoudigen indien hij de maker is van het gewijzigd ontwerp zoals is bedoeld in artikel 4 Aw. Dat recht had [gedaagde 2] ook indien [eiser] het auteursrecht op het gewijzigd ontwerp heeft en zij aan [gedaagde 2] de licentie heeft gegeven om te het werk te verveelvoudigen. Partijen zijn allereerst in geschil over de vraag wie het auteursrecht op het gewijzigde ontwerp heeft. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.6.
Niet in geschil is dat Buro [naam 1] in opdracht van [eiser] het eerste ontwerp heeft gemaakt en het auteursrecht op dat ontwerp vanwege de overeenkomst tussen Buro [naam 1] en [eiser] aan [eiser] is overgedragen. Verder staat tussen partijen vast dat [gedaagde 2] vervolgens een overleg heeft gepland met een medewerker van de gemeente en een lid van de welstandscommissie om het eerste ontwerp te bespreken. [gedaagde 2] stelt dat de medewerker van de gemeente (althans van de welstandscommissie) tijdens dat gesprek heeft aangegeven dat het eerste ontwerp aangepast moest worden, wilde zij de benodigde vergunning kunnen verlenen. Tijdens dat overleg zijn daarom door [gedaagde 2] , een medewerker van de gemeente en een medeweker van welstandscommissie op het eerste ontwerp aantekeningen gemaakt c.q. wijzigingen aangebracht. Zo is volgens [gedaagde 2] op het eerste ontwerp een lessenaarskap vervangen door een kap met een asymmetrische nok, is de houten bekleding van de woning verlaagd van de eerste verdieping tot de nok naar een meter boven het maaiveld, zijn de ramen anders uitgelijnd en zijn de witte boeidelen vervangen door antracietkleurige boeidelen. Daarna heeft [gedaagde 2] aan Buro [naam 1] gevraagd om zijn 'ideeën', dat wil zeggen de aantekeningen c.q. wijzigingen die op het eerste ontwerp zijn bijgeschreven, uit te werken. Buro [naam 1] heeft vervolgens een nieuw ontwerp gemaakt, het gewijzigde ontwerp.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [gedaagde 2] aan Buro [naam 1] gevraagd heeft om aan de hand van zijn aanpassingen het gewijzigde ontwerp te maken, niet maakt dat [gedaagde 2] als maker van het gewijzigde ontwerp kan worden beschouwd. Dat zou mogelijk anders zijn indien [gedaagde 2] een nieuwe (handgetekende) schets had gemaakt die wezenlijk anders was dan het eerste ontwerp en Buro [naam 1] enkel de taak had om die schets om te zetten naar een ontwerp, zonder dat zij zelf wijzigingen hoefde door te voeren. Dat van een dergelijke situatie sprake was, is echter gesteld noch gebleken. [gedaagde 2] heeft het eerste ontwerp waarop hij aantekeningen heeft gemaakt niet overgelegd. Bovendien heeft hij tijdens de comparitie na antwoord verklaard dat hij aan Buro [naam 1] opdracht heeft gegeven om zijn ideeën 'uit te werken'. Daaruit begrijpt de rechtbank dat Buro [naam 1] de ideeën van [gedaagde 2] heeft moeten vertalen naar een gewijzigd ontwerp en van voornoemde situatie geen sprake was. Ook het gewijzigde ontwerp kan daarom worden aangezien als een geesteskind van Buro [naam 1] . Buro [naam 1] heeft het auteursrecht op dat ontwerp overgedragen aan [eiser] (artikel 2 Aw), zodat [eiser] het uitsluitend recht heeft om het gewijzigde ontwerp te verveelvoudigen.
4.8.
