ECLI:NL:RBNNE:2020:2533

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
18/920168-18 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in het kader van een strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met anderen, heeft geprofiteerd van een strafbaar feit, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 692.285,00 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank heeft dit bedrag bijgesteld naar € 92.496,17. Dit bedrag is gebaseerd op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de aantallen hennepplanten en de opbrengsten per oogst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in totaal 6 eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde geen inzicht heeft gegeven in de verdeling van het behaalde voordeel tussen hem en zijn mededaders, en heeft daarom het voordeel op basis van gelijke verdeling toebedeeld. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920168-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
hierna: veroordeeld.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 5 november 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 692.285,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/920166-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder met name de inhoud van het rapport "berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" d.d. 9 augustus 2018 (opgenomen op pagina 266 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer PL0100-2018220997 met sluitingsdatum 27 augustus 2018).
De (inhoudelijke) behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de (inhoudelijke) behandeling van de onderliggende strafzaak met parketnummer 18/920168-18, ter terechtzitting van 30 juni 2020, waarbij de officier van justitie mr. H.J. Mous, en de raadsman van veroordeelde, mr. M.J. Crombach, advocaat te Tilburg, aanwezig waren.

Standpunten

De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak gevorderd en heeft derhalve eveneens afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op de bepleite vrijspraak. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat op basis van de productiedata van de apparatuur, het vervuilde filter, vervuiling op de vloer en dergelijke geen periode kan worden afgeleid waarin de hennepkwekerij actief is geweest en dat derhalve niet gesteld kan worden dat er 9 eerdere oogsten zouden hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan volgens de raadsman het voordeel van de hennepkwekerij niet (in zijn geheel) aan verdachte worden toegeschreven.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 14 juli 2020, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/920168-18 tegen veroordeelde gewezen;
2. Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e tweede lid Sr. d.d. 9 augustus 2018, opgenomen op pagina 266 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer PL0100-2018220997 met sluitingsdatum 27 augustus 2018, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 1] , in welk rapport redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening (hierna: het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel);
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2020, als nagekomen stuk toegevoegd aan voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 1 maart 2016 omstreeks 03.30 uur werden verdachte [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] in de directe nabijheid van de [straatnaam] te Zuidwolde aangetroffen in een bus.
Deze mutatie is vast gelegd in het politie systeem Basis Voorziening Handhaving onder het nummer PL0600BVH 2016103025 en had onder andere de volgende inhoud:
"Wij hebben afslag Zuidwolde genomen en wilden vervolgens na twee rotondes weer retour richting Balkbrug rijden. Op het moment dat we de oprit opreden, zagen we een grijze bus de N48 af komen, vanuit de richting Hoogeveen. Hierop gekeerd en wij zagen dat deze bus de carpoolplaats aan de Nijverheidsweg in Zuidwolde opreed. Deze bus
gevolgd en wij zagen dat het een grijze Mercedes Vito betrof voorzien van het kenteken [kenteken] . Ook zagen wij dat er twee personen inzaten. Hierop de bestuurder van de Vito aangesproken, bleek te gaan om [medeveroordeelde 1] . Bijrijder legitimeerde zich als [veroordeelde] . Beide personen nagetrokken, en ook deze bleken bij ons voor te komen in de systemen, onder andere voor opiumwetgeving, 310 en 311. [veroordeelde] had ook antecedenten op de telecomwetgeving. Beiden gaven aan uit [woonplaats] te komen en hier in de omgeving moesten werken. Ze wisten niet precies waar ze moesten zijn. Ook gaven ze aan op deze carpoolplaats te wachten op een collega."
(…)
"Korte tijd later werd het voertuig gezien langs de A50 en werd het voertuig aan de kant gezet door collega's Gelderland. Er bleken nog steeds twee personen in het voertuig te zitten, [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] . In het voertuig werd na enig zoeken een apparaat aangetroffen welke leek op een jammer. Hierop zijn beide inzittenden aangehouden."
(…)
"Achterin het voertuig lagen tevens goederen welke gebruikt kunnen worden in een hennepkwekerij en diverse gereedschappen."
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
1 augustus 2017, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
V: Hoe vaak heb jij andere personen gezien?
A: 4 a 5 andere personen. Altijd één vast persoon welke een andere bij zich had. Los van [medeveroordeelde 2] . De vaste persoon kwam er vaker dan [medeveroordeelde 2] . Ik weet niet hoe hij heet.
V: Wat voor voertuigen heb jij allemaal bij het pand gezien?
A: Een witte Ford Custom, deze was er het vaakst. Renault Master, een blauwe bak met
laadklep zonder reclame. Je zag wel oude doordruk, er heeft waarschijnlijk wel
reclame opgestaan. Ik heb dit voertuig 8 a 9 keer gezien. Dit voertuig was er één a
twee uurtjes en dan weer weg. Soms wel twee keer per dag. Ik zag dat er dingen vanuit
het pand in de auto werd geladen. Het ging er vaker uit dan in. Ik heb een witte
Ford Transit in het begin gezien.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni
2018, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 6 juni 2018 omstreeks 11.30 uur gingen wij, verbalisanten, naar de verhuurders van
het pand gelegen aan de [straatnaam] te Zuidwolde. Wij hebben hen afzonderlijk foto's
getoond van personen welke mogelijk betrokkenheid hadden bij de hennepkwekerij in de
loods.
Bij het tonen van de foto's aan verhuurder [getuige 1] zagen en hoorden wij dat hij vier . Verhuurder [getuige 2] was hierbij niet aanwezig.
1. Foto van [veroordeelde] [geboortedatum] -1990 te [geboorteplaats] . Bij deze foto zei verhuurder [getuige 1] direct: "dat is de man was die de laatste weken kwam in een witte Ford Custom en dat hij daar nog een kop koffie mee gedronken had. Deze man had verteld dat hij uit Gelderland kwam.
