ECLI:NL:RBNNE:2020:2332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
18/830023-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling in een café met meerdere verdachten

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Nieuwe Pekela, die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de man samen met anderen in een vol café het slachtoffer heeft geslagen en geschopt, wat leidde tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en bedreiging, maar legde hem wel een schadevergoeding op aan het slachtoffer en een contact- en locatieverbod. De feiten vonden plaats op 23 januari 2020 in Veendam, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer aanvielen zonder enige aanleiding. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling, maar niet voor de doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood was. De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers en omstanders, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830023-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Veendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of waarbij die [slachtoffer] op de grond viel en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of schouders en/of
bovenbeen en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of
- een barstoel tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Veendam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of waarbij die [slachtoffer] op de grond viel en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of schouders en/of bovenbeen en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of
- een barstoel tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Veendam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , - meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd te slaan en/of waarbij die [slachtoffer] op de grond viel en/of -meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of schouders en/of bovenbeen en/of elders tegen het lichaam te trappen en/of -een barstoel tegen het hoofd te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Veendam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen die [slachtoffer] te zeggen "Wacht maar jij gaat dood en/of Als je buiten was dan hadden we je doodgeschoten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of waarbij verdachte een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, liet zien.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag. Hij heeft daartoe het aangevoerd dat weliswaar bewezen kan worden dat er door de groep waarvan verdachte deel uitmaakte tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) is geschopt, maar dat niet duidelijk is geworden hoe (hard) dit was en of het risico op de dood hiermee in het leven is geroepen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met de dood. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door de letselverklaring en hetgeen getuige René [getuige] (hierna: [getuige] ) op verschillende momenten heeft gezegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat het wettig bewijs er wel is, maar de overtuiging dat verdachte het feit (mede) heeft gepleegd, ontbreekt. [getuige] heeft wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van het gesprek dat verbalisanten met hem hadden, de verklaringen van de gemeenteambtenaren [medewerker 1] en [medewerker 2] die met hem hebben gesproken, alsmede de uiteindelijke getuigenverklaring van [getuige] zelf. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hooguit sprake kan zijn van mishandeling, echter is als meer subsidiair feit een poging tot mishandeling ten laste gelegde, hetgeen geen strafbaar feit is.
Voor feit 2 is geen wettig bewijs nu aangever de enige is die over een aan hem gerichte mondelinge bedreiging door verdachte heeft verklaard. Ook indien de rechtbank van oordeel is dat er steunbewijs is voor het tonen van een vuurwapen, kan dit geen bewezenverklaring van bedreiging opleveren, nu dit als toevoeging aan de mondelinge doodsbedreiging ten laste is gelegd en niet als onderdeel van die doodsbedreiging.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de hieronder als bewijsmiddel opgenomen verklaring van aangever (bewijsmiddel 2), die wordt ondersteund door hetgeen [getuige] zowel in het eerste contact met de politie (bewijsmiddel 3) als enkele dagen later tegenover [medewerker 1] (bewijsmiddel 4) en [medewerker 2] (bewijsmiddel 5) - twee medewerkers van de dienst Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Veendam - heeft gezegd.
Dat [getuige] ongeveer twee maanden na het voorval minder stellig is als het gaat om het schoppen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat geen waarde kan worden gehecht aan hetgeen hij eerder (tweemaal) heeft aangegeven. De rechtbank wijst erop dat de eerste twee momenten - waarop [getuige] telkens sprak over zowel slaan als schoppen - (zeer) kort na het voorval waren. Bovendien gaf [getuige] aan dat hij bang was en dat iemand uit de groep - waartoe verdachte behoorde - zei dat ze hem zouden weten te vinden als hij aangifte zou doen. Niet valt in te zien waarom [getuige] - ondanks zijn angst voor de groep - kort na het voorval in strijd met de waarheid zou verklaren dat aangever ook werd geschopt.
