ECLI:NL:RBNNE:2020:2658

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
8457436 AR VERZ 20-44 en 8457441 AR VERZ 20-45
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en loondoorbetaling in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Alvaro Security Group B.V. [verzoeker] had verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 25 maart 2020 was medegedeeld. De werknemer had geweigerd om op 23 maart 2020 te verschijnen voor een nieuwe functie als beveiliger bij een Rabobank-filiaal, wat de werkgever als werkweigering beschouwde. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever had kunnen volstaan met minder vergaande maatregelen dan ontslag op staande voet, zoals het opschorten van loonbetaling. Het ontslag werd vernietigd, waardoor de arbeidsovereenkomst voortduurde. De werknemer had ook verzocht om loondoorbetaling en een billijke vergoeding, maar de kantonrechter wees het verzoek om een billijke vergoeding af, omdat de werknemer had gekozen voor vernietiging van het ontslag. De kantonrechter kende wel een deel van de loondoorbetaling toe, namelijk voor de periode van 25 maart 2020 tot 1 mei 2020, en veroordeelde de werkgever tot het verstrekken van deugdelijke loonspecificaties. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer.: 8457436 AR VERZ 20-44 en 8457441 AR VERZ 20-45
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:681 BW d.d. 10 juli 2020
inzake
[voornaam] [verzoeker],
wonende te Groningen,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. P.J. Jans,
tegen
de besloten vennootschap Alvaro Security Group B.V.,
gevestigd te Groningen,
verwerende partij,
gemachtigde [voorletter] . [gemachtigde Alvaro] .
Partijen zullen hierna ' [verzoeker] ' of 'de werknemer' en 'Alvaro' of 'de werkgever' worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] , de werknemer, heeft een verzoek gedaan om het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en de werkgever te veroordelen tot het betalen van loon en een billijke vergoeding. Daarnaast heeft [verzoeker] nevenverzoeken en incidentele vorderingen ingediend. Het verzoek is bij de griffie op 17 april 2020 binnengekomen. Alvaro, de werkgever, heeft op 2 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 10 juni 2020 heeft een zitting via Skype plaatsgevonden. Hierbij is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door mr. Jans. Namens Alvaro is de directeur de heer [voorletter] . [directeur Alvaro] (hierna: [directeur Alvaro] ), verschenen, bijgestaan door de heer [voorletter] . [gemachtigde Alvaro] (hierna: [gemachtigde Alvaro] ). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] heeft eerst op uitzendbasis werkzaamheden verricht voor Alvaro en is vervolgens op 1 oktober 2018 bij Alvaro in dienst getreden voor de duur van een jaar. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd. Partijen zijn het erover eens dat de laatste verlenging tot gevolg heeft gehad dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van 'beveiliger' met een salaris van € 12,96 bruto per uur, waarbij de laatste arbeidsovereenkomst is aangegaan voor 136 uur per maand. Verder is bepaald dat de Cao Evenementen- en Horecabeveiliging van toepassing is.
2.2.
In de beveiligingsbranche zijn meerdere Cao's afgesloten, onder meer de Cao voor 'Evenementen en Horeca-beveiliging ' en de Cao voor 'Particuliere Beveiliging', die met name van elkaar verschillen wat betreft de toeslagenregeling.
2.3.
Alvaro is een bedrijf dat voornamelijk in het noorden van Nederland opereert en beveiliging organiseert voor particulieren, evenementen, organisaties en horecagelegenheden. Naast [verzoeker] zijn nog twee medewerkers in vaste dienst bij Alvaro; de overige medewerkers werken op uitzendbasis.
2.4.
[verzoeker] is als beveiliger van Alvaro enige tijd bij het Leger des Heils werkzaam geweest. Daarna is hij met name werkzaam geweest als beveiliger in de horeca, waarbij hij vooral van donderdag tot en met zondag werkte.
2.5.