Vervolgens rijst de vraag of [eiser] aan [gedaagde 2] een licentie heeft gegeven om het gewijzigde ontwerp te verveelvoudigen als bedoeld in artikel 2 lid 2. [gedaagde 2] stelt dat dat het geval is. Volgens [gedaagde 2] heeft [eiser] op 10 december 2017 aan [gedaagde 2] het voorstel gedaan om de omgevingsvergunning over te nemen. Met de overname van de omgevingsvergunning zou [gedaagde 2] ook een licentie krijgen om het gewijzigde ontwerp te verveelvoudigen. [gedaagde 2] stelt dat partijen op 11 december 2017 contact met elkaar hebben gehad en tijdens dat gesprek overeenstemming hebben bereikt over de overname van de omgevingsvergunning en daarmee de licentie om het gewijzigde ontwerp te verveelvoudigen. Ter onderbouwing van die stelling verwijst [gedaagde 2] naar de brief van 12 december 2017 (r.o. 2.9.). [eiser] betwist dat partijen op 11 december 2017 overeenstemming hebben bereikt. Volgens haar blijkt dat ook niet uit de brief van
12 december 2017.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of partijen een overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot de overname van de omgevingsvergunning en het verveelvoudigen van het gewijzigde ontwerp, het erop aan komt of er sprake is geweest van een aanbod en een aanvaarding (artikel 6:217 BW). Dat is in het onderhavige geval zo indien er een verklaring of gedraging van [eiser] is geweest waaruit zijn wil blijkt de door [gedaagde 2] bedoelde overeenkomst te sluiten of op grond waarvan [gedaagde 2] er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] die wil had (artikel 3:33 jo. 3:35 van het Burgerlijk Wetboek). Voor het tot stand komen van een overeenkomst is voorts vereist dat vast komt te staan dat er sprake is geweest van een aanbod en aanvaarding met betrekking tot de essentialia van de overeenkomst. Is dat niet het geval, dan is niet voldaan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW en kan geen sprake zijn van een overeenkomst.
4.10.
Wil de rechtbank tot de conclusie komen dat tussen partijen op 11 december 2017 de door [gedaagde 2] gestelde overeenkomst tot stand is gekomen, dan moet dus komen vast te staan dat partijen op die dag overeenstemming hebben bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Daartoe behoort naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval in ieder geval de prijs. [gedaagde 2] heeft tijdens de comparitie na antwoord verklaard dat partijen op 11 december 2017 zijn overeengekomen dat de omgevingsvergunning zou worden overgenomen 'tegen vergoeding van de kosten'. 'Tegen vergoeding van de kosten' is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bepaalbaar, zodat partijen op
11 december 2017 nog geen overeenstemming hadden over de prijs en reeds om die reden geen sprake kan zijn van een overeenkomst. Dat partijen over de prijs en daarmee de overname van de omgevingsvergunning (waaronder de licentie om te verveelvoudigen) nog overeenstemming moesten bereiken, blijkt ook uit de brief van 12 december 2017. In die brief heeft [eiser] de door haar gemaakte kosten uiteengezet en heeft zij [gedaagde 2] gevraagd om een 'akkoord'. De brief is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet een bevestiging van een gesloten overeenkomst, zoals door [gedaagde 2] wordt bepleit, maar bevat een aanbod, namelijk het overnemen van de omgevingsvergunning en het verkrijgen van een licentie om het gewijzigde ontwerp te verveelvoudigen tegen betaling van een bedrag van € 13.954,74. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] dat aanbod heeft aanvaard. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat partijen voornoemde overeenstemming hebben bereikt. Bovendien is van een in artikel 2 lid 3 Aw genoemde akte geen sprake.
4.11.
Omdat [gedaagde 2] zonder een licentie van [eiser] het gewijzigde ontwerp heeft verveelvoudigd, heeft hij het auteursrecht van [eiser] geschonden. [gedaagde 2] heeft daardoor onrechtmatig gehandeld. [eiser] heeft voldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij als gevolg van de schending schade heeft geleden. [gedaagde 2] heeft immers het gewijzigde ontwerp verveelvoudigd waarvoor normaal gesproken een vergoeding moet worden betaald. Volgens [eiser] is 10% van de bouwsom, een bedrag van € 34.471,00 een passende schadevergoeding, omdat daarmee een vergoeding wordt betaald voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden, de technische ontwerptekeningen, de bestemmingsplanprocedure en de gederfde winst. De rechtbank is van oordeel dat het een onjuist uitgangspunt is om bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding aansluiting te zoeken bij een percentage van de bouwsom omdat daarmee een vergoeding voor de door [eiser] gemaakte kosten en gederfde winst zou worden betaald. De rechtbank begrijpt dat [eiser] nadeel heeft gehad omdat de overeenkomst met [gedaagde 2] geen doorgang heeft gevonden, maar dat betreft niet de schade die [eiser] heeft geleden doordat [gedaagde 2] haar gewijzigde ontwerp heeft verveelvoudigd.