Dat [getuige] ongeveer twee maanden later - en na contact met de (voormalige) raadsman van een medeverdachte - niet meer met zekerheid spreekt over het schoppen, zou zowel kunnen worden verklaard door de vervagende herinnering door tijdsverloop als door de eerder genoemde angst voor de groep waarvan verdachte deel uitmaakte. De rechtbank gebruikt hetgeen verbalisanten, en [medewerker 1] en [medewerker 2] over de uitlatingen van [getuige] hebben verklaard dan ook voor het bewijs. De rechtbank ziet hierin voldoende steunbewijs voor hetgeen aangever heeft verklaard. [getuige] heeft (telkens) gesproken over meerdere personen die aangever sloegen, wat past bij de verklaring van aangever inhoudend dat verdachte, medeverdachte Zariouh en een derde persoon hem sloegen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen - kort gezegd - vast dat aangever zich op 23 januari 2020 in de [bedrijfsnaam] in Veendam bevond, waar kort na zijn aankomst een groep mannen, waaronder verdachte, binnenkwam. De groep viel aangever meteen aan. Aangever werd door meerdere personen, waaronder verdachte, hard tegen zijn hoofd geslagen, waarbij aangever ten val kwam. Vervolgens werd aangever - liggend op de grond - door meerdere personen van de groep tegen zijn hoofd en lichaam geschopt. Na de geweldplegingen verliet de groep het café weer.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Weliswaar kan het schoppen tegen het hoofd onder omstandigheden de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roepen, maar nu in deze zaak niet duidelijk is geworden hoe (hard) en met welk soort schoeisel dat gebeurde, kan niet kan worden bewezen dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever door deze schoppen zou komen te overlijden. Voor de overige geweldshandelingen geldt dat deze naar het oordeel van de rechtbank evenmin een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrachten. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Nu het met meerdere personen schoppen en slaan tegen het hoofd (deels terwijl aangever op de grond ligt) naar het oordeel van de rechtbank wel de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht en verdachte deze kans naar uiterlijke verschijningsvorm ook heeft aanvaard, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat van tevoren sprake moet zijn geweest van enig overleg binnen de groep waarvan verdachte deel uitmaakte over wat er zou gaan gebeuren, gelet op het feit dat meerdere personen van de groep aangever meteen na binnenkomst en zonder aanleiding ter plaatse begonnen te slaan tegen het hoofd. Daartoe geeft ook de aankomst van de verdachten, gezamenlijk en met gierende banden aanleiding, evenals als de tijd die zij in de kroeg hebben doorgebracht, namelijk slechts enkele minuten.
Feit 2
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank constateert dat aangever heeft verklaard dat hij door verdachte is bedreigd met de ten laste gelegde woorden en dat verdachte daarbij een vuurwapen toonde. Voor dit feit kan in de rest van het dossier enkel steun worden gevonden in hetgeen is geverbaliseerd omtrent de uitlatingen van getuige [getuige] . Er is geverbaliseerd dat [getuige] op 23 januari 2020 heeft gezegd dat hij “bij een van de mannen een vuurwapen in de broeksband heeft gezien”, vervolgens op 28 januari 2020 dat getuige [medewerker 2] van [getuige] hoorde dat [getuige] zelf geen vuurwapen heeft gezien maar dat anderen in het café wel een vuurwapen hadden gezien en op 19 maart 2020 heeft [getuige] zelf bij de politie verklaard dat hij denkt dat er geen pistolen waren en dat hij in elk geval geen pistool heeft gezien .