Op zondag 15 maart 2020 om ongeveer 17:30 uur heeft het kabinet bekend gemaakt dat alle horecagelegenheden om 18:00 uur moesten sluiten in verband met de bestrijding van het coronavirus. Als gevolg hiervan zijn de werkzaamheden voor [verzoeker] per direct opgehouden.
2.6.
Op zondag 22 maart 2020, om ongeveer 17:30 uur, heeft [directeur Alvaro] [verzoeker] gebeld met de oproep om de volgende dag om 9:00 uur te gaan werken als beveiliger bij een Rabobank-filiaal. Tijdens het telefoongesprek heeft [verzoeker] via de e-mail werkinstructies ontvangen van de planner. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij de volgende dag om 9:00 uur niet kon gaan werken. Vervolgens is [verzoeker] gebeld door de jurist van Alvaro, [gemachtigde Alvaro] . [gemachtigde Alvaro] heeft [verzoeker] aangezegd dat als hij niet zou verschijnen, hij op staande voet zou worden ontslagen.
2.7.
[verzoeker] heeft zich de volgende dag ziek gemeld en is niet op het werk verschenen.
2.8.
Bij brief van 25 maart 2020 heeft [gemachtigde Alvaro] namens Alvaro aan [verzoeker] medegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. In de brief is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(…) Uw werkgever is de opvatting toegedaan dat u op basis van goed werknemerschap diende in te stemmen met de (overigens zeer beperkte) wijziging van uw functie, zeker nu buiten twijfel is dat het economisch belang van uw werkgever dusdanig in gedrang komt dat uw belangen (het inwinnen van juridisch advies) redelijkerwijs het onderspit zouden moeten delven.
(…)
Dat is dan ook de boodschap van dit schrijven. Uw werkgever beëindigt uw dienstverband per direct wegens dringende redenen (werkweigering)."
2.9.
[verzoeker] heeft juridische bijstand gezocht en bij brief van 25 maart 2020 is de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Bij brief van 2 april 2020 is Alvaro nogmaals aangeschreven en gesommeerd het ontslag op staande voet in te trekken. Dat is niet gebeurd.
2.10.
[verzoeker] heeft met ingang van 1 mei 2020 een nieuwe dienstbetrekking gevonden, waar hij is begonnen met een 0-uren contract. Hij werkt gemiddeld 140 uur per maand.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft incidentele verzoeken (voorlopige voorzieningen) ingediend, die kort gezegd, gaan over loondoorbetaling en het verstrekken van loonspecificaties.
3.2.
[verzoeker] heeft verder (in de hoofdzaak) verzocht om
Primair:
te vernietigen het door Alvaro gegeven ontslag op staande voet en alsdan
Alvaro te veroordelen:
an [verzoeker] te voldoen het verschuldigde salaris ad. € 2.391,50 (bruto) per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 25 maart 2020, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van en gelijk aan het maandelijkse bruto loon ad € 2.391,50 alsdan en tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is/wordt beëindigd.
ingeval de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt/is beëindigd: betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren/van rechtswege zou zijn geëindigd. Conform artikel 7:677 lid 2 e.v.
- aan [verzoeker] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoeker] alsdan toekomende loon ex artikel 7:625 BW tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is/wordt beëindigd.
- ingeval de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd/wordt beëindigd tot betaling van de alsdan verschuldigde transitievergoeding (die tot 14 april 2020 in ieder geval
€ 3.443,- bruto bedraagt) aan [verzoeker] ;
- om aan [verzoeker] schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van sub a, b, c, d en e zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000.- voor elke dag na 2 dagen na de datum van de beschikking dat gedaagde niet voldoet aan de beschikking;
- betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK;
betaling van de wettelijke rente over de onder a ,b, c, d en e genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
3.3.
Zowel in het incident als in de hoofdzaak (primair en subsidiair) heeft [verzoeker] verzocht om een proceskostenveroordeling.

4.Het verweer

4.1.
Alvaro verweert zich en stelt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, aangezien hij heeft geweigerd aan het werk te gaan.. De oproep om de volgende dag te verschijnen bij het filiaal van de Rabobank en als beveiliger aan het werk te gaan was een redelijk verzoek. Ook de termijn - de avond tevoren - was gelet op de omstandigheden niet onredelijk.

