ECLI:NL:RBNNE:2020:2358

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
8487910 \ VV EXPL 20-44
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurruimte wegens overlast door huurder met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de coöperatie De Koevoet U.A. en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De Koevoet vorderde ontruiming van de huurruimte van [gedaagde] vanwege langdurige overlast die hij veroorzaakte in de gemeenschappelijke woonruimte van het Oude Rooms Katholieke Ziekenhuis te Groningen. De huurder, die al sinds de jaren '90 in de woning verbleef, had in het verleden meerdere incidenten gehad, waaronder een bedreiging met een mes en andere vormen van overlast zoals schreeuwen en agressief gedrag. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onhoudbare situatie voor de medebewoners, die zich onveilig voelden door het gedrag van [gedaagde]. De kantonrechter stelde vast dat het spoedeisend belang van De Koevoet bij de ontruiming aanwezig was, ondanks de psychische problemen van [gedaagde]. De rechter oordeelde dat de huurder zich niet als een goed huurder gedroeg in de zin van het Burgerlijk Wetboek en dat de vordering tot ontruiming in kort geding toewijsbaar was. [gedaagde] werd veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de kamer en gemeenschappelijke ruimten te ontruimen en de kosten van de procedure te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 8487910 \ VV EXPL 20-44
Vonnis in kort geding van 19 mei 2020
in de zaak van
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
DE KOEVOET U.A. h.o.d.n. KOEVOET WOONBEHEER,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.E. van der Wijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te Groningen aan de [adres],
thans verblijvende in de accommodatie van Lentis te Groningen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.A. Heidanus.
Partijen zullen hierna De Koevoet en [gedaagde] worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 6 mei 2020;
- de brief met producties van mr. Heidanus van 8 mei 2020;
- de mail met producties van mr. Heidanus van 11 mei 2020;
- de mondelinge behandeling van 11 mei 2020, welke in verband met de uitbraak van het coronavirus via een videoverbinding heeft plaatsgevonden. Ter zitting is namens De Koevoet [naam 1] (bestuursvoorzitter) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van der Wijk, en namens [gedaagde] is zijn gemachtigde mr. Heidanus verschenen, waarbij mr. Heidanus gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.
[gedaagde] huurt vanaf het begin van de jaren '90 van De Koevoet een kamer in het Oude Rooms Katholieke Ziekenhuis te Groningen (hierna: het ORKZ) aan de [adres] te ([postcode]) Groningen. De afdeling, waarop de kamer van [gedaagde] is gelegen, heeft in totaal twaalf bewoners. Iedere bewoner heeft een eigen kamer, maar deelt de badkamer, keuken, toilet en woonkamer met de andere bewoners.
2.3.
Op 18 december 2017 heeft er een (fysiek) incident plaatsgevonden tussen [gedaagde] en een medebewoner van zijn afdeling. [gedaagde] en de medebewoner hebben over en weer aangifte gedaan. Beide zaken zijn geseponeerd.
2.4.
Naar aanleiding van dit incident is [gedaagde] per brief van 6 januari 2018 door het bestuur van De Koevoet aangesproken op zijn gedrag. Daarbij heeft De Koevoet aangegeven dat er in het verleden reeds meerdere klachten van medebewoners zijn binnengekomen omtrent overlast veroorzakend gedrag van [gedaagde]. Deze klachten zien onder meer op geluidsoverlast en verbale agressie.
2.5.
Per brief van 8 april 2018 is [gedaagde] aangeschreven door (de gemachtigde van) De Koevoet en gewaarschuwd met betrekking tot het incident van 18 december 2017 en de (regelmatige) overlast die [gedaagde] veroorzaakt.
2.6.
Op 21 april 2020 heeft een medebewoner van de afdeling via 112 de politie gebeld, omdat [gedaagde] medebewoners bedreigd zou hebben met een mes. [gedaagde] is naar aanleiding daarvan korte tijd door de politie meegenomen en dezelfde dag nog teruggekeerd naar het ORKZ.
2.7.
[gedaagde] is op 22 april 2020 naar het Martini Ziekenhuis te Groningen gebracht, nadat hij door medebewoners buiten bewustzijn in de keuken werd gevonden. [gedaagde] is vervolgens op 23 april 2020 opgenomen in de GGZ-kliniek Lentis te Groningen. Hij is aldaar gezien door een psychiater, welke een medische verklaring heeft opgesteld, waarna de burgemeester van Groningen op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel heeft genomen, die onder meer inhoudt dat [gedaagde] zich verplicht laat opnemen in een GGZ-accommodatie.
2.8.
Op 28 april 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Groningen, een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken.

