ECLI:NL:RBNNE:2020:2191

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
18/730166-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar en gevaar voor goederen

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 18 juni 2020 een 53-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 547 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, wegens brandstichting. De verdachte stichtte op 2 augustus 2019 opzettelijk brand in een heg met benzine, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een buurman die in zijn woning lag te slapen. Dankzij een alerte voorbijganger kon de buurman tijdig worden gewaarschuwd en werd de brand snel geblust, waardoor grote materiële schade werd voorkomen. De rechtbank oordeelde dat er niet alleen gevaar voor goederen was, maar ook levensgevaar voor de buurman, aangezien de brand had kunnen overslaan naar zijn woning. Deskundigen concludeerden dat de verdachte leed aan een stoornis in het gebruik van alcohol en een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn handelen beïnvloedde. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar strafbaar, en legde een gevangenisstraf op met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals de psychische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730166-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2019, te [pleegplaats], althans in de gemeente Ooststellingwerf, opzettelijk brand heeft gesticht door een hoeveelheid benzine, althans een brandbare/ontvlambare stof, uit te gieten op/in een/de heg van een woning aan de [straatnaam] en/of op twee, althans een container(s), staande in de tuin van een woning aan de [straatnaam] , en/of door (vervolgens) die benzine, althans die brandbare/ontvlambare stof (met behulp van een aansteker) in brand te steken, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met die benzine/vloeistof en/of die heg en/of die
container(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die heg en/of die container(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die heg en/of die container(s) en/of de nabijgelegen woning(en) en/of
schuur/schuren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor die in de (gekoppelde) woning(en) aanwezige persoon/personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die in de (gekoppelde) woningen aanwezige persoon/personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de brand en deze opzettelijk heeft aangestoken. Dat de brand beperkt is gebleven tot een heg en twee containers, neemt niet weg dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De brand had via de conifeer op de grens tussen de percelen [straatnaam] en [straatnaam] kunnen overslaan naar de schuur en vervolgens naar de nabijgelegen geschakelde woningen. In een van die woningen lag een buurman te slapen waardoor er ook levensgevaar voor personen te duchten was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een bewezenverklaring kan volgen met betrekking tot de brandstichting en het daardoor ontstane gevaar voor goederen. Dat er door de brand levensgevaar voor personen te duchten was, is door de raadsman betwist. Voor dit deel dient verdachte te worden vrijgesproken nu de buurman tijdig is gewaarschuwd. Hij is niet dermate in gevaar geweest, dat er concreet levensgevaar voor personen is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft het feitelijk handelen zoals dat is ten laste gelegd, duidelijk en ondubbelzinnig bekend. Om deze reden zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 augustus 2019, opgenomen op pagina 114 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019203812 van 6 augustus 2019, inhoudende de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 augustus 2019, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 5 augustus 2019, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van [getuige 3] .
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat verdachte heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2019 naar de woning van aangever is gereden en daar opzettelijk brand heeft gesticht. Verdachte voelde zich gekrenkt en wilde aan aangever een 'signaal afgeven'. Gebleken is dat verdachte met twee jerrycans gevuld met benzine via de steeg naar de achterzijde van de woning van aangever is gelopen en met behulp van de benzine een heg in brand heeft gestoken. De rechtbank kan verdachte niet volgen in zijn verklaring dat verdachte enkel een paar blaadjes wilde laten schroeien, zoals hij ter terechtzitting verklaarde. Dat valt onder meer niet in te zien nu verdachte een grote hoeveelheid benzine bij zich droeg waarvan bekend is dat dit een zeer brandbare vloeistof is. Ten gevolge van de brand in de heg zijn twee containers en een houten kistje in de tuin van het perceel [straatnaam] verbrand. Aldus is ten gevolge van de brand in de heg in ieder geval gemeen gevaar voor deze voornoemde goederen te duchten geweest.
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of er door de brand tevens levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Dit gevaar is door de verdediging betwist. Voor een bewezenverklaring met betrekking tot het te duchten levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel is niet vereist dat verdachte het gevaar heeft voorzien, maar of het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat op het moment van ontstaan van de brand, een buurman lag te slapen op de bank in zijn woning. Die woning bevindt zich op het perceel [straatnaam] en is geschakeld aan de woning van aangever op het perceel [straatnaam] . Ter hoogte van de erfafscheiding tussen de twee percelen bevindt zich een grote alleenstaande conifeer. De binnenkant van die boom bestond uit dood hout. In combinatie met het warme en droge weer vormde de boom zeer brandbaar materiaal. Uit het brandonderzoek forensische opsporing blijkt dat de takken van de conifeer reikten tot aan de houten schuur en dat de voorzijde van die schuur zich op slechts 120 centimeter bevond van de woning [straatnaam] . Uit het brandonderzoek volgt voorts dat het zeer wel mogelijk was dat het beginnend vuur van onder de struiken was overgeslagen naar de conifeer en vervolgens vanaf daar de schuur en woning had bereikt. De rechtbank leidt hieruit af dat het overslaan van de brand naar de woning waarin de buurman zich bevond, zonder tijdig ingrijpen, voorzienbaar was. