ECLI:NL:RBNNE:2020:2726

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
18/730246-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens het opzettelijk verbergen van minderjarigen die zich onttrokken hebben aan het wettig gezag

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 4 augustus 2020 een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De man werd beschuldigd van het opzettelijk verbergen van twee minderjarigen die zich onttrokken hadden aan het wettig gezag. De feiten vonden plaats in de periode van 30 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018, toen de minderjarigen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], weggelopen waren uit een instelling. De verdachte heeft hen onderdak geboden en heeft de politie niet ingelicht over hun verblijfplaats, wat leidde tot grote ongerustheid bij de ouders van de minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte een beslissende invloed had op de beslissing van de minderjarigen om weg te lopen, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde feiten. Echter, het verbergen van de minderjarigen werd wel bewezen, en de verdachte werd hiervoor veroordeeld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de ouders van de minderjarigen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730246-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730259-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 augustus 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1987 op [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 13 oktober 2018 tot en met 21 oktober 2018 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of een meer anderen, althans alleen, in een woning aan/nabij [adres 1] en/of een woning aan/nabij de [adres 2] , (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] in die woning(en) hebben/heeft ondergebracht en/of ondergebracht gehouden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen vervolging mocht volgen
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 13 oktober 2018 tot en met 21 oktober 2018 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of een meer anderen, althans alleen, in een woning aan/nabij [adres 1] en/of een woning aan/nabij de [adres 2] , (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die onttrokken was en/of zich onttrokken had aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over
haar uitoefende, (telkens) heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de
justitie en/of politie heeft onttrokken, een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] , die van huis was weggelopen, in die woning(en) hebben/heeft ondergebracht en/of ondergebracht gehouden;
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 28 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018 te Drachten en/of te Leeuwarden en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer minderjarigen, te weten
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2004 en/of
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2003, heeft onttrokken aan het wettig over hen/haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene(n) die dit desbevoegd over hen/haar uitoefende(n), een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer 2] en/of die
[slachtoffer 3] heeft ondergebracht en/of ondergebracht gehouden in een woning in
Drachten en/of in een woning in Leeuwarden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen vervolging mocht volgen
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 28 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018 te Drachten en/of te Leeuwarden en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer minderjarigen, te weten
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2004 en/of
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2003,
die onttrokken was/waren en/of zich onttrokken had(den) aan het wettig over hen/haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene(n) die dit desbevoegd over hen/haar uitoefenden, (telkens) heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de
justitie en/of politie heeft onttrokken, een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , die van huis en/of van de instelling Fier waren/was weggelopen, heeft ondergebracht en/of ondergebracht gehouden in een woning in Drachten
en/of in een woning in Leeuwarden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feiten en veroordeling voor de onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van onttrekking aan het wettig gezag, in de situatie dat een minderjarige zelf is weggelopen, bewijs voorhanden dient te zijn dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent. Hiervoor is in het onderhavige dossier geen enkel bewijs voorhanden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat het vereiste opzet op het onttrekken van een minderjarige aan het gezag ontbreekt. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] minderjarig was. De verklaring van [slachtoffer 1] is niet eenduidig. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] minderjarig was. Bij de rechter-commissaris heeft zij hierover een andersluidende verklaring afgelegd, die niet door enig ander bewijs wordt ondersteund.
Tevens kan het medeplegen niet bewezen worden, nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat eveneens ten aanzien van dit feit niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het verbergen of het onttrekken aan de nasporing van justitie of politie, de omstandigheid dat het een minderjarige betreft en het feit dat deze minderjarige onttrokken is, dan wel zich heeft onttrokken aan het wettig gezag of het bevoegde opzicht.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde.
Aan verdachte is onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk minderjarigen heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over hen uitoefenden. Hiervan kan sprake zijn als de minderjarige er zelf voor kiest om weg te gaan bij degenen die over hem/haar het wettig gezag of het bevoegde opzicht uitoefenen. Wel is in zo'n situatie vereist dat de verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de beslissing van die minderjarige om zich te onttrekken aan het gezag of opzicht.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw- van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte de hiervoor benodigde invloed heeft gehad op de beslissing van de minderjarigen [slachtoffer 1] (1. primair) en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (2. primair) om weg te lopen en zich op die manier te onttrekken aan het wettig over hen gesteld gezag of aan het over hen uitgeoefende toezicht. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde
Aan verdachte is het medeplegen van het verbergen en onttrekken aan de nasporing van politie en/of justitie van de minderjarige [slachtoffer 1] ten laste gelegd.