5.De beoordeling

5.1.
Voordat tot een inhoudelijke beoordeling wordt overgegaan, wordt vastgesteld dat [verzoeker] zijn verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Alvaro is beëindigd.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verzoeker] terecht op staande voet is ontslagen.
Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
5.3.
Op grond van artikel 7:671, eerste lid, BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een in dat artikellid onder a) tot en met h) genoemde uitzonderingen. Alvaro beroept zich op de onder c) genoemde grond, namelijk dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd op grond van artikel 7:677 lid 1 BW (ontslag op staande voet). Het ontslag op staande voet is een uiterste middel en daarom stelt de wet daaraan drie cumulatieve eisen, inhoudende dat sprake moet zijn van een dringende reden, het ontslag moet onverwijld gegeven zijn en de dringende reden voor het ontslag op staande voet moet onverwijld aan de werknemer zijn medegedeeld. Partijen zijn met name verdeeld over het antwoord op de vraag of in dit geval sprake is van een dringende reden voor ontslag.
5.4.
Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (zie ook: 7:678 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van wat de werkgever als dringende reden aanmerkt. Verder moeten onder meer worden betrokken de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.5.
Voor de beoordeling van de vraag of het door Alvaro aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 25 maart 2020 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Uit deze brief volgt dat Alvaro [verzoeker] in de kern verwijt dat hij heeft geweigerd bij een nieuw object, de Rabobank, als beveiliger op maandag 23 maart 2020 [1] aan het werk te gaan. [verzoeker] heeft dat betwist. Hij stelt in zijn brief van 25 maart 2020 dat hij Alvaro heeft gemeld dat hij die dag verhinderd was. In het verzoekschrift is namens [verzoeker] naar voren gebracht dat hij een oproepcontract heeft, dat hij in strijd met de Wet arbeid in balans niet minimaal vier dagen van tevoren is opgeroepen, en dat hij de avond ervoor zodanig door zijn leidinggevende en vervolgens door de gemachtigde van Alvaro onder druk is gezet, dat hij zich in verband met de stress die hij daarvan ondervond, heeft moeten ziekmelden op maandag 23 maart. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] daarnaast nog aangevoerd dat de maandag voor hem geen reguliere werkdag was, dat hij in het telefoongesprek te kennen heeft gegeven dat hij juridisch advies wilde inwinnen over de wijziging van zijn functie en dat hij de dinsdag daarop wel beschikbaar was.
5.6.
De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van de dringende reden liggen in dit geval bij Alvaro. In dit kader wordt als volgt overwogen.
5.7.
Vooropgesteld wordt dat niet elke werkweigering - voor zover daarvan in dit geval al sprake zou zijn - zonder meer kan leiden tot een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, dat zal mede afhangen van de gegeven omstandigheden. Op grond van artikel 7:678, tweede lid, onder j, BW zal een dringende reden aanwezig worden geacht wanneer de werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt.
5.8.
Uit de verklaringen afgelegd tijdens de mondelinge behandeling is af te leiden dat na de sluiting van de horeca op 15 maart 2020 er geen contact meer is geweest tussen [directeur Alvaro] en [verzoeker] en dat [verzoeker] voorafgaand aan het gesprek op die zondag geen idee had dat Alvaro bezig was voor het bedrijf en haar werknemers andere werkzaamheden dan in de horeca te zoeken en op welke termijn dat aan de orde zou zijn. Verder is komen vast te staan dat bij Alvaro werd gewerkt met roosters die enkele weken tevoren bekend werden gemaakt (waarbij wel wijzigingen mogelijk waren) en dat [verzoeker] in de regel nooit op maandag werkte.
5.9.
