ECLI:NL:RBNNE:2020:2583

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
18/750060-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overvallen en inbraken met geweld en bedreiging

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere misdrijven, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 9 mei 2019 in Workum, waar de verdachte een 84-jarige man, [slachtoffer 1], heeft overvallen in zijn woning. De verdachte dreigde met een mes en heeft de man gedwongen zijn portemonnee af te geven. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een andere vrouw, [slachtoffer 2], te beroven bij een pinautomaat, waarbij hij ook dreigde met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, evenals aan twee inbraken in sportkantines, waarbij hij zich toegang verschafte door middel van braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en een verslaving aan cocaïne. De rechtbank heeft ook de impact van de misdrijven op de slachtoffers in overweging genomen en de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van een vordering die niet goed onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750060-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te Workum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee (inhoudende -onder meer- geld en een legitimatiebewijs), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
de hal/gang van de woning van die [slachtoffer 1] is binnengegaan en op korte afstand van en zichtbaar voor die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn verdachtes hand heeft gezegd dat hij geld wilde en/of met die [slachtoffer 1] een worsteling is aangegaan (teneinde de portemonnee van die [slachtoffer 1] uit zijn broekzak proberen te halen) en/of (vervolgens) met dat mes/voorwerp stekende/prikkende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, waarbij de jas van die [slachtoffer 1] werd
geraakt;
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te Workum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, die [slachtoffer 2] (die zich toen bij een pinautomaat op of aan de openbare weg het Panwurk, aldaar, bevond) een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, getoond en/of in de richting van de halsstreek gehouden en zei "uw pincode, dit is geen grap, ik wil geld" en/of -nadat die [slachtoffer 2] zei dat ze haar pincode niet meer wist- "maak geen grapjes met me, ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te Workum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, die [slachtoffer 2] (die zich toen bij een pinautomaat op of aan de openbare weg het Panwurk, aldaar, bevond) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/of in de richting van de halsstreek gehouden en zei "uw pincode, dit is geen grap, ik wil geld" en/of -nadat die [slachtoffer 2] zei dat ze haar pincode niet meer wist- "maak geen grapjes met me, ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak gevormd door 16 en 17 mei 2019 te Workum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, een flatscreen televisie (merk Philips), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen in/uit de [benadeelde partij 1] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen televisie onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Workum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, een kassalade inhoudende geld (enkele honderden euro's), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan tennisvereniging [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen in/uit de bij die tennisvereniging in gebruik zijnde sportkantine, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen kassalade met dat geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde feit, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] en de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte. De aangifte van [slachtoffer 1] is gedetailleerd en er zijn geen redenen om aan zijn verklaring te twijfelen.
Feit 2.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 3 en 4.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, gelet op de aangiftes namens [benadeelde partij 1] ” en tennisvereniging [benadeelde partij 2] en de bekennende verklaringen van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring, met uitzondering van de stekende bewegingen met het mes aangezien aangevers verklaring op dat punt geen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen.
Feit 2, 3 en 4.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1.
[slachtoffer 1] , wonende [straatnaam] te [woonplaats] , heeft verklaard dat hij op 9 mei 2019 zag dat een persoon, naar later blijkt verdachte, zijn woning binnen kwam via de voordeur. Verdachte vroeg hem om geld en zijn portemonnee. Verdachte zei iets als: “Ik moet geld hebben”. Verdachte had bij binnenkomst een soort dolk in zijn hand. Vervolgens probeerde verdachte aangevers portemonnee uit zijn broekzak te pakken, maar dat lukte niet. Daarna maakte verdachte stekende bewegingen met het mes. Aangever zag en voelde dat het mes een aantal keren tegen zijn jas aan kwam. Dit gebeurde in de hal van aangevers woning. Daarna gaf aangever zijn portemonnee, met daarin onder meer geld en een legitimatiebewijs, aan verdachte af.
