ECLI:NL:RBNNE:2020:2235

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
18/299502-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in een zaak van seksuele dwang

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, geboren in 1963, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel dwingen van een slachtoffer op 17 juni 2018 in Groningen. De tenlastelegging omvatte geweld en bedreiging met geweld, waarbij de verdachte het slachtoffer zou hebben gedwongen tot verschillende seksuele handelingen. Tijdens de zitting op 11 juni 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.L.P. Fauser, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie jaar, onderbouwd door de consistentie van de verklaringen van het slachtoffer en ondersteunend bewijs, zoals een WhatsApp-bericht van de verdachte. De verdediging betoogde echter dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in andere objectieve bewijsmiddelen, zoals vereist door artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet was voldaan aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.J. Schuth, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/299502-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2018 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn penis in/tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of kussen van de borsten van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- de luxaflex heeft gesloten en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij de rug van die [slachtoffer] wel kon magnetiseren (waardoor die [slachtoffer] op haar buik op de bank is gaan liggen) en/of
- zijn handen onder het shirt van die [slachtoffer] richting haar borsten heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid en/of
- de broek van die [slachtoffer] heeft geopend en/of naar beneden heeft gedaan en/of
- de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft gedaan en/of
- is doorgegaan met het plegen van voornoemde seksuele handeling(en), terwijl die [slachtoffer] aan het huilen was en/of
- met zijn (onder)arm op de keel van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of (daarbij) heeft gezegd dat die [slachtoffer] haar mond moest houden en niks mocht zeggen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2018 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn penis in/tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of kussen van de borsten van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- de luxaflex heeft gesloten en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij de rug van die [slachtoffer] wel kon magnetiseren (waardoor die [slachtoffer] op haar buik op de bank is gaan liggen) en/of
- zijn handen onder het shirt van die [slachtoffer] richting haar borsten heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid en/of
- de broek van die [slachtoffer] heeft geopend en/of naar beneden heeft gedaan en/of
- de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft gedaan en/of
- is doorgegaan met het plegen van voornoemde seksuele handeling(en), terwijl die [slachtoffer] aan het huilen was en/of
- met zijn (onder)arm op de keel van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of (daarbij) heeft gezegd dat die [slachtoffer] haar mond moest houden en niks mocht zeggen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft meerdere keren een verklaring afgelegd en haar verhaal is consistent. Het WhatsApp-bericht afkomstig van verdachte, gedateerd 18 juni 2018, waarin hij aangeefster meldt 'niks te vertellen over gisteren', kan als steunbewijs worden gebruikt. Ook heeft aangeefster een uitstrijk laten maken bij de huisarts. Daarbij heeft de partner van aangeefster zijn vriendschap van vijftien jaar met de zoon van verdachte verbroken. Dat draagt bij aan het overtuigend bewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft meermalen een verklaring afgelegd, te weten tijdens het informatieve gesprek, de aangifte bij de politie en het verhoor bij de rechter-commissaris. De handelingen die zij beschrijft zijn fysiek niet mogelijk gezien de verstijfde houding waarin zij, volgens haar verklaring, lag. Verder heeft zij in haar verschillende verklaringen tegenstrijdig verklaard. Ook uit de schriftelijk verklaring van [getuige] komt naar voren dat aangeefster haar verhaal over het voorval telkens veranderde. De raadsvrouw acht de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar, zodat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Voorts heeft verdachte in zijn verklaring een andere context gegeven aan zijn WhatsApp-bericht van 18 juni 2018, zodat dit niet als steunbewijs kan dienen. Ook de SOA-test die aangeefster heeft laten afnemen is geen ondersteunend bewijs nu ze dit pas een maand na het voorval heeft laten doen. Er is aldus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In het geheel van bewijsmiddelen moeten twee verschillende bronnen kunnen worden onderscheiden waarvan redengevende bewijsmiddelen afkomstig zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In een geval als dit, waarin de verklaringen van aangeefster en verdachte voor wat betreft het ten laste gelegde feit lijnrecht tegenover elkaar staan, moet de rechtbank naast de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster ook beoordelen of voor de belastende verklaringen van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is, waarbij in het bijzonder aan de hierboven geformuleerde wettelijke eisen moet zijn voldaan. De rechtbank constateert, zonder daarbij te oordelen dat aangeefster niet naar waarheid zou hebben verklaard, dat de door aangeefster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op essentiële punten onvoldoende steun vinden in andere objectieve en redengevende bewijsmiddelen voor de gevolgtrekking dat zij door verdachte is misbruikt, zodat niet wordt voldaan aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank merkt daarbij op dat zich in het dossier een app-gesprek bevindt tussen verdachte en aangeefster, die de lezing van aangeefster zou kunnen ondersteunen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit app-gesprek de verklaring van aangeefster op de vereiste essentiële onderdelen niet ondersteunt. Dit klemt te meer nu verdachte een andere verklaring heeft voor de in het app-gesprek gebezigde tekst. Ook de informatie van de huisarts van aangeefster voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de vereisten voor steunbewijs, nu uit deze informatie enkel blijkt dat aangeefster een maand na het ten laste gelegde feit een onderzoek heeft laten doen naar seksueel overdraagbare aandoeningen. Dit ondersteunt haar verklaring niet op essentiële onderdelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2020.