ECLI:NL:RBNNE:2020:2833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
LEE 20/2415
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met aanwijzing horeca-inrichting als verboden locatie onder de Noodverordening COVID-19

Op 19 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een horeca-inrichting in Groningen en de gemeente. De gemeente had op 15 augustus 2020 besloten om de horeca-inrichting aan te wijzen als locatie waar het aan een ieder verboden was om zich te bevinden, met uitzondering van bepaalde personen, op basis van de Noodverordening COVID-19. De horeca-inrichting had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om het besluit te schorsen totdat op het bezwaar was beslist.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2020 zijn verschillende getuigen verschenen, en de voorzieningenrechter heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de gemeente bevoegd was om het besluit te nemen, gezien de overtredingen die waren vastgesteld door een toezichthouder. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van een week niet onredelijk was, ondanks dat het besluit op bepaalde punten karig was gemotiveerd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij het belang van de volksgezondheid zwaarder woog dan de financiële belangen van de horeca-inrichting. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Dijkstra, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Veenstra, en is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2415

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te Groningen, verzoekster,

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
en
[verweerder] , verweerder
(gemachtigde: mr. R. Snel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2020 heeft verweerder horeca-inrichting [verzoekster] , [adres] in Groningen, aangewezen als locatie waar het aan een ieder verboden is om zich daar te bevinden, behalve voor de personen genoemd in artikel 2.5, tweede lid, van de Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Groningen 10 augustus 2020 (hierna: de Noodverordening).
Verzoekster heeft bij brief van 17 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2020. Voor verzoekster zijn daar verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Voor verweerder waren aanwezig [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld of voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Aangezien tijdig bezwaar is ingediend tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat, gelet op de aard van het besluit en de gevolgen ervan voor verzoekster, een spoedeisend belang aanwezig is.
3.
De feiten
3.1.
Verzoekster is de exploitant van [verzoekster] in Groningen (hierna: het café).
3.2.
Bij brief van 1 augustus 2020 heeft verweerder verzoekster een waarschuwing gegeven omdat in