ECLI:NL:RBNNE:2020:244

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
C / 18 / 194980 / HA ZA 19-216
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verstekvonnis en onbevoegdheid van de rechtbank in verzetzaak

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Nederland, heeft de opposant, de rechtspersoon Verband der Versicherungsunternehmen Österreichs, verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 10 april 2019. De opposant heeft in de verzetdagvaarding de exceptie van onbevoegdheid ingeroepen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de geopposeerde, die niet is verschenen, een vordering heeft ingesteld op basis van een autoverzekering waarbij de opposant als verzekeraar wordt beschouwd. De opposant heeft echter betoogd dat zij geen verzekeraar is, maar een Bureau dat opereert binnen het groene kaart-stelsel, en dat de Nederlandse rechter daarom niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.

De rechtbank heeft de argumenten van de opposant overwogen en geconcludeerd dat de opposant niet als verzekeraar kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de vordering niet kan worden behandeld door de Nederlandse rechter, en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Het verstekvonnis van 10 april 2019 wordt vernietigd, en de geopposeerde wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van de opposant begroot op € 3.169,07, te vermeerderen met wettelijke rente.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 8 januari 2020, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft ook het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/194980 / HA ZA 19-216
Vonnis van 8 januari 2020
in de zaak van
rechtspersoon
VERBAND DER VERSICHERUNGSUNTERNEHMEN ÖSTERREICHS,
gevestigd te Wenen (Oostenrijk),
opposant,
advocaat: mr. A.F. Collignon-Smit Sibinga te Amsterdam,
tegen
[geopposeerde],
wonende te Borgercompagnie,
geopposeerde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 10 april 2019;
  • de verzetdagvaarding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Opposant heeft tijdig verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van deze rechtbank van 10 april 2019. Opposant kan derhalve in haar verzet worden ontvangen.
2.2.
Opposant heeft vóór alle weren een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De rechtbank zal hieronder ingaan op de stellingen van partijen dienaangaande.
2.3.
Geopposeerde heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat opposant als verzekeraar aansprakelijk is voor een schadevergoeding uit hoofde van een autoverzekering, waartoe geopposeerde de begunstigde partij is. Geopposeerde stelt op grond van artikel 11 lid 1 sub b van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 dat bevoegd is de rechtbank van de woonplaats van de eiser, zijnde de Nederlandse rechter, in het bijzonder de rechtbank
Noord – Nederland.
2.4.
Opposant heeft kort gezegd uiteengezet dat zij geen verzekeraar is, maar een Bureau in het kader van het zogeheten groene kaart-stelsel. In elk deelnemend land aan het groene kaart-stelsel is één Bureau opgericht dat in geval van een ongeval in dat land is gemachtigd om de schade te regelen. Doordat opposant niet als verzekeraar kan worden beschouwd is de onder nummer 2.3 bedoelde uitzondering, op grond waarvan zij gedagvaard kan worden voor de rechtbank in het land waar de eiseres woonachtig is, niet van toepassing.
2.5.
De rechtbank overweegt dat voor de bevoegdheid doorslaggevend is of opposant wel of niet als verzekeraar dient te worden aangemerkt. Indien opposant wel als verzekeraar moet worden aangemerkt, is op grond van artikel 11 lid 1 sub b van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 de Nederlandse rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. Indien opposant niet als verzekeraar moet worden aangemerkt geldt dat de vordering gebaseerd is op een verbintenis uit onrechtmatige daad, in welk geval volgens artikel 7 lid 2 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 de rechter in Oostenrijk bevoegd is.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat opposant niet als verzekeraar dient te worden beschouwd. Daartoe overweegt de rechtbank dat hetgeen opposant in dat kader heeft uiteengezet de rechtbank niet ongegrond voorkomt en door geopposeerde niet is weersproken.
2.7.
Het voorgaande leidt er toe dat het verstekvonnis van 10 april 2019 niet in stand kan blijven. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen.
2.8.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding € 103,07
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
1.074,00(1,0 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.169,07

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 10 april 2019 gewezen verstekvonnis met zaak/rolnummer 190123 / HA ZA 19/29,
3.2.
verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen,
3.3.
veroordeelt geopposeerde in de proceskosten, aan de zijde van opposant tot op heden begroot op € 3.169,07, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt geopposeerde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat geopposeerde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 11.16