ECLI:NL:RBNNE:2020:2236

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
18/830164-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging, belediging en diefstal met geweld in Groningen

Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich in de zomer van 2019 schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten in Groningen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 230 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De feiten omvatten onder andere bedreiging van een politieagent en een medewerkster van Lentis, belediging van een vrouw, het tonen van zijn ontblote geslachtsdeel op een openbaar strand, en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een ernstige psychiatrische aandoening, verminderd toerekeningsvatbaar is. De officier van justitie had terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet noodzakelijk was, gezien de verbeterde situatie van de verdachte sinds zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling door een zorgverlener en toezicht door de reclassering. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding aan de Politie Noord-Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830164-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/830233-19 en 18/820015-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/830164-19
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Groningen [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen: "Geef me jouw pistool dan, dan maak ik je af, of pepperspray, ik maak je kapot, ik zoek je op, ik zweer het je, doe je pak dan uit dan gaan we los", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Groningen [slachtoffer 2] (receptioniste/medewerkster van Lentis) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een kop hete chocolademelk uit een automaat te tappen en daarmee in de
hand dreigend tegen die [slachtoffer 2] te roepen/zeggen: "De eerste die wat over mij zegt krijgt hete chocolademelk over zich heen; ik hoop dat die helemaal verbrandt", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een observatiecel in het cellencomplex aan/nabij de Hooghoudtstraat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Noord-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 27 juli 2019 te Groningen zich oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Vrydemalaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
5.
hij op 4 juli 2019 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, hierin bestaande dat verdachte onverwachts die [slachtoffer 3] over een van haar bovenbenen heeft gewreven in de richting van haar kruis;
6.
hij op of omstreeks 30 juli 2019 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande,
dat verdachte die [slachtoffer 4] , die samen met een of meer collega's van haar bezig was een scheurdeken, die verdachte strak om zijn nek/hals had geknoopt/zitten, los te maken, onverwachts bij een borst heeft gegrepen, althans op/tegen een borst heeft geduwd;
parketnummer 18/830233-19
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pakje sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte, toen die [slachtoffer 5] hem vroeg de sigaretten terug te geven, tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd: "Wil je vechten? Twee tegen één? Kom dan kankerlijers", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Groningen zich oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het stadsstrand aan/nabij de Vrydemalaan/Oosterhamrikkanaal, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Groningen opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door tegen die [slachtoffer 6] te roepen/zeggen: "Ja, ik wil jouw pottenvriendin niet afpakken, vieze kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
parketnummer 18/820015-20
verdachte op of omstreeks 21 juli 2019, te Groningen, (althans) in de gemeente Groningen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel (gevestigd aan de [straatnaam] ,) aldaar, heeft weggenomen een fles Zwitsal babyolie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 in de zaak met parketnummer 18/830164-19.
Ten aanzien van feit 5 heeft zij aangevoerd dat uit de aangifte volgt dat aangeefster verdachte niet voor de volle 100% heeft herkend van de foto. Echter, gelet op de locatie als ook uit verschillende meldingen waaruit blijkt dat verdachte omstreeks diezelfde periode diverse vrouwen had lastig gevallen, wordt de aangifte voldoende ondersteund.
Ten aanzien van feit 6 heeft zij aangevoerd dat uit de aangifte naar voren komt dat verdachte zijn arm in de richting van aangeefster beweegt en haar borst aanraakt. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden omschreven worden blijkt dat zijn arm zich bij de borststreek bevond. Ook wordt dit bevestigd door twee verbalisanten in hun processen-verbaal van bevindingen.
De officier van justitie heeft voorts veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/830233-19 en voor het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/820015-20.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2, 5 en 6 in de zaak met parketnummer 18/830164-19.
Bij feit 1 gaat het om een kennelijk verwarde en verbaal agressieve man die geboeid in een arrestantenbus zit en die bewoordingen uit. De raadsman meent dat deze omstandigheden meebrengen dat geen sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Er bestond geen redelijke vrees dat hetgeen waarmee gedreigd werd ook zou kunnen worden uitgevoerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte weliswaar erkend dat hij dreigde hete chocolade melk over een medewerkster van Lentis heen te gooien, maar dit levert niet een bedreiging op met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel een zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 5 heeft verdachte ten stelligste ontkend dat hij de persoon is geweest die ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij aangeefster. Bovendien kan aangeefster niet met zekerheid zeggen of de man op de foto waarmee zij geconfronteerd is verdachte is.