De kantonrechter stelt vast dat partijen van mening verschillen over wat tijdens het telefoongesprek op de bewuste zondag precies is gezegd en wat er allemaal is besproken. Zo is niet komen vast te staan dat de weigering van [verzoeker] om te komen werken, te maken had met angst van [verzoeker] voor besmetting met het coronavirus, zoals Alvaro in het verweerschrift naar voren heeft gebracht. Evenmin is komen vast te staan dat [verzoeker] heeft gezegd dat hij die maandag verhinderd was, zoals door [verzoeker] is gesteld. Wel is in het telefoongesprek gesproken, zo heeft [directeur Alvaro] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd over de gewijzigde inhoud van het werk en dat als gevolg daarvan een andere Cao van toepassing zou zijn. [directeur Alvaro] heeft gesteld dat hij in een Whats-app bericht heeft bevestigd dat deze Cao zou worden toegepast, maar dat [verzoeker] desondanks aangaf nog juridisch advies te willen inwinnen en dat [verzoeker] een en ander voordat hij weer aan het werk zou gaan vooraf schriftelijk wilde laten vastleggen. Dat laatste is door [verzoeker] ook verklaard.
5.10.
Wat er ook door [verzoeker] op die zondag tegen [directeur Alvaro] of [gemachtigde Alvaro] gezegd is als reden om niet te komen werken, duidelijk is dat Alvaro bewust zware druk heeft gelegd op [verzoeker] om op maandag – een dag waarop hij anders niet aan het werk was – om 09.00 uur te komen werken. Die druk is vooral ontstaan doordat vervolgens ook de jurist van Alvaro met [verzoeker] heeft gebeld en heeft aangegeven dat bij niet verschijnen ontslag op staande voet zou volgen. Dat dit alles voor [verzoeker] als stressvol is ervaren en voor hem reden was om zich de volgende dag ziek te melden, is op zich niet onvoorstelbaar. Mede deze ziekmelding is – zo is gebleken – niets gedaan. Het is daardoor wel de vraag of sprake is van niet kúnnen verschijnen op het werk, of het niet willen verschijnen. Het niet verschijnen is door Alvaro in ieder geval opgevat als werkweigering en Alvaro is daarop meteen overgegaan tot het geven van een ontslag op staande voet. Zoals hiervoor is aangegeven, is een ontslag op staande voet echter een uiterste middel. De kantonrechter is van oordeel dat Alvaro, om [verzoeker] te bewegen om aan het werk te gaan, hoe dan ook had kunnen (en in dit geval ook moeten) volstaan met minder vergaande maatregelen dan een ontslag op staande voet, zoals het opschorten van loonbetaling of een loonstop. De enkele ziekmelding kan in ieder geval niet, zoals Alvaro in het verweerschrift naar voren heeft gebracht, reden zijn voor ontslag op staande voet. Wat daarvan verder ook zij, van een hardnekkige weigering om aan redelijke opdrachten te voldoen is in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter hoe dan ook geen sprake, zodat reeds daarom het ontslag op staande voet geen stand kan houden.
Bij dit alles weegt mee dat in de week voorafgaand aan de oproep er geen contact was tussen Alvaro en [verzoeker] over andere werkzaamheden dan de horeca, de oproep voor [verzoeker] heel plotseling kwam, terwijl [verzoeker] geen rekening hield - en hoefde te houden - met werken op een maandag, dat [verzoeker] heeft aangegeven dat hij de dinsdag wel zou komen werken en dat niet is gebleken dat het feit dat [verzoeker] aankondigde niet op het werk te verschijnen (en niet is verschenen) bij Alvaro tot problemen heeft geleid. Sterker nog, tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Alvaro tijdig een vervanger heeft kunnen regelen.
5.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Alvaro haar stellingen ten aanzien van het bestaan van een dringende reden niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Omdat er dus in dit geval geen sprake is van een dringende reden en dit al leidt tot een niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, kan de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven en of de dringende reden onverwijld met het ontslag op staande voet aan [verzoeker] is medegedeeld, onbesproken blijven.
5.13.
