ECLI:NL:RBNNE:2020:2192

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
18/300389-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot afpersing na bedreigende berichten via WhatsApp

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 18 juni 2020 een 27-jarige man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden wegens poging tot afpersing. De man had zijn buurman bedreigende en anonieme berichten gestuurd via WhatsApp, met als doel een geldbedrag van hem te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, die door de berichten gevoelens van angst en onrust ervoer. De rechtbank nam in overweging dat de reclassering geen mogelijkheden zag om de verdachte te begeleiden, en dat hij niet intrinsiek gemotiveerd was om aan een behandeling mee te werken. Dit leidde tot de beslissing om af te zien van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de poging tot afpersing op basis van de verklaringen van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer voldoende onderbouwd. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare delicten, wat de kans op recidive verhoogt. De rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zonder vrijheidsbeperkende maatregelen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte opnieuw contact met het slachtoffer zou opnemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/300389-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2019 tot en met 17 december 2019, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd, [slachtoffer], te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan die [slachtoffer] toebehoorde, met voormeld oogmerk die [slachtoffer] meerdere (WhatsApp)berichten heeft gestuurd waarin hij die [slachtoffer] sommeerde een geldbedrag te voldoen / af te geven met daarbij teksten als: "Jij moest aan jongens 250 euro geven en die jongens hebben nu mijn laatste geld meegenomen mijn 230 euro die ik over had, jij gaat die teruggeven aan mij" en/of "Jij gaat vandaag nog mijn geld teruggeven anders slaap jij niet thuis maar in het ziekenhuis" en/of "Jij gaat vandaag nog teruggeven en snel een beetje, vandaag wil ik het anders sloop ik je persoonlijk" en/of" Als ik het binnen 1 uur niet zie dan gaan we lachen" en/of "Zie ik het voor 12 uur niet dan kan je beter voorlopig niet meer thuis komen, kan je beter gaan verhuizen, want hier kom je er niet meer in" en/of "Leg het geld bij een brug neer op de weg "Ripperwei" om 18:30 uur", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daarbij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte tijdens het verhoor bij de politie en ter terechtzitting waarin hij het ten laste gelegde heeft bekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlage, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019333802 van 6 februari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] en in de bijlage een weergave van WhatsAppberichten tussen [slachtoffer] en telefoonnummer [telefoonnummer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 december 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2019, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 december 2019 tot en met 17 december 2019 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag dat aan [slachtoffer] toebehoorde, met voormeld oogmerk die [slachtoffer] meerdere WhatsAppberichten heeft gestuurd waarin hij die [slachtoffer] sommeerde een geldbedrag af te geven met daarbij teksten als: "Jij moest aan jongens 250 euro geven en die jongens hebben nu mijn laatste geld meegenomen mijn 230 euro die ik over had, jij gaat die teruggeven aan mij" en "Jij gaat vandaag nog mijn geld teruggeven anders slaap jij niet thuis maar in het ziekenhuis" en "Jij gaat vandaag nog teruggeven en snel een beetje, vandaag wil ik het anders sloop ik je persoonlijk" en "Als ik het binnen 1 uur niet zie dan gaan we lachen" en "Zie ik het voor 12 uur niet dan kan je beter voorlopig niet meer thuis komen, kan je beter gaan verhuizen, want hier kom je er niet meer in" en "Leg het geld bij een brug neer op de weg "Ripperwei" om 18:30 uur", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet gemotiveerd is om mee te werken aan een behandeling en reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van twee jaar op straffe van een week hechtenis bij iedere overtreding van voornoemd verbod. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte is zich bewust van de fouten die hij heeft gemaakt, de reclassering kan daar op aanhaken en verdachte verder helpen. Enkel afstraffen is niet zinvol. Bij oplegging van bijzondere voorwaarden zou gedacht kunnen worden aan gesprekken met een psycholoog.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 7 april 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in december 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft zijn buurman over een periode van meerdere dagen bedreigende (anonieme) berichten gestuurd via WhatsApp met de bedoeling een geldbedrag van hem te verkrijgen. Hiermee heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Duidelijk is dat de berichten bij hem gevoelens van angst en onrust teweeg hebben gebracht, in het bijzonder omdat er een opbouw zat in de geuite dreigementen en uit de berichten bleek dat de verzender op de hoogte was van zijn adres en zijn werk en de bedreigingen zich tevens richtten op een familielid. Voor het slachtoffer was onduidelijk door wie en waarom hij werd bedreigd. Dat de eisen van verdachte door het slachtoffer niet zijn ingewilligd, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de ernst van het delict.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf de enige passende reactie op dit feit. De raadsman heeft een voorwaardelijk strafdeel bepleit en heeft daarbij naar voren gebracht dat er voor de reclassering nog handvatten zijn om bij verdachte een gedragsverandering te bewerkstelligen. De rechtbank deelt dat standpunt niet. De reclassering heeft in haar adviesrapport beschreven dat verdachte geen enkele vorm van zelfinzicht heeft met betrekking tot zijn functioneren en psychische problematiek. Hij staat niet open voor behandeling en begeleiding en is van mening dat het goed met hem gaat. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om toezicht uit te voeren en begeleiding te bieden. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk, mede omdat uit de risicotaxatie volgt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Verdachte heeft adequate en intensieve begeleiding nodig om tot een gedragsverandering te komen en daarmee de risico's te beheersen. Ter zitting is echter nogmaals gebleken dat verdachte in geen enkel opzicht intrinsiek gemotiveerd is, en dat het hem ontbreekt aan inzicht in zijn functioneren en problematiek. Nu de reclassering geen mogelijkheden ziet om de verdachte te begeleiden, zal de rechtbank afzien van een voorwaardelijk strafdeel en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is in aanmerking genomen dat het door verdachte begane delict zich uitstrekt over een periode van meerdere dagen. Daarnaast volgt uit de justitiële documentatie van verdachte dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten. De rechtbank weegt dit ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat. Anders dan de officier van justitie en de raadsman, ziet de rechtbank geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Ter zitting is gebleken dat het slachtoffer door de verdachte min of meer willekeurig is uitgekozen. Er bestaat geen aanleiding om te denken dat verdachte opnieuw contact zal opnemen met het slachtoffer. De rechtbank acht het daarom niet nodig om ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten een contactverbod op te leggen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2020.