2. Foto van [medeveroordeelde 1] [geboortedatum] -1994 te [geboorteplaats] . Bij deze foto zei verhuurder [getuige 1] : "Ik ben er niet zeker van maar dat was volgens mij degene die samen was met de man van foto 1 bij de hennepkwekerij .
Bij het tonen van de foto's aan verhuurder [getuige 2] zagen en hoorden wij dat zij twee personen herkende. Verhuurder [getuige 2] werd direct emotioneel en verklaarde:
1. Foto van [veroordeelde] [geboortedatum] -1990 te [geboorteplaats] . Bij deze foto zei verhuurder [getuige 2] direct: "die ken ik zeker, die heeft nog verteld dat hij aan snowboarden doet of zo en naar de carnaval was geweest".
2. Foto [medeveroordeelde 1] [geboortedatum] -1994 te [geboorteplaats] . Bij deze foto zei verhuurder
[getuige 2] : "deze weet ik niet zeker".
De foto's zijn verkregen uit de beschikbare politie systemen.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 14 juli 2020 in de zaak met parketnummer 18/920168-18 veroordeeld ter zake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en artikel 11 van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het door hem gepleegde strafbare feit.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank de bedragen genoemd in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt.
Blijkens het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 3 augustus 2018 zijn op 31 juli 2017 in een pand aan de [straatnaam] te Zuidwolde drie kweekruimtes aangetroffen met daarin respectievelijk 472, 481 en 57 hennepplanten. Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel gaat uit van een kweekperiode die liep van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2017 met een kweekcyclus van 10 weken per oogst. Op basis van die periode en kweekcyclus wordt geconcludeerd dat er in de eerste twee kweekruimtes 9 oogsten hebben plaatsgevonden en 1 oogst in de derde kweekruimte.
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat de hennepkwekerij al geruime tijd actief is geweest, gelet op onder meer de gegevens van het waterbedrijf, waaruit blijkt dat het watergebruik van het pand aan de [straatnaam] in met name de jaren 2015 en 2016 sterk is toegenomen in vergelijking met de jaren daarvoor en daarna. Ook zijn er blijkens het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel aanwijzingen gevonden dat er sprake is geweest van eerdere oogsten. Zo zijn er hennepresten aangetroffen in de loods, is er kalkafzetting gevonden op het zeil en aan de onderkant van de plantenpotten, en is er stof op de koolstoffilters aangetroffen en op andere voorwerpen die in de hennepkwekerij zijn aangetroffen, zoals kappen van armaturen, het stoffilter van de koolstofcilinder, de aanwezige elektra, het rotorblad van de ventilator, de kachel en de elektriciteitsbedrading, afvoerbuizen en waterslangen.
Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat er meerdere oogsten zijn geweest waaruit veroordeelde voordeel heeft genoten. De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van veroordeelde bij de hennepkwekerij aannemelijk is vanaf 1 maart 2016. Dit is de datum waarop hij samen met mededader [medeveroordeelde 1] midden in de nacht is aangetroffen in de directe nabijheid van het hiervoor genoemde pand aan de [straatnaam] te Zuidwolde, terwijl veroordeelde en [medeveroordeelde 1] op dat moment in het bezit waren van goederen die gebruikt kunnen worden in een hennepkwekerij.
Uitgaande van de periode 1 maart 2016 tot en met 31 juli 2017, een periode van ongeveer 74 weken in totaal, komt de rechtbank tot het oordeel dat er in ieder geval 6 eerdere oogsten hebben plaatsgevonden in de eerste en tweede kweekruimte en 1 eerdere oogst in de derde kweekruimte, waarvan veroordeelde voordeel heeft genoten. De rechtbank gaat daarbij uit van een kweekcyclus van 10 weken en overweegt dat op het moment van ontruiming van de hennepkwekerij de toen aangetroffen hennepplanten zich blijkens de zich in het dossier bevindende foto's in een vergevorderd stadium van de kweek bevonden. Van deze kweek heeft veroordeelde daarom geen voordeel genoten. De rechtbank zal derhalve uitgaan van 6 eerdere oogsten in de eerste twee kweekruimtes en 1 eerdere oogst in de derde kweekruimte.
Dit levert de volgende berekening op:
In de eerste kweekruimte zijn 472 hennepplanten aangetroffen. Per m2 stonden er 16 hennepplanten en/of potten. De opbrengst per plant is dan volgens het BOOM-rapport van 1 november 2010 27,7 gram per plant. De verkoopprijs bedraagt volgens ditzelfde BOOM-rapport minimaal € 3.280,- per kilogram. De totale bruto opbrengst voor één oogst wordt op grond van het voorgaande gesteld op 472 hennepplanten x 27,7 gram = 13,0744 kilogram x
€ 3.280,- = € 42.884,03. De rechtbank gaat derhalve uit van een bruto opbrengst voor 6 oogsten van (6 x € 42.884,03 =) € 257.304,18.
Het totaal aan kosten per kweekcyclus voor de eerste kweekruimte wordt in het rapport wederechtelijk verkregen voordeel gesteld op € 4.560,96. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. De totale kosten voor 6 oogsten bedragen derhalve (6 x
€ 4.560,96 =) € 27.365,76.
In de tweede kweekruimte zijn 481 hennepplanten aangetroffen. Per m2 stonden er 17 hennepplanten en/of potten. De opbrengst per plant is dan volgens het BOOM-rapport 27,2 gram per plant. De verkoopprijs bedraagt volgens ditzelfde BOOM-rapport minimaal
€ 3.280,- per kilogram. De totale bruto opbrengst voor één oogst wordt op grond van het voorgaande gesteld op 481 hennepplanten x 27,2 gram = 13,0832 kilogram x € 3.280,- =
€ 42.912,90. De rechtbank gaat derhalve uit van een bruto opbrengst voor 6 oogsten van (6 x € 42.912,90 =) € 257.477,40.
Het totaal aan kosten per kweekcyclus voor de tweede kweekruimte wordt in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel gesteld op € 4.634,58. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. De totale kosten voor 6 oogsten bedragen derhalve (6 x € 4.634,58 =)
€ 27.807,48.
In de derde kweekruimte zijn 57 hennepplanten aangetroffen. Per m2 stonden er 29 hennepplanten en/of potten. De opbrengst per plant is dan volgens het BOOM-rapport 20,8 gram per plant. De verkoopprijs bedraag volgens ditzelfde BOOM-rapport minimaal € 3.280,- per kilogram. De totale opbrengst voor één oogst wordt op grond van het voorgaande gesteld op 57 hennepplanten x 20,8 gram = 1,1856 kilogram x € 3.280,- = € 3.888,77.
Het totaal aan kosten per kweekcyclus voor de derde kweekruimte wordt in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel gesteld op € 1.016,26. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
Het totaal verkregen netto voordeel wordt hiermee gesteld op:

De eerste kweekruimte:

Bruto opbrengst 6 oogsten x € 42.884,03 € 257.304,18
Totale kosten 6 oogsten x € 4.560,96 -/- € 27.365,76
De tweede kweekruimte:
Bruto opbrengst 6 oogsten x € 42.912,90 € 257.477,40
Totale kosten 6 oogsten x € 4.634,58 -/- € 27.807,48
De derde kweekruimte:
Bruto opbrengst 1 oogst x € 3.888,77 € 3.888,77
Totale kosten 1 oogst x € 1.016,26 -/- € 1.016,26

Wederrechtelijk verkregen voordeel€ 462.480,85

De rechtbank overweegt dat veroordeelde samen met anderen van een strafbaar feit heeft geprofiteerd. Blijkens de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) waren er in ieder geval 4 à 5 personen betrokken bij de hennepkwekerij. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en zijn mededaders dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat van een andere verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op 1/5e deel van het hiervoor berekenende totale wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde (1/5e van
€ 462.480,85 =)
€ 92.496,17voordeel heeft genoten.
Er is geen aanleiding om veroordeelde niet te verplichten genoemd bedrag te betalen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 92.496,17.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 92.496,17 (zegge: tweeënnegentigduizendvierhonderdzesennegentig euro en zeventien eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 365 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. van den Steenhoven, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. B.I. Klaassens, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries , griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juli 2020.