3.Het standpunt van De Koevoet

3.1.
De Koevoet vordert, verkort weergegeven, dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om het gehuurde en de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels aan De Koevoet. Daarnaast vordert De Koevoet dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
De Koevoet legt, samengevat weergegeven, aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder in de zin van artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gedraagt. [gedaagde] veroorzaakt al jarenlang overlast en in april 2020 is de situatie van [gedaagde] sterk verslechterd. [gedaagde] nam volgens medebewoners zijn medicijnen niet in en is zich steeds psychotischer gaan gedragen. Zo heeft hij de inboedel van de woonkamer buitengezet, liep hij scheldend en schuimbekkend over de gang en vertelde hij dat hij met overleden personen sprak die hem vertelden wat hij moest doen. Op 21 april 2020 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij [gedaagde] zwaaiend met een mes een bewoner heeft bedreigd, daarbij schreeuwend: 'Ik maak je af,' en met dat mes de kamer van een andere bewoner is binnengegaan, waarna hij door de politie is meegenomen. Volgens De Koevoet hebben meerdere bewoners haar verzocht actie te ondernemen. Zij geven aan dat zij bang zijn dat een volgende aanval zal leiden tot (dodelijk) letsel en dat zij niet meer met hem kunnen samenleven. Meerdere bewoners durven niet thuis te zijn als [gedaagde] aanwezig is of sluiten zich op in hun eigen kamer zodat zij hem niet tegen kunnen komen. Volgens De Koevoet is de woonvorm in het ORKZ, gelet op de psychische gesteldheid van [gedaagde], niet geschikt voor hem. Er is sprake van een onhoudbare situatie en er kan van de medebewoners niet langer gevergd worden dat zij moeten samenleven met [gedaagde].

4.Het standpunt van [gedaagde]