Ten aanzien van feit 6 passen de in het dossier omschreven feitelijkheden niet bij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Verdachte wilde voorkomen dat zijn scheurdeken werd afgepakt. In een worsteling is daarbij kennelijk per ongeluk de borst van aangeefster geraakt. Een ontuchtige of seksuele strekking hierbij mist. Het grijpen of duwen van de borst kan niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 18/830233-19 acht de raadsman enkel de diefstal van het pakje sigaretten wettig en overtuigend bewezen en is geen sprake geweest van het ten laste gelegde geweld. Voor de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/830164-19 feiten 5 en 6 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
feit 5
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 3] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken.
feit 6
Verdachte werd door drie politieagenten in bedwang gehouden, toen hij wilde voorkomen dat zijn scheurdeken zou worden afgepakt. Tijdens de worsteling heeft verdachte een beweging gemaakt in de richting van de borst van aangeefster [slachtoffer 4] . Hoewel uit de aangifte blijkt dat hij kennelijk op haar borst heeft gedrukt, komt uit de stukken niet duidelijk naar voren dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. Uit de door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen volgt niet dat zij hebben gezien dat verdachte de borst heeft aangeraakt. Voorts zijn de intenties van verdachte onder de gegeven omstandigheden niet duidelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde niet overtuigend kan worden bewezen, zodat zij verdachte zal vrijspreken.
De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 18/830164-19, de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/830233-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/820015-20 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
parketnummer 18/830164-19
feit 1
1. De door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was boos. Ik heb dingen gezegd die ik niet meende.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019237687 van 6 september 2019, inhoudend als relatering van verbalisanten:
Nadat de verdachte in de cellenbus was geplaatst op 29 juli 2019 en wij vertrokken waren richting het bureau, hoorden wij dat de verdachte tegen mij, verbalisant [slachtoffer 1] , schreeuwde: 'geef me jouw pistool dan, dan maak ik je af, of pepperspray, ik maak je kapot, ik zoek je op, ik zweer het, doe je pak uit dan, dan gaan we los' of woorden van gelijke strekking. De verdachte was continue aan het schreeuwen en bonken op de wanden van de cellenbus. Daarbij was hij zeer intimiderend en dreigend.
De rechtbank overweegt dat de geuite bewoordingen bedreigend zijn en ook zo zijn ervaren door de verbalisant. De door de raadsman geschetste omstandigheden doen daaraan niet af. Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
feit 2
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2020:
Het klopt dat ik heb gezegd dat ik hete chocolademelk over ze heen zou gooien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 juli 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging met een misdrijf. Ik voelde mij daardoor bedreigd en bij mij bestond de overtuiging dat de verdachte zijn bedreiging daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen. Maandag 29 juli 2019 omstreeks 09.45 uur was ik aan het werk als receptioniste. Ik hoorde een knal en de mij bekende heer [verdachte] kwam al scheldend binnen en liep naar de automaat en pakte chocolademelk. Vervolgens liep hij weer naar buiten. Ik hoorde dat hij riep: "De eerste die wat over mij zegt krijgt hete chocolademelk over zich heen. Ik hoop
dat die helemaal verbrand.'
De rechtbank is -anders dan de raadsman- van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de geuite bewoordingen van verdachte een bedreiging met zware mishandeling opleveren. Aangeefster voelde zich hierdoor ook bedreigd.
Nu verdachte de feiten 3 en 4 in de zaak met parketnummer 18/830164-19, de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/830233-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/820015-20 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
parketnummer 18/830164-19
feit 3
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juli 2019, opgenomen op pagina 38 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] .
feit 4
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 juli 2019, opgenomen op pagina 67 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2] .
parketnummer 18/830233-19
feit 1 en 2
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2019 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord Nederland met nummer 2019269016, d.d. 18 oktober 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat verdachte weliswaar geen geweld heeft gebruikt, zoals de raadsman heeft gesteld, maar er was wel sprake van bedreiging met geweld. Dat heeft verdachte ter zitting bekend.
feit 3
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 juli 2019, opgenomen op pagina 44 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
parketnummer 18/820015-20
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juli 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord Nederland met nummer L0100-2019190518, d.d. 31 januari 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 3] .
3. een schriftelijk stuk, te weten het landelijk aangifteformulier, d.d. 21 juli 2019.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 18/830164-19, de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/830233-19 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/820015-20 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/830164-19
1.
hij op 29 juli 2019 te Groningen [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen: "Geef me jouw pistool dan, dan maak ik je af, of pepperspray, ik maak je kapot, ik zoek je op, ik zweer het je, doe je pak dan uit dan gaan we los";
2.
hij op 29 juli 2019 te Groningen [slachtoffer 2] , receptioniste/medewerkster van Lentis, heeft bedreigd met zware mishandeling, door een kop hete chocolademelk uit een automaat te tappen en daarmee in de hand dreigend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "De eerste die wat over mij zegt krijgt hete chocolademelk over zich heen, ik hoop dat die helemaal verbrandt";
3.