De rechtbank is -met de raadsvrouw- van oordeel dat uit de stukken onvoldoende blijkt dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] minderjarig was. Bij de politie heeft [slachtoffer 1] op 21 oktober 2018 verklaard dat zij tegen [slachtoffer 4] , zijnde de bewoner van de woning waar zij verbleef, heeft verklaard dat zij zestien jaar oud was. Uit haar verklaringen, afgelegd bij de politie, komt onvoldoende naar voren dat verdachte deze wetenschap omtrent haar leeftijd ook had, noch dat hij wist dat [slachtoffer 1] was weggelopen. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij aan alle drie (de rechtbank begrijpt dat hiermee onder meer verdachte wordt bedoeld) jongens heeft verklaard dat zij weggelopen was en dat zij zestien jaar oud was. Deze verklaring van [slachtoffer 1] vindt voor het overige geen steun in de bewijsmiddelen.
Verdachte raakte weliswaar na een aantal dagen op de hoogte van het feit dat [slachtoffer 1] vermist was en hij heeft haar daar op aangesproken, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1. subsidiair ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft de minderjarigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 30 juli 2018 in Leeuwarden ontmoet. Verdachte heeft toen deze meisjes meegenomen naar een woning aan de [adres 2] in Leeuwarden. Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat het minderjarige weggelopen meisjes betrof.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft geweten dat de meisjes nog minderjarig waren. De meisjes hebben hem immers verteld dat zij 16 en 17 jaar waren. Daarnaast staat vast dat het in dezen ging om zeer jonge meisjes van 13 en 14 jaar. Verdachte had moeten zien dat deze meisjes niet de door hen genoemde leeftijd konden hebben. Ook het feit dat de meisjes vroegen om een plek om ergens hun kleding te mogen wassen, had voor verdachte aanleiding moeten zijn tot doorvragen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verdachte heeft hen daarop onderdak verschaft in de woning aan de [adres 2] te Leeuwarden. Toen verdachte vernam dat de meisjes weggelopen waren uit een instelling en gezocht werden, heeft hij nog een dag en nacht onderdak verleend, zonder de politie of de instelling daarvan op de hoogte te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte (heimelijk) verbergen is zoals bedoeld in artikel 280 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het onder 2. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de rechtbank de bewezenverklaarde periode zal beperken tot de periode van 30 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde voor zover dit de pleegplaats Drachten betreft, nu het bewijs daarvoor ontbreekt.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 juli 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In de periode van 30 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018 heb ik te Leeuwarden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in een woning aan de [adres 2] ondergebracht. Ze zeiden tegen mij dat ze 16 en 17 jaar waren. Toen ik hoorde dat het vermiste minderjarigen betrof, heb ik de politie niet gebeld, maar hun onderdak nog een dag en een nacht laten voortduren. Ik word ook [verdachte] genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2018, opgenomen op pagina 73 - 79 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018196792-DEFPV-V-001 d.d. 30 april 2019, inhoudend als verklaring van
[ouder 1] :
U doet aangifte namens uw dochter. Wat zijn de volledige gegevens van uw dochter.
A: [slachtoffer 2] . Zij is geboren op [geboortedatum 3] -2004.
V: Wat is de reden dat zij in Fier Friesland is geplaatst?
A: Vorig jaar is [slachtoffer 2] door een jongen thuis opgehaald en meegenomen naar Den Haag.
We hebben voor [slachtoffer 2] hulpverlening gezocht.
V: Hoe oud was [slachtoffer 2] op het moment dat het feit heeft plaatsgevonden?
A: [slachtoffer 2] was 13 jaar.
V: Wanneer precies zijn de feiten gepleegd?
A: De dames zijn vertrokken op 27 juli 2018. Ze zijn l augustus 2018 weer terug gekomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2018, opgenomen op pagina 84 - 90 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [ouder 2] :
V: We weten dat u namens uw dochter aangifte doet. Wat zijn de volledige gegevens van uw dochter?
A: [slachtoffer 3] . Zij is geboren op [geboortedatum 4] 2003.
V: Wat is de reden dat zij in Fier Friesland is geplaatst?