Over de woordelijke bedreiging wordt in het geheel niet verklaard door [getuige] of enige andere betrokkene. Gelet op het voorgaande kan de onder 2 ten laste gelegde bedreiging naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewijs worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit feit.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past met betrekking tot
feit 1de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 23 januari 2020 in de [bedrijfsnaam] in Veendam. [slachtoffer] was er ook.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 januari 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [slachtoffer] d.d. 4 mei 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 23 januari 2020 omstreeks 21.40 uur was ik in de [bedrijfsnaam] te Veendam. Omstreeks 21.40 uur zat ik achter de gokautomaat. Ik zag dat [persoon 1] , [medeverdachte] , [verdachte] en nog 5 onbekenden voor mij de zaak binnen kwamen lopen. Ik zag dat [verdachte] in een rechte lijn naar mij toe liep en ik voelde dat hij mij een harde klap met kracht en met gebalde vuist gaf op de linkerachterzijde van mijn hoofd. Vervolgens zag ik dat [persoon 1] en [medeverdachte] voor mij stonden en hun vuisten balden en mij ook een klap met kracht gaven op de linkerachterzijde van mijn hoofd. Ik voelde door deze klappen erg veel pijn, waardoor ik op de grond viel. Toen ik op de grond lag zag ik dat [medeverdachte] , [verdachte] en [persoon 1] om mij heen gingen staan en dat de 5 voor mij onbekende mannen ook naar mij toe liepen en mij trappen met kracht gaven aan de linkerzijde van mijn bovenbeen, mijn schouders en mijn hoofd. Ik voelde hierdoor veel pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2020, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 23 januari 2020 hoorden wij de eigenaar van de [bedrijfsnaam] , [getuige] , verklaren dat er 8 man aan kwamen. Ze waren de bar binnen gekomen, waren direct op aangever [slachtoffer] af gegaan en sloegen en schopten met alle 8 op aangever [slachtoffer] in.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 januari 2020, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medewerker 1] :
Ik ben gebeld door [getuige] , de eigenaar van [bedrijfsnaam] te Veendam. [getuige] klonk erg overstuur. [getuige] had het over een afrekening in zijn zaak en daarbij noemde hij de naam [slachtoffer] . Kort daarop werd ik gebeld dat [getuige] beneden bij de receptie stond. [getuige] vertelde mij een verhaal over [slachtoffer] . Op een donderdag of vrijdag is [slachtoffer] binnen gekomen in de [bedrijfsnaam] . [slachtoffer] kwam binnen, bestelde rustig aan de bar een biertje en ging bij de gokautomaat staan. Kort daarop hoorde [getuige] gierende banden en komen er 8 tot 10 man de zaak binnen stormen, deze lopen naar [slachtoffer] toe. [slachtoffer] komt ten val en daarna wordt hij op zijn gezicht geschopt. [getuige] kende l persoon uit de groep, dit is een jongen genaamd [persoon 2] uit [plaats 2] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 januari 2020, opgenomen op pagina 139 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medewerker 2] :
[getuige] klaagde over de aanrijtijd van de politie bij een mishandeling van [slachtoffer] , die in zijn [bedrijfsnaam] plaatsvond (opmerking verbalisant: donderdag 23 januari 2020). [getuige] vertelde dat op donderdag [slachtoffer] bij hem in de [bedrijfsnaam] kwam. Nog geen minuut later kwamen er twee auto's aanrijden met piepende banden, die vlakbij de [bedrijfsnaam] stopten. Daarna kwamen een man of 8 binnen en die liepen gelijk naar Murat toe. De 8 mannen begonnen hem gelijk op zijn hoofd te slaan / beuken en [slachtoffer] viel. Daarna werd er naar [slachtoffer] hoofd geschopt. Eén van die 8 mannen kende [getuige] van vroeger, die heet [verdachte] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2020 te Veendam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer] meermalen met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd hebben geslagen en waarbij die [slachtoffer] op de grond viel en
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en schouders en bovenbeen en elders tegen het lichaam hebben getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Medeplegen van poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair en feit 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen als bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld een meldplicht en contact- en locatieverbod met betrekking tot (de woonplaats dan wel de omgeving van de woning van) aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte reeds voldoende is gestraft en dat verdachte geen behoefte heeft aan bemoeienis van de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 mei 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij is met een groep mannen naar een café gegaan waar aangever - met wie verdachte dan wel zijn medeverdachten een conflict had - zat, om vervolgens meteen met meerdere personen op aangever in te slaan en schoppen. Aangever kwam daarbij ten val en werd onder meer tegen zijn hoofd geschopt. Vele cafébezoekers waren hiervan getuige.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft gemeend op deze gewelddadige manier en in een vol café een conflict te kunnen uitvechten. Door het geweld is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tevens zijn de cafébezoekers ongewild en compleet vanuit het niets geconfronteerd met een explosie van geweld. Dat een dergelijke vergeldingsactie in een café ook bij de aanwezige personen angst veroorzaakt, blijkt wel uit het feit dat de alle overige aanwezigen tegenover de politie hebben aangegeven bang te zijn en geen verklaring te willen afleggen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Volgens de oriëntatiepunten geldt in het geval van een zware mishandeling waarbij sprake is van trappen tegen het hoofd als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Nu het in deze zaak is gebleven bij (medeplegen van) een poging tot zware mishandeling, hanteert de rechtbank een uitgangspunt van vier maanden. Gelet op het feit dat en er relatief weinig letsel is, dat verdachte niet voor het eerst met justitie in aanraking komt en dat het conflict met (de familie van) aangever nog niet beslecht lijkt, acht de rechtbank het passend om daarvan een maand gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Hiermee beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden op eventuele problemen op een gewelddadige of anderszins strafbare manier te reageren. De rechtbank weegt tevens mee dat verdachte (ruim) drie maanden (in een tijd van corona-maatregelen) in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan een groot deel in beperkingen.