hij op 29 juli 2019 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een observatiecel in het cellencomplex aan de Hooghoudtstraat toebehorende aan Politie Noord-Nederland onbruikbaar heeft gemaakt;
4.
hij op 27 juli 2019 te Groningen zich oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Vrydemalaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
parketnummer 18/830233-19
1.
hij op 30 juni 2019 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pakje sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 5] , welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte, toen die [slachtoffer 5] hem vroeg de sigaretten terug te geven, tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd: "Wil je vechten? Twee tegen één? Kom dan kankerlijers";
2.
hij op 30 juni 2019 te Groningen zich oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het stadsstrand nabij de Vrydemalaan/Oosterhamrikkanaal, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
3.
hij op 30 juni 2019 te Groningen opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door tegen die [slachtoffer 6] te roepen: "Ja, ik wil jouw pottenvriendin niet afpakken, vieze kankerhoer";
parketnummer 18/820015-20
verdachte op 21 juli 2019, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel, gevestigd aan de [straatnaam] , aldaar, heeft weggenomen een fles Zwitsal babyolie, toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde partij] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/830164-19
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
2. Bedreiging met zware mishandeling
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
4. Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
parketnummer 18/830233-19
1. Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd
3. Eenvoudige belediging
parketnummer 18/820015-20
Diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 in de zaak met parketnummer 18/830164-19, feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/830233-19 en voor het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/820015-20
wordt veroordeeld tot een gevangenis gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Verdachte lijdt aan langdurige psychiatrische problematiek en is meermalen opgenomen geweest. Er was sprake van een rechtelijke machtiging met dwang medicatie. Dit heeft hem er evenwel niet van weerhouden strafbare feiten te plegen. Uit de adviezen van de psychiater en psycholoog blijkt dat hij verminderd toerekeningsvatbaar kan worden verklaard. Er is een langdurige intensieve behandeling nodig met een hoog beveiligingsniveau. Voor de veiligheid en bescherming van de maatschappij is een terbeschikkingstellingsmaatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Een zorgmachtiging is te kort om tot een effectieve behandeling te kunnen komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De op de dagvaarding vermelde feiten die naar de mening van de raadsman bewezen kunnen worden, zijn geen feiten waarvoor het wettelijke maximum van vier jaar gevangenisstraf geldt. Voorts zijn het feiten die qua aard niet overtuigen dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van goederen of personen in het geding is.
Daarnaast merkt de raadsman op dat verdachte uit zijn voorlopige hechtenis is geschorst sinds 10 februari 2020 en dat hij sindsdien niet in aanraking is geweest met politie en justitie. De deskundige ter zitting heeft gezegd dat het nu veel beter gaat met verdachte. De deskundige stelt als vangnet de mogelijkheid voor van een klinische crisisopname in een FPK. Dat is een alternatieve en minder vergaande oplossing dan de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de Reclassering Nederland, de ter terechtzitting gegeven toelichting daarop van A. Koekoek, en de Pro Justitia rapportages opgemaakt door drs. R.S. Turk, psycholoog, d.d. 4 maart 2020, en door H. Kondakci, psychiater, d.d. 6 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 mei 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de zomer van 2019 gedurende een maand schuldig gemaakt aan een reeks van feiten, zoals het bedreigen van een verbalisant en een medewerkster van Lentis en het beledigen van een vrouw, het tweemaal tonen van zijn ontblote geslachtsdeel nabij het op dat moment druk bezochte stadsstrand, het tweemaal plegen van een diefstal, waarvan één onder dreiging met geweld, en het bevuilen van de cel waarin hij zich bevond. De rechtbank acht dit storende feiten, met name als dit slachtoffers treft tijdens het uitvoeren van hun normale taken en werkzaamheden. Het tonen van het ontblote geslachtsdeel kan als aanstootgevend worden aangemerkt. Verdachte heeft er bovendien geen rekening mee gehouden dat er naast volwassenen ook kinderen getuige konden zijn van zijn handelen.
Uit de voornoemde Pro Justitia rapportages komt naar voren dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een manisch-psychotische ontregeling. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking. Verdachte was waarschijnlijk onvoldoende in staat om zich afdoende rekenschap te geven van het ontoelaatbare van zijn handelen en gedrag, en had onvoldoende zicht op het effect van zijn gedrag op een ander. Ook is het aannemelijk dat de verstandelijke beperkingen de sociale afstemming, het overzien van de gevolgen en de impulsregulatie, in die gegeven omstandigheden, niet ten goede zijn gekomen. Blijkens het relaas van verdachte wordt ingeschat dat hij nog wel wist wat hij deed en zodoende keuzemogelijkheden had. Alles overziend wordt geadviseerd dat deze feiten verdachte in verminderde mate toegerekend kunnen worden.