4.1.
vordert afwijzing van de vordering, met veroordeling van De Koevoet in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert daartoe (primair) aan dat het spoedeisend belang ontbreekt, nu [gedaagde] momenteel is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Een zorgmachtiging wordt aangevraagd, zodat het de verwachting is dat hij geruime tijd niet terug zal kunnen keren naar het gehuurde. Er zal derhalve voor langere tijd geen onhoudbare situatie zijn. Bovendien kan [gedaagde] zodanig opgeknapt zijn dat van zijn nadelige gedrag uiteindelijk niets meer te zien is.
[gedaagde] voert verder (subsidiair) aan dat een ontruimingsvordering, zonder recente waarschuwing, te abrupt en buitenproportioneel is. [gedaagde] woont al 36 jaar met plezier in het ORKZ en heeft een blanco strafblad. Het dossier jegens hem is dun en eenzijdig. Hij heeft steeds gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de klachten. [gedaagde] ontkent dat hij op 21 april 2020 met een mes heeft gezwaaid en wijst erop dat de bewoners die over hem klagen zelf ook de nodige huisregels overtreden. [gedaagde] moet worden gezien als een psychiatrische patiënt aan wie het verwarde gedrag niet kan worden toegerekend. Volgens [gedaagde] mag van de medebewoners in het ORKZ, juist bij deze woonvorm, verwacht worden dat zij meer tolerantie tegenover [gedaagde] tonen. Erkenning van het ziektebeeld kan ervoor zorgen dat hun angst afneemt. Met de juiste hulp kan [gedaagde] weer in het gehuurde wonen.
4.3.
[gedaagde] verzoekt (meer subsidiair) om de zaak voor maximaal drie maanden aan te houden om te bezien wat dan de situatie en psychische conditie van [gedaagde] is.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de aard van de vordering en de gestelde overlast die De Koevoet daaraan ten grondslag legt, is het spoedeisend belang van De Koevoet bij de door haar gevraagde voorziening gegeven. Dat [gedaagde] momenteel is opgenomen in een GGZ-instelling doet daar naar het oordeel van de kantonrechter niet aan af, nu het onduidelijk is όf een zorgmachtiging zal worden verleend en zo ja, wanneer [gedaagde] uit de instelling zal worden ontslagen en of hij de mogelijkheid tot verlof zal hebben. Het is daarmee voor de medebewoners onduidelijk op welke termijn zij rekening moeten houden met een (eventuele) terugkeer van [gedaagde] naar het ORKZ. De Koevoet is in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
5.2.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van De Koevoet in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevorderde voorziening reeds nu gerechtvaardigd is. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding, welke toewijzing een welhaast definitief karakter heeft, is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter, indien haar oordeel wordt gevraagd, tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal oordelen.
5.3.1.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het de huurder van een woning niet is toegestaan op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, hinder te bezorgen aan omwonenden. Dit vloeit ook voort uit de tekst en strekking van artikel 7:213 BW. Wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen, schiet de huurder tekort in de nakoming van een verbintenis tegenover de verhuurder.
5.3.2.
Verder is van belang dat uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming in de nakoming grond kan opleveren voor ontbinding van een gesloten huurovereenkomst, tenzij die tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding (en de daaraan gekoppelde ontruiming van het gehuurde) gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn en kan niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol worden toegekend. De rechter weegt het gewicht van de tekortkoming in verhouding tot de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete (woon)belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst (zie onder meer Hoge Raad, 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). De kantonrechter benadrukt hierbij dat voor ontbinding niet is vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de huurder. Voor zover [gedaagde] aanvoert dat zijn gedrag hem, gelet op zijn psychische gesteldheid, niet kan worden toegerekend, begrijpt de kantonrechter dit dan ook zo dat hij kennelijk bedoelt een beroep te doen op de 'tenzij' bepaling van voornoemde artikel, waarbij dit een van de omstandigheden is die moet worden meegewogen.
5.4.1.
[gedaagde] betwist dat hij hinder aan medebewoners veroorzaakt en daarmee dat sprake is van een tekortkoming. Op grond van het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken is naar het oordeel van de kantonrechter voorshands echter voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] met zijn gedrag al meerdere jaren hinder veroorzaakt aan zijn medebewoners. Uit de verklaringen van medebewoners komt naar voren dat het onder meer zou gaan om schreeuwen, schelden, agressief benaderen van medebewoners, op buizen slaan, gas en/of oven aan laten staan en goederen in de gemeenschappelijke ruimte vernielen. Gelet op die verklaringen, waarin medebewoners ieder hun eigen ervaringen met [gedaagde] omschrijven en waaruit een eenduidig beeld van het afwijkende gedrag van [gedaagde] naar voren komt, ziet de kantonrechter in de -niet gemotiveerde- betwisting van de overlast door [gedaagde], voorshands geen aanleiding aan de inhoud van deze verklaringen te twijfelen.
5.4.2.
Wat uit die verklaringen ook naar voren komt is dat het gedrag van [gedaagde] in het verleden (meestal) geen aanleiding is geweest een formele klacht in te dienen bij De Koevoet, maar wel maakte dat medebewoners behoedzaam omgingen met de als moeilijk persoon omschreven [gedaagde] en sommigen van hen naar een andere afdeling verhuisden. Dat [gedaagde] aanvoert zelf ook overlast van bepaalde medebewoners te ervaren, doet, wat daar ook van zijn, niet af aan de hinder die hij veroorzaakt en rechtvaardigt de door hem veroorzaakte hinder ook niet. De bereidheid van de medebewoners om het gedrag van [gedaagde] te tolereren, is - zo begrijpt de kantonrechter- verdwenen, toen de psychische toestand van [gedaagde] in de weken voor zijn opname meer is verslechterd, hetgeen tot een escalatie op 21 april 2020 heeft geleid.