Het door de officier van justitie gevorderde contact- en locatieverbod zal de rechtbank betrekken bij de vordering van de benadeelde partij, zoals hierna te bespreken.

Benadeelde partij

Aangever [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Tevens is een schadevergoeding in natura als bedoeld in artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gevorderd, in dier voege dat aan verdachte een civielrechtelijk contactverbod en locatieverbod wordt opgelegd, waarbij het locatieverbod primair ziet op de hele gemeente Veendam en subsidiair op een straal van 500 meter om de woning van aangever.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering gematigd dient te worden.
Het contact- en locatieverbod dient te worden toegewezen, met dien verstande dat het te ver gaat om het locatieverbod te laten gelden voor de gemeente Veendam: enkel een locatieverbod voor het gebied in een straal van 500 meter rond de woning van aangever kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd en het onaannemelijk is dat aangever bang is. Ten aanzien van het contactverbod heeft verdachte aangegeven hier geen problemen mee te hebben. Ten aanzien van het locatieverbod heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank is - met de raadsvrouw van de benadeelde partij - van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1] De benadeelde partij is vanuit het niets in een café aangevallen door een groep mannen die op hem insloeg en
-schopte. Het spreekt voor zich dat een dergelijke gebeurtenis - ongeacht hetgeen eerder of nadien tussen partijen is voorgevallen - naast pijn en letsel ook mentale schade veroorzaakt.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 750,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding in natura in de vorm van een contactverbod en een locatieverbod is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om een contactverbod kan worden toegewezen. De rechtbank zal het verzoek om een locatieverbod met betrekking tot de gemeente Veendam afwijzen, nu onvoldoende is onderbouwd waarom een dermate verstrekkend verbod noodzakelijk is. De rechtbank zal het subsidiaire verzoek om een locatieverbod met betrekking tot het gebied in een straal van 500 meter rond de woning van de benadeelde partij aangever toewijzen. De rechtbank acht daarbij een dwangsom ter hoogte van € 250,00 per overtreding, met een maximum van € 5.000,00 passend.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot een maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering tot schadevergoeding in natura toe, voor zover het gaat om het contactverbod met [slachtoffer] , geboren op 19 februari 1987, en het locatieverbod voor een straal van 500 meter van diens huisadres.
Verdachte mag gedurende deze periode op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Verdachte mag zich niet bevinden in een straal van 500 meter rondom het adres Straat [adres] te [plaats 1] .
Bepaalt dat beide verboden de duur van een jaar hebben, ingaande per datum vonnis en gelden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat verdachte het opgelegde verbod overtreedt. Bepaalt dat boven het bedrag van € 5.000,00 geen dwangsommen meer zullen worden verbeurd.
Wijst de vordering tot schadevergoeding in natura voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.
Mr. Holsink is buiten staat deze vonnissen mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.