Gelet op het voorgaande zal het (primaire) verzoek, om het ontslag op staande voet te vernietigen, worden toegewezen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst nooit is beëindigd. Het dienstverband duurt daarom voort. [verzoeker] heeft niet om wedertewerkstelling gevraagd, maar om toekenning van een billijke vergoeding. Gelet op de bewoordingen van artikel 7:681 BW kan naast de vernietiging van het ontslag echter niet ook nog een billijke vergoeding worden toegewezen. De werknemer moet kiezen: of hij het ontslag op staande voet wil laten vernietigen, óf dat hij een billijke vergoeding wenst. [verzoeker] heeft gekozen voor het eerste. Het verzoek om Alvaro te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen. De verzoeken onder b., c., en d. tweede gedachtestreepje, die gaan over 'indien het dienstverband wordt beëindigd' zullen eveneens worden afgewezen, aangezien geen van beide partijen een (tegen)verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend en de kantonrechter derhalve niet toekomt aan een afweging of er gronden zijn om tot beëindiging over te gaan.
Verzoek doorbetaling loon
5.14.
De kantonrechter overweegt verder dat het dienstverband tussen Alvaro en [verzoeker] weliswaar voortduurt, maar dat ook vaststaat dat [verzoeker] per 1 mei 2020 ander werk heeft gevonden. Het is niet komen vast te staan dat [verzoeker] na 1 mei 2020 nog beschikbaar is geweest om voor Alvaro te werken. Volgens het beginsel 'geen werk, geen loon' (artikel 7:627 BW) heeft [verzoeker] vanaf 1 mei 2020 daarom in beginsel geen recht meer op loon van Alvaro. [verzoeker] heeft bovendien niet gesteld en onderbouwd dat hij vanaf 1 mei 2020 minder loon heeft ontvangen dan hij van Alvaro ontving en daardoor schade heeft geleden. De stelling dat [verzoeker] nu een 0-uren contract heeft in plaats van een (vast) contract van 136 uur per maand, is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij tot dan gemiddeld 140 uur per maand heeft gewerkt bij de andere werkgever. Dit betekent dat de loonvordering voor de periode na 1 mei 2020 op grond van de thans bekende feiten zal worden afgewezen.
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot loonbetaling zal worden toegewezen vanaf 25 maart 2020 tot 1 mei 2020. De wettelijke verhoging is toewijsbaar, maar zal worden beperkt tot maximaal 25%. Ook de wettelijke rente is toewijsbaar. De incidentele verzoeken (voorlopige voorzieningen) worden afgewezen, omdat nu een eindbeslissing wordt gegeven.
5.16.
Het verzoek tot afgifte van deugdelijke bruto/netto specificaties zal worden toegewezen. Gesteld noch gebleken is dat Alvaro in het verleden heeft nagelaten loonspecificaties te verstrekken en er zijn evenmin aanwijzingen dat Alvaro dat in de toekomst zal nalaten. Het verzoek om aan afgifte van de specificaties een dwangsom te verbinden zal de kantonrechter daarom als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
5.17.
Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het verzoek om Alvaro te veroordelen tot betaling van deze kosten is dan ook niet toewijsbaar.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van Alvaro, omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van [verzoeker] worden vastgesteld op € 83,00 (griffierecht) en € 720,00 (salaris gemachtigde), in totaal derhalve € 803,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt Alvaro om aan [verzoeker] te voldoen het verschuldigde salaris ad. € 2.391,50 (bruto) per maand, vermeerderd met alle emolumenten waaronder vakantietoeslag, vanaf 25 maart 2020 tot 1 mei 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 25% en te vermeerderen met de wettelijke rente;
6.3.
veroordeelt Alvaro om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker] deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken;
6.4.
veroordeelt Alvaro in de proceskosten, tot op heden vastgesteld op € 803,00;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven te Groningen en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020 door
mr. F. de Jong, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 542

Voetnoten

1.Opmerking kantonrechter: partijen spreken over 25 maart als dag dat [verzoeker] is opgeroepen te gaan werken, maar dat is geen maandag, terwijl vaststaat dat het om een maandag, derhalve om maandag 23 maart, gaat.