A: Wegloopgevaar.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 augustus 2018, opgenomen op pagina 66 - 70 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
In Leeuwarden troffen wij een jongen. De jongen had een donkere huidskleur. [slachtoffer 2] en ik zijn naar een adres gelopen in de stad. Dit adres hadden wij gekregen van de jongen bij de Jumbo. Wij belden aan op de eerste verdieping van de flat, links van de portiek. [slachtoffer 2] en ik zijn naar binnen gegaan. [slachtoffer 2] en ik hebben tot woensdag 1 augustus 2018 in dezelfde woning verbleven.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2018, opgenomen op pagina 143 - 148 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Door mij werd als getuige gehoord [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] vertelde samengevat het volgende:
[slachtoffer 3] en ik zaten samen bij Fier. [slachtoffer 3] en ik kwamen samen op het idee om weg te lopen. Dat was eind juli 2018. Bij de Jumbo in Leeuwarden stond een jongen. Hij zei tegen ons dat hij [verdachte] heette. We zijn met de jongen ( [verdachte] ) meegegaan. Er kwam een meisje aan de deur voor [verdachte] . Ik vroeg haar hoe [verdachte] er uitzag. Ze beschreef hem zoals [verdachte] er uit zag.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2018, opgenomen op pagina 91 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Volgens [slachtoffer 2] was de woning van [verdachte] en lag deze vlakbij een drukke doorgaande weg en vlakbij een basisschool en speeltuintje. Verder verklaarde [slachtoffer 2] dat de jongen die zij [verdachte] noemde een licht getinte jongen is en een gouden tand heeft aan de linkerkant bovengebit. Door het onderzoeksteam werd een onderzoek ingesteld naar het signalement van de door [slachtoffer 2] genoemde " [verdachte] " die een gouden tand linksboven zou hebben.
Uit dit onderzoek is gebleken dat alleen verdachte [verdachte] , een gouden tand heeft in het bovengebit links. Het bij het onderzoeksteam ook bekend is dat de woning aan de [adres 2] 5 een flat is en gelegen is op de eerste verdieping en links van het portiek.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 30 juli 2018 tot en met 1 augustus 2018 te Leeuwarden, opzettelijk minderjarigen, te weten
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2004 en
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2003,
die zich onttrokken hadden aan het opzicht van degene(n) die dit desbevoegd over hen uitoefenden, heeft verborgen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie en/of politie heeft onttrokken, een en ander hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] , die van de instelling Fier waren weggelopen, heeft ondergebracht en ondergebracht gehouden in een woning in Leeuwarden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Subsidiair:
Opzettelijk een minderjarige die zich onttrokken heeft aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, verbergen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1. subsidiair en
2. subsidiair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van voorarrest, onder oplegging van reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling, een drugs- en alcoholverbod en meewerken aan de gedragsinterventie COVA. De officier van justitie heeft de oplegging van de bijzondere voorwaarde "begeleid wonen" niet gevorderd, nu daartoe volgens zijn mening geen grond aanwezig is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor, mocht een bewezenverklaring volgen, oplegging van een taakstraf met daarbij eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn voorgesteld eveneens met uitzondering van de bijzondere voorwaarde betreffende begeleid wonen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische rapportage, de voorlichtingsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal dagen schuldig gemaakt aan het verborgen houden van twee jonge minderjarigen die waren weggelopen uit de instelling waar zij verbleven. Verdachte heeft, toen hem bekend werd dat de minderjarigen vermist werden, niet direct de politie ingelicht over het feit dat hij wist waar deze minderjarigen verbleven, en bleef hun onderdak verschaffen. Verdachtes handelen heeft tot grote ongerustheid bij de ouders van de minderjarigen geleid.
De rechtbank acht dit een ernstig feit en zij rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
Met betrekking tot de strafoplegging zal de rechtbank, mede gelet op het feit dat zij tot een gedeeltelijke vrijspraak komt en rekening houdende met het tijdsverloop, een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren opleggen met reclasseringstoezicht met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling, het volgen van een gedragsinterventie COVA, en een drugs- en alcoholverbod.
De rechtbank ziet geen grond aanwezig om de door de reclassering genoemde voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang op te leggen, nu verdachte een huurwoning heeft en daarbij ambulant begeleid wordt door ZIENN.
Daarnaast acht de rechtbank het verrichten van een forse taakstraf aangewezen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 9 maart 2018 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 maart 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 juni 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om deze gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 63 en 280 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van honderdacht dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot negentig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarde:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
2. dat de veroordeelde, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerkt aan de (ambulante)behandeling door de Forensische Polikliniek GGZ of Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener of reclassering aan te geven. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (COVA) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan een urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/730259-16:
Gelast het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 maart 2018.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2020.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.