5.4.3.
De verslechtering van zijn psychische toestand betwist [gedaagde] niet en vindt ook bevestiging in de recente opname in een GGZ-instelling en de door de psychiater opgestelde verklaring. Wat betreft de escalatie betwist [gedaagde] dat hij daarbij een medebewoner heeft bedreigd met een mes, maar ook die handeling is voorhands voldoende aannemelijk geworden op grond van de verklaringen van medebewoners en de medische verklaring van de psychiater, waarin onder andere wordt ingegaan op hetgeen [gedaagde] zelf over het incident heeft verteld. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] op 21 april 2020 dan ook een bedreigende situatie laten ontstaan door met een mes te zwaaien en bedreigende teksten te roepen naar enkele medebewoners.
5.4.4.
Nu in dit geding voldoende is gebleken dat al meerdere jaren sprake is van hinder, waardoor medebewoners zich al niet volledig veilig voelen op hun afdeling, en [gedaagde] zich vervolgens op 21 april 2020 agressief en volstrekt onacceptabel richting medebewoners heeft gedragen, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het (woon)gedrag van [gedaagde] zo afwijkt van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hij medebewoners onrechtmatig hinder bezorgt. Door het gedrag van [gedaagde] kan De Koevoet haar andere huurders niet het ongestoorde huurgenot verstrekken. Hiermee gedraagt [gedaagde] zich niet als een goed huurder in de zin van artikel 7:213 BW, hetgeen een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert.
5.5.1.
Het is aan [gedaagde] om feiten en/of omstandigheden te stellen op grond waarvan de bodemrechter naar verwachting zal oordelen dat de tekortkoming naar haar aard en betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst niet zou rechtvaardigen. Hetgeen [gedaagde] over zijn jarenlange huurderschap en zijn huidige psychische situatie heeft aangevoerd, is echter onvoldoende om voorshands ervan uit te gaan dat de bodemrechter zal oordelen dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt.
5.5.2.
Hoewel de gevolgen van een ontruiming groot voor [gedaagde] zullen zijn, kan onder de gegeven omstandigheden van De Koevoet niet verwacht worden dat zij [gedaagde] in zijn kamer laat wonen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat De Koevoet verantwoordelijk is voor het creëren en het in stand houden van een veilige woonomgeving voor de medebewoners van [gedaagde] in het ORKZ. Uit hetgeen De Koevoet heeft aangevoerd blijkt dat de bewoners zich ernstig zorgen maken en zij al meerdere jaren bang zijn voor [gedaagde]. Medebewoners durven niet tezamen met [gedaagde] in de gemeenschappelijke ruimten te zijn en zien zich genoodzaakt zich op te sluiten in hun eigen (slaap)kamer of tijdelijk ergens anders te verblijven. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter levert dit een onhoudbare situatie op.
5.5.3.
Gelet op de psychische gesteldheid van [gedaagde] (de psychiater stelt in zijn medische verklaring de diagnose paranoïde schizofrenie waarbij medebewoners deel uitmaken van een complot tegen [gedaagde]) en het gevoel van onveiligheid onder de medebewoners als gevolg van het gedrag van [gedaagde], moet de vraag gesteld worden of de woonvorm in het ORKZ een geschikte woonomgeving is voor [gedaagde]. [gedaagde] voert aan dat bij deze woonvorm meer tolerantie van de bewoners verwacht mag worden. Daarbij wordt eraan voorbij gegaan dat het ORKZ, gelet op de nauwe en intensieve wijze waarop men met elkaar samenleeft en het feit dat de medebewoners [gedaagde] alleen kunnen ontlopen door zich op te sluiten in hun eigen kamer, geen geschikte woonvorm moet worden geacht voor (een psychiatrische patiënt als) [gedaagde]. Dat de psychische gesteldheid van [gedaagde] door een (eventuele) behandeling mogelijk kan verbeteren, is een onzekere factor. Maar ook als dat het geval is, kan niet langer van de medebewoners gevergd worden dat zij wederom met [gedaagde] moeten samenleven, zeker niet nu zij al langere tijd hinder ondervinden door [gedaagde] en nu ook geconfronteerd zijn met, althans wetenschap hebben gekregen van zeer agressief gedrag van [gedaagde] richting medebewoners. Het belang dat de medebewoners hebben bij het in veiligheid, vertrouwen en verdraagzaamheid met elkaar in een dergelijke woonvorm te kunnen wonen, dient in dit geval zwaarder te wegen dan het belang dat [gedaagde] heeft bij het behoud van het gehuurde, hoe vervelend zijn (persoonlijke) omstandigheden ook zijn.
5.6.
De kantonrechter is daarmee van oordeel dat het in zeer grote mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, indien haar oordeel wordt gevraagd, tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde zal overgaan. De daarop vooruitlopende vordering in kort geding tot ontruiming van de woning is daarom toewijsbaar.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5.3. is overwogen, dient het verzoek van [gedaagde] om de zaak voor drie maanden aan te houden, te worden afgewezen.
5.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten aan de zijde van De Koevoet worden begroot op:
- explootkosten € 110,67
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde
€ 720,00
totaal € 954,67

6.Beslissing

De kantonrechter (oordelend in kort geding):
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de kamer en de gemeenschappelijke ruimten aan de [adres] te ([postcode]) Groningen, met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van De Koevoet, te ontruimen en te verlaten en ontruimd te houden, met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van De Koevoet te stellen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van De Koevoet begroot op € 954,67;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting van 19 mei 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
c35030