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de betreffende buurman heeft verklaard dat hij lag te slapen en werd gewaarschuwd door een voorbijganger die brand had gesignaleerd. Toen de buurman via de achterdeur zijn tuin betrad, waren er al grote vlammen zichtbaar in de naastgelegen tuin. De buurman is toen onmiddellijk zelf de brand gaan blussen. De rechtbank constateert, anders dan de raadsman, dat wel degelijk gevaar bestond voor het overslaan van de brand naar de woning op het perceel [straatnaam] , en dat daarmee ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor de daar aanwezige buurman.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2019 te [pleegplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door een hoeveelheid benzine uit te gieten in een heg van een woning aan de [straatnaam] en door vervolgens die benzine met behulp van een aansteker in brand te steken ten gevolge waarvan die heg gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die heg en twee containers en de nabijgelegen woningen en schuur, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die in de gekoppelde woning aanwezige persoon, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Meerdaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 22 januari 2020, opgemaakt door J.H. van Marle, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage van 30 januari 2020, opgemaakt door R.A. Sterk, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een matige stoornis in het gebruik van alcohol, en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. De gedragsdeskundigen concluderen dat er tijdens het ten laste gelegde sprake was van een doorwerking van voornoemde stoornissen die in belangrijke mate het gedrag van verdachte verklaren. Verdachte was op dat moment gekrenkt, impulsief en snel emotioneel ontregeld en het gebruik van alcohol heeft hem verder doen ontsporen. Tegelijkertijd stellen beide gedragsdeskundigen vast dat verdachte bekend was met zijn problematiek en dat hij in staat moet worden geacht om de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen in te zien. Verdachte wist wat de invloed van alcohol was op zijn emotionele toestand en onthield zich al een aantal dagen van het gebruik van het middel Refusal zonder dit met zijn behandelaren te overleggen. Beide gedragsdeskundigen concluderen echter dat verdachte als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat moet worden geacht om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Het advies luidt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 547 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, het ondergaan van een ambulante behandeling, een alcoholverbod en het voortzetten van dagbesteding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat opgemerkt dat rekening moet worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, en de door hem bepleite vrijspraak voor het te duchten levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte zich kan vinden in een voorwaardelijk strafdeel en de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychiatrische onderzoeksrapportage van 22 januari 2020, de psychologische onderzoeksrapportage van 30 januari 2020, het reclasseringsrapport van 11 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in augustus 2019 opzettelijk brand gesticht door met behulp van benzine een heg in brand te steken. Dankzij een alerte voorbijganger werd het vuur snel ontdekt en kon een buurman, die in zijn woning lag te slapen, op tijd worden gewaarschuwd. Het vuur is daarna snel geblust waardoor grote materiële schade is uitgebleven. Dit neemt niet weg dat verdachte middenin een woonwijk een gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt waarbij een buurman direct gevaar liep. Dat verdachte zich gekleineerd voelde door aangever en hem dit niet woordelijk duidelijk heeft gemaakt, maar in plaats daarvan een brand heeft gesticht met alle risico van dien, is naar het oordeel van de rechtbank een kwalijke zaak. Daarbij komt dat verdachte op de avond van de brand een forse hoeveelheid alcohol heeft genuttigd, terwijl hij was gestopt met het gebruik van Refusal. Verdachte was bekend met de risico's van zijn emotionele ontregelingen en wist wat de invloed van alcohol is op zijn gemoedstoestand. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat verdachte kampt met een stoornis in het gebruik van alcohol en een persoonlijkheidsstoornis hetgeen van invloed is geweest op zijn denken en handelen tijdens het tenlastegelegde. Verdachte was niet goed in staat om zijn emoties en impulsen te controleren. Vanuit die ongecontroleerde toestand heeft verdachte brand gesticht. Nu de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, zal hiermee rekening worden gehouden bij de bepaling van de straf.
Gezien de ernst van het delict acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf de enige passende reactie op het door verdachte gepleegde feit. De rechtbank zal een groot deel van die straf voorwaardelijk opleggen gelet op het hiervoor overwogene en nu de kans op herhaling als laag tot matig wordt ingeschat. Daarnaast is uit zijn justitiële documentatie gebleken dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor brandstichting of een ander geweldsmisdrijf. Voorts is in voornoemde rapportages naar voren gekomen dat verdachte gebaat is bij een adequate behandeling gericht op zijn persoonlijkheidsstoornis en de daarmee samenhangende emotieregulatieproblematiek. Gebleken is dat verdachte openstaat voor die behandeling en zich gemotiveerd heeft getoond zich hiervoor in te zetten. De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte goed in staat is om zich aan de voorwaarden te conformeren. De rechtbank ziet daarom meerwaarde in het opleggen van een aantal bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Deze voorwaarden omvatten een meldplicht, het ondergaan van een ambulante behandeling, middelencontroles en verplichte dagbesteding.
Alles overwegende, zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 547 dagen waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan de proeftijd zullen de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 547 dagen.

Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) op het adres Oostergoweg 6 in Leeuwarden en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
2. Dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicatie is onderdeel van de behandeling;
3. Dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controles op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). Veroordeelde slikt onder toezicht het middel Refusal, voorzover zijn behandelaar dit nodig vindt;
4. Dat de veroordeelde werkt op de zorgboerderij van VNN en daar blijft werken zolang de reclassering dit nodig vindt. De reclassering kan veroordeelde, indien nodig, elders plaatsen voor zijn dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2020.