Aangever heeft expliciet verklaard dat hij zijn portemonnee heeft afgegeven, omdat verdachte dreigde met een mes, daarmee stekende bewegingen maakte en zijn jas had geraakt. [2]
Aangever heeft in een aanvullend verhoor herhaald dat verdachte stekende bewegingen maakte. Aangever voelde wat prikken en daarna drukte hij zijn hand omhoog. [3]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij aangever een wond, gelijkend op een snijwond, is geconstateerd op de handrug van aangevers rechter hand. [4]
Verdachte heeft op 19 juli 2019 bekend dat hij van voornoemde aangever een beurs met inhoud van ongeveer vijf tientjes heeft gestolen. Aangever stribbelde wat tegen. [5]
Op 21 juli 2019 heeft verdachte een uitgebreidere verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever met een mes bedreigde. Er volgde een schermutseling, waarna aangever zijn geld heeft afgegeven. [6] Dit vond plaats in het halletje van aangevers woning. Verdachte drukte/porde het mes in aangevers hand en daarna gaf aangever zijn portemonnee af. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting het ten laste gelegde bekend [8] , met uitzondering van de stekende bewegingen.
Uit voornoemde verklaringen van aangever, de letselverklaring en de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte, ondanks zijn stellige ontkenning op dit punt, met het mes stekende/prikkende bewegingen heeft gemaakt. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangever, gelet op het bij hem geconstateerde letsel en de verklaring van verdachte [9] dat hij het bij aangever geconstateerde letsel heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals die hierna blijkt uit de bewezenverklaring.
Feit 2, 3 en 4.
De rechtbank acht de feiten 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 2] [10] , [naam 1] namens [benadeelde partij 1] ” [11] , [naam 2] namens tennisvereniging [benadeelde partij 2] [12] , en de bekennende verklaringen van verdachte [13] , blijkt dat verdachte het onder 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals hierna vermeld.
Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 mei 2019 te Workum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee (inhoudende -onder meer- geld en een legitimatiebewijs), toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte de hal/gang van de woning van die [slachtoffer 1] is binnengegaan en op korte afstand van en zichtbaar voor die [slachtoffer 1] met een mes in zijn verdachtes hand heeft gezegd dat hij geld wilde en met die [slachtoffer 1] een worsteling is aangegaan (teneinde de portemonnee van die [slachtoffer 1] uit zijn broekzak proberen te halen) en vervolgens met dat mes stekende/prikkende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, waarbij de jas van die [slachtoffer 1] werd geraakt;
2.
hij op 9 mei 2019 te Workum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, die [slachtoffer 2] (die zich toen bij een pinautomaat op of aan de openbare weg het Panwurk, aldaar, bevond) een mes getoond en in de richting van de halsstreek gehouden en zei "uw pincode, dit is geen grap, ik wil geld" en -nadat die [slachtoffer 2] zei dat ze haar pincode niet meer wist- "maak geen grapjes met me, ik wil je geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in het tijdvak gevormd door 16 en 17 mei 2019 te Workum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, een flatscreen televisie (merk Philips), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen in/uit de [benadeelde partij 1] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4.
hij op 19 mei 2019 te Workum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, een kassalade inhoudende geld (enkele honderden euro's), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan tennisvereniging [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen in/uit de bij die tennisvereniging in gebruik zijnde sportkantine, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Afpersing.
2 primair. Poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
3. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
4. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 primair, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan een gedeelte van 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Fivoor.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzochteen kortere gevangenisstraf van bijvoorbeeld 3 jaren op te leggen waarvan een gedeelte van 2 jaren voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Fivoor. Feitelijk betekent dit dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd conform de duur van het ondergane voorarrest. Er is immers sprake van verminderde toerekenbaarheid van verdachte en door de deskundigen is geadviseerd de benodigde hulpverlening direct te starten.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het psychologische rapport en de rapportages van Fivoor, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft op 9 mei 2019 de op dat moment 84-jarige [slachtoffer 1] in zijn woning overvallen, waarbij hij heeft gedreigd met een mes en daarmee ook stekende/prikkende bewegingen heeft gemaakt. [slachtoffer 1] is daarbij geraakt in zijn hand en jas. Hij heeft daarop zijn portemonnee met inhoud (geld en een legitimatiebewijs) aan verdachte afgegeven.