De rechtbank sluit zich bij deze conclusies van de psycholoog en psychiater aan en maakt deze tot de hare. Zij zal verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
De psychiater en psycholoog hebben in hun adviezen de mogelijkheden van het opleggen van een zorgmachtiging besproken als ook het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De kanttekening die zij bij de zorgmachtiging plaatsen is dat de duur van de maatregel weinig houvast biedt en dat een voldoende hoog beveiligde accommodatie noodzakelijk is. Het risico op geweldsrecidive is hoog zonder behandeling, zorg en toezicht. Verdachte is slechts beperkt leerbaar en heeft weinig mogelijkheden zijn gedrag te veranderen. Ingeschat wordt dat verdachte een langdurige behandeling nodig heeft.
De deskundige van de reclassering heeft ter zitting aangegeven dat verdachte in een rechterlijke machtiging liep ten tijde van de gepleegde delicten. Hij is in korte tijd afgegleden, waarbij er werd ingezet op medicatie wat niet goed heeft geholpen. Zijn gedrag is geëscaleerd. Verdachte heeft zes maanden in de PPC in voorarrest gezeten en de duidelijke structuur en het beveiligingsniveau heeft hem goed gedaan. Hij komt nu zijn afspraken na en haalt zelf zijn medicatie op bij de GGZ. Er is een indicatie voor langdurige zorg aangevraagd. Er wordt ingezet op volledig begeleid wonen. Daarbij is het nodig dat verdachte voor een crisisopname in een FPK terecht kan, zodat er een voldoende hoog beveiligingsniveau is.
De rechtbank constateert dat blijkens het psychiatrisch onderzoek verdachte al sinds zijn jeugd psychoses heeft. Hij is al vele jaren bekend bij de regionale GGZ in Groningen waar hij sinds 2006 in zorg is. Naast de poliklinische behandeling is hij ook diverse keren opgenomen geweest in psychiatrische ziekenhuizen. Dit betreffen zowel vrijwillige als gedwongen opnames middels civiele maatregelen. De afgelopen vier jaren had verdachte reeds een rechtelijke machtiging. Blijkens verdachtes justitiële documentatie is de zomerperiode van 2019 waarin verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd een uitzonderlijke periode geweest. Hij is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, te weten vanaf 10 februari 2020, geen nieuwe strafbare feiten meer heeft gepleegd. De reclassering heeft aangegeven dat hij meewerkt en zijn afspraken nakomt. Onder deze omstandigheden en in het licht van verdachtes voorgeschiedenis, ziet de rechtbank geen ruimte om een maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te overwegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze golden ten tijde van verdachtes schorsing.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. Politie Noord-Nederland, tot een bedrag van € 351,84 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 280,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Beide vorderingen benadeelde partij kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
1. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van de Politie Noord-Nederland refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank
2. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de raadsman opgemerkt dat hij heeft gepleit voor vrijspraak, zodat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
1. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij Politie Noord-Nederland de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830164-19 onder 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juli 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
2. De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij [slachtoffer 4] zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 239, 266, 285, 310, 312, 350, van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/830164-19 onder 5 en 6 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830164-19 onder 1, 2, 3, en 4 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/830233-19 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/820015-20 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 33 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. verdachte zich binnen vijf dagen zal melden bij de reclassering van het Leger des Heils op het [straatnaam] te Groningen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringscontact uit te voeren;
2. verdachte zich laat behandelen door het forensisch FACT GGZ Lentis, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. verdachte in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen zal verblijven, zodra de reclassering hiervoor een geschikte locatie heeft gevonden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. verdachte afspraken maakt met de reclassering ten aanzien van zijn drugsgebruik en werkt mee aan een controle als de reclassering dit wenst. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
5. verdachte afspraken maakt met de reclassering ten aanzien van zijn alcoholgebruik en werkt mee aan een controle als de reclassering dit wenst. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
6. verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van het openbaar ministerie of de reclassering;
7. verdachte meewerkt aan het inrichten en uitvoeren van een passende daginvulling middels werk/dagbesteding bij daarvoor gespecialiseerde instellingen zoals Werk Pro, GGz, het Leger des Heils of een andere, door de reclassering nader te bepalen instantie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/830164-19, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Politie Noord-Nederlandtoe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 351,84 (zegge: driehonderdeenenvijftig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie Noord-Nederland te betalen een bedrag van € 351,84 (zegge: driehonderdeenenvijftig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer Politie Noord-Nederland daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830164-19, feit 6:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.