4.12.
Nu de schade naar het oordeel van de rechtbank niet exact is vast te stellen, zal deze begroot moeten worden op een wijze die het meest in overeenstemming is met de aard van de geleden schade. Daarbij bestaat de vrijheid de schade abstract vast te stellen.
Op grond van artikel 27 lid 2 Aw kan in passende gevallen de schadevergoeding worden vastgesteld op een forfaitair bedrag. De rechtbank zal bij de vaststelling van de hoogte van de schade aansluiting zoeken bij de brief van [eiser] van 12 december 2017, waarin [eiser] aan [gedaagde 2] heeft aangeboden om de omgevingsvergunning over te nemen (waarmee ook een licentie om te verveelvoudigen zou worden verkregen) tegen betaling van een bedrag van € 13.954,74. Dat bedrag heeft - zo heeft [eiser] aangevoerd - betrekking op de door [eiser] gemaakte kosten (vanwege het vervallen van de overeenkomst) en de kosten die gepaard gingen met het aanvragen van de omgevingsvergunning. Uit dat overzicht volgt niet dat [eiser] wilde dat [gedaagde 2] een bedrag aan hem zou betalen voor enkel het verveelvoudigen van het ontwerp. Blijkbaar was dat bij het aanbod omtrent het overnemen van de omgevingsvergunning en vergoeding van de kosten inbegrepen. Gelet daarop, acht de rechtbank toekenning van een substantieel bedrag aan schadevergoeding niet redelijk. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij het bedrag dat in rekening is gebracht voor 'ontwerpkosten contracttekening' en daarom de schadevergoeding vaststellen op een bedrag van € 1.000,00. De vordering onder 1a zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen. De gevorderde en niet weersproken wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.13.
[eiser] stelt dat [gedaagde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt omdat zij in verband met het ontwerp en de bouw van de woning van [gedaagde 2] werkzaamheden voor [gedaagde 2] heeft verricht en [gedaagde 2] de kosten van € 13.954,74 die [eiser] in dat verband heeft gemaakt, niet volledig heeft betaald. [eiser] zou zijn verarmd omdat zij door het vervallen van de overeenkomst enkel kosten heeft gemaakt. [gedaagde 2] zou zijn verrijkt omdat [gedaagde 2] een derde opdracht had moeten geven voor deze werkzaamheden indien [eiser] de werkzaamheden niet had verricht en die derde voor die werkzaamheden had moeten betalen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.14.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [gedaagde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt. De vordering ter zake van ongerechtvaardigde verrijking van [eiser] wordt er in feite op gebaseerd dat [eiser] kosten heeft gemaakt die zij niet (meer) vergoed zal krijgen doordat de overeenkomst met [gedaagde 2] is vervallen. De advocaat van [eiser] heeft tijdens de comparitie na antwoord in algemene bewoordingen aangegeven dat in de nieuwe modellen van de zogenaamde 'model Woningborgovereenkomsten' een bepaling is opgenomen ten aanzien van een vergoeding in geval van het vervallen van de overeenkomst, maar hij heeft daarbij kennelijk over het hoofd gezien dat in artikel 15 van de tussen partijen opgemaakte akte eenzelfde althans vergelijkbare bepaling is opgenomen. Dat artikel geeft immers een regeling voor de vergoeding van de kosten die door [eiser] zijn gemaakt in geval van ontbinding of verval van de overeenkomst. Gelet daarop valt niet in te zien op grond waarvan er sprake zou zijn van (ongerechtvaardigde) verrijking. [eiser] heeft haar vordering tot betaling van € 1.037,76 niet op voormeld artikel 15 gebaseerd, zodat dit geen verdere bespreking behoeft. De vordering onder 1b zal daarom worden afgewezen.
4.15.
Het voorgaande lijdt echter uitzondering voor wat betreft de legeskosten van € 6.624,64. De legeskosten betreffen geen kosten die [eiser] heeft gemaakt in het kader van de uitoefening van haar werkzaamheden, maar betreffen kosten die de gemeente in rekening heeft gebracht voor de vergunning die noodzakelijk was voor de bouw van de woning en die hoe dan ook verschuldigd waren. Die kosten heeft [eiser] in feite aan [gedaagde 2] voorgeschoten. Dat zijn naar oordeel van de rechtbank andere kosten dan in artikel 15 van de akte wordt bedoeld.
