Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Betreft minnelijke taxatie.
j. Het verkochte wordt geleverd in de huidige staat, inclusief de daarop staande bomen en/of houtresten.
“Beroep op faciliteiten bedrijfsopvolging
Is (een deel) van de onderneming doorgeschoven in verband met overlijden of echtscheiding?” geantwoord: “
Ja”. De overlijdensaangifte IB/PVV van eisers vader voor het jaar 2009 is niet als zodanig ingediend bij verweerder.
tussen dit bedrag en de boekwaarde van € 27.367 (€ 1.084.028) heeft eiser de landbouwvrijstelling toegepast. De aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.727.
voor zijn rekeningeen subjectieve onderneming heeft gedreven, moet worden getoetst op grond van de feitelijke omstandigheden. Dat eiser de tot het ondernemingsvermogen van zijn vader behorende 21 hectare grond heeft geërfd, brengt niet zonder meer mee dat eiser met die grond een onderneming is gaan drijven, zelfs niet als het beheer van die 21 hectare grond voor eiser vader een onderneming vormde. Dit geldt temeer nu, ervan uitgaande dat bij eisers vader tot diens overlijden inderdaad sprake was van een zodanige onderneming, die onderneming van eisers vader op grond van artikel 3.58 van de Wet IB 2001 door diens overlijden fictief is gestaakt. In het verlengde hiervan geldt dat voor een geruisloze doorschuiving in de sfeer van de IB als constitutief vereiste geldt dat een verzoek moet zijn gedaan in de aangifte van de stakende ondernemer. Er is in dit geval geen aangifte gedaan in de zin van art. 8 AWR, maar slechts een afschrift van een kennelijk ooit opgemaakt aangiftebiljet boven water gekomen. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank niet als het doen van aangifte, zodat ook geen rechtsgeldig verzoek om doorschuiving is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor het overige geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat eiser met de 21 hectare grond op enige moment na het overlijden van zijn vader tot in 2015 voor
zijnrekening een subjectieve onderneming heeft gedreven. Veeleer zien de door verweerder aangevoerde feiten op de vraag of eisers vader wel of geen (objectieve) bosbouwonderneming dreef, maar ook als dat het geval was, kan daaraan, zoals hiervoor overwogen, niet worden ontleend dat (ook) eiser een (subjectieve) onderneming dreef.