Aansluitend op de gewelddadige beroving van de heer [slachtoffer 1] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot beroving van [slachtoffer 2] . Hij heeft haar, terwijl zij op de openbare weg bij een pinautomaat stond, een mes getoond en het mes in de richting van haar halsstreek gehouden. Hij heeft haar vervolgens gesommeerd haar pincode te noemen en geld af te geven. Dat het niet is gekomen tot het daadwerkelijk wegnemen van geld is het gevolg van een buiten verdachte gelegen omstandigheid. [slachtoffer 2] was immers haar pincode vergeten.
Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten een grote impact op slachtoffers hebben en dat slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Ook veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid in algemene zin binnen de samenleving. Verdachte was enkel uit op snel financieel gewin en heeft zich in het geheel niet bekommerd om, althans heeft zich tot het plegen van dit feit niet laten weerhouden door de gevolgen van de beroving voor de slachtoffers.
Kort na de in het voorgaande besproken feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee inbraken bij kantines van sportverenigingen. Dergelijke feiten veroorzaken materiële schade en praktische overlast voor de slachtoffers. Ook ten aanzien van deze feiten heeft verdachte het belang van de slachtoffers ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin. Verdachte geeft er geen blijk van enig respect te hebben voor andermans eigendom en deinst evenmin terug voor de inzet van grof geweld om zijn doel te bereiken.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 11 juni 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt rekening met het de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 6 mei 2020, opgesteld door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog.
De psycholoog heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizoaffectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne.
Verdachte geeft aan dat hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten een sterke zucht naar cocaïne ervaarde en geld nodig had om cocaïne te kopen. De realiteitstoetsing lijkt niet geheel in tact geweest te zijn. Zo hoorde hij enige stemmen, maar deze gaven geen opdrachten en hij had er niet veel last van. Meer in het algemeen heeft verdachte last van negatieve symptomen en lijkt zijn moreel besef enigszins aangetast door de schizoaffectieve stoornis. Er is een psychopathologische drijfveer onderliggend aan de ten laste gelegde feiten, namelijk een zucht naar cocaïne. Vervolgens heeft de schizoaffectieve stoornis zijn oordeels- en kritiekvermogen enigszins aangetast alsmede zijn gewetensfunctie waardoor hij niet stil stond bij de consequenties van zijn handelen en op een impulsieve, weinig doordachte manier heeft gehandeld. Geadviseerd is om het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank sluit zich bij deze conclusies van de psycholoog aan en maakt deze tot de hare. Zij zal verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
De psycholoog heeft voorts geconcludeerd dat statistisch de kans op herhaling van gewelddadig gedrag laag is. Verdachte kan niet in staat worden geacht om zelfstandig verandering te brengen in de geconstateerde psychische problematiek. De kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief is als matig ingeschat, indien verdachte niet wordt behandeld. De kans op herhaling bestaat met name in situaties dat verdachte een sterke zucht ervaart naar cocaïne en hij geen geld heeft om in zijn behoefte te voorzien.
Om het recidivegevaar te beperken is geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een opname in een beschermde woonvorm, waarbij hij in eerste instantie weinig vrijheden heeft, welke hij gefaseerd en naar draagkracht weer kan verkrijgen, en een ambulante behandeling voor de stoornissen.
Uit de reclasseringsrapporten van 14 februari 2020 en 18 juni 2020, opgesteld door [naam 3] , reclasseringswerker van GGZ Fivoor, blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden. Verdachte ontving voor detentie hulp bij praktische en psychosociale zaken, maar was desondanks onvoldoende in staat om zich maatschappelijk staande te houden. Naast de verslavings- en psychische problematiek zijn er risico’s in het sociale netwerk van verdachte. De reclassering heeft de indruk dat verdachte beïnvloedbaar is en gevoelig voor groepsdruk. Verdachte zou baat hebben bij een gestructureerde setting met voldoende begeleiding en behandeling, bij voorkeur binnen een setting van begeleid wonen, waarbij de nodige zorg kan worden toegevoegd.
Geadviseerd is de oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij VNN, ambulante behandeling bij de GGZ, begeleid wonen en middelencontrole.
Uit een aanvullend e-mailbericht van 30 juni 2020 blijkt dat voor verdachte per 17 juli 2020 een plaats beschikbaar is bij [instelling 2] te Drachten in het kader van beschermd wonen.