4.16.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat [gedaagde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt omdat [eiser] en niet [gedaagde 2] de legeskosten aan de gemeente heeft betaald. [gedaagde 2] is verrijkt, omdat hij voor de bouw van zijn woning legeskosten verschuldigd is en hij deze kosten thans niet heeft hoeven te betalen. [eiser] is verarmd, omdat zij het bedrag aan de gemeente heeft betaald. Aan de zijde van [eiser] heeft ten onrechte een vermogensafname plaatsgevonden die moet worden gecompenseerd door [gedaagde 2] . Het verweer van [gedaagde 2] dat [eiser] niet zou zijn verarmd omdat zij thans in plaats van het bedrag van € 6.624,64 een vordering van € 6.624,64 heeft, raakt kant noch wal. Die vordering ís immers een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. Indien het verweer van [gedaagde 2] zou worden gevolgd, kan nooit sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking, hetgeen vanzelfsprekend niet het geval is. Ook het verweer van [gedaagde 2] dat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is omdat hij de legeskosten al heeft betaald wordt gepasseerd. In de brief van 12 december 2017 staat
'leges kosten verrekenbaar met opdrachtgever'. Gelet daarop valt niet in te zien op grond waarvan [gedaagde 2] er vanuit mocht gaan dat de leges kosten waren inbegrepen bij het bedrag dat voor
'uitwerken bouwvergunning' in rekening werd gebracht. De vordering onder 1c zal vanwege dit alles worden toegewezen. De gevorderde en niet weersproken wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
4.17.
De vordering onder 1d met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde 2] heeft gestuurd.
4.18.
Aangezien een deel van de vorderingen zal worden toegewezen, zal [gedaagde 2] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] . De rechtbank is anders dan [eiser] van oordeel dat slechts 1/3e van onderhavige zaak betrekking heeft op IE-recht, zodat artikel 1019h Rv van toepassing is op 1/3e van de proceskosten. Het geschil omtrent de schending van het auteursrecht gaat namelijk voor een (groot) deel over de vraag of [gedaagde 2] een licentie van [eiser] heeft verkregen en die vraag is verbintenisrechtelijk van aard. Op grond van de aan de orde zijnde rechtsvraag, de standpunten van partijen en de proceskosten, waardeert de rechtbank onderhavige zaak als een normale bodemzaak. De indicatietarieven in IE-zaken, versie april 2017, geven aan dat het uitgangspunt is dat daarvoor een bedrag van maximaal € 8.000,00 voor werkzaamheden van de advocaat redelijk is. Mr. Hamming stelt dat de proceskosten in totaal € 4.840,00 bedragen, zodat de vordering tot 1/3e daarvan, een bedrag van € 1.613,33, zal worden toegewezen. Voor het overige (2/3e) zullen de proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op basis van het liquidatietarief.
De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden met inachtneming van het voorgaande in totaal vastgesteld op:
- griffierecht € 1.992,00
- dagvaardingskosten € 81,83
- salaris advocaat 1/3 € 1.613,33
- salaris advocaat 2/3
€ 2.276,00 (2/3 van 2 punten x € 1.707,00)
Totaal € 5.963,16
4.19.
Omdat [eiser] haar vordering jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer heeft ingetrokken, zal zij in beginsel moeten worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer. [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer hebben tezamen één bedrag aan griffierecht betaald, namelijk € 1.992,00. De rechtbank zal [eiser] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.074,00 aan griffierecht aan [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer. Dat is het verschil tussen het bedrag dat [gedaagde 2] had moeten voldoen indien [eiser] hem alleen had gedagvaard en het thans betaalde griffierecht. Verder is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] geen extra proceshandelingen heeft hoeven te verrichten, zodat voor het overige geen proceskostenveroordeling op zijn plaats is. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 1.000,00 aan [eiser] ter zake van vergoeding voor onrechtmatig gebruik auteursrechtelijk beschermd ontwerp, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 6.624,64 aan [eiser] voor de bouwleges, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten aan [eiser] , die tot heden worden vastgesteld op € 5.963,16, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het niet betaalde bedrag, tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten aan [eiser] , begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer, die tot heden worden vastgesteld op € 1.074,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het niet betaalde bedrag, tot de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten aan [gedaagde 1] en [gedaagde 3] Beheer, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.
typ: 710