Naast de omstandigheden de persoon van verdachte betreffende heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor:
- een overval woning uit van een gevangenisstraf van 3 jaren;
- een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging uit van een gevangenisstraf van 6 maanden;
- een inbraak bedrijfspand (school/kantine) uit van een taakstraf van 120 uren.
Deze oriëntatiepunten voorzien niet in een samenloop van meerdere feiten en de korte tijdsduur waarin deze hebben plaatsgevonden. De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat het onder 2 primair bewezen verklaarde een poging betreft, waardoor het strafmaximum met een derde wordt verminderd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden.
Gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten, het ontbreken van een relevant strafblad van verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden.
Hiervan zal de rechtbank een gedeelte van 2 jaren voorwaardelijk opleggen, om verdachte er van te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen en om de oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd, mogelijk te maken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte een oprechte wens heeft om te werken aan zichzelf. Hij heeft ook zelf initiatieven ondernomen om te komen tot schadebemiddeling. Deze positieve proceshouding maakt mede met voorgaande dat de rechtbank van oordeel is dat de geadviseerde hulpverlening – als bijzondere voorwaarden – zo spoedig mogelijk moet worden gestart, temeer nu er een geschikte plaats beschikbaar is bij [instelling 2] te Drachten. De rechtbank acht het gewenst en geboden dat verdachte aansluitend aan het onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf zal worden opgenomen in de [instelling 2] .

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] (feit 1), tot een bedrag van € 45,00 ter zake van materiële schade en € 950,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 1] ” (feit 3), tot een bedrag van € 770,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ter terechtzitting heeft [naam 1] namens de benadeelde partij de hoogte van de vordering verlaagd tot een bedrag van € 80,00, aangezien de weggenomen televisie is teruggegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] ” telkens integraal toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
[benadeelde partij 1] ”
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ” af te wijzen, aangezien deze onvoldoende onderbouwd is. Uit het dossier blijkt niet dat er schade is ontstaan en namens de benadeelde partij zijn er verschillende schadebedragen genoemd.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 mei 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 1] ”.
Uit het ingediende formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ blijkt in het geval van een ‘Slachtoffer: niet-natuurlijk persoon’ van de volgende aanwijzing: “Stuur een uittreksel van de Kamer van Koophandel mee en een volmacht van de directie/bestuurder, waaruit blijkt dat u de organisatie of het bedrijf mag vertegenwoordigen.”
De rechtbank constateert dat een uittreksel en een volmacht ontbreken en ook ter terechtzitting heeft [naam 1] deze stukken niet kunnen overhandigen. Uit het dossier blijkt evenmin dat de indiener bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank overweegt dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht altijd kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte een televisie heeft weggenomen van [benadeelde partij 1] ”. Uit de aangifte en foto in het dossier blijkt dat daardoor de muur en bevestigingsbeugel zijn beschadigd.
Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij de ontstane schade zal vergoeden.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 70,00, zijnde de schade die volgens het ingediende formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ is ontstaan door het losbreken van de middels een beugel aan de muur bevestigde televisie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 2 jaren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN reclassering) op het adres [straatnaam] te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op zowel psychiatrische- als verslavingsproblematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. dat de veroordeelde verblijft vanaf 17 juli 2020 bij [instelling 2] op het adres [straatnaam] te Drachten, of soortgelijke beschermde woonvorm, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4. dat de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs (cocaïne- en cannabisgebruik) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 995,00(zegge: negenhonderdvijfennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van
€ 995,00(zegge: negenhonderdvijfennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 19 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit € 45,00 aan materiële schade en € 950,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ” in haar vordering niet-ontvankelijk is. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] ”te betalen een bedrag van
€ 70,00(zegge: zeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 dag gijzeling zal kunnen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] ” daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2020.
Mr J.Y.B. Jansen en mr. C. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van ambtsedige processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0100-2019116938, opgemaakt door politie eenheid Noord-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 301, tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 49, 50 en 51.
3.Pagina 54.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, pagina 59.
5.Pagina 284.
6.Pagina 289.
7.Pagina 291.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.
10.Pagina’s 60 en 64.
11.Pagina’s 239 en 241.
12.Pagina’s 246 en 247.
13.Pagina’s 283, 284, 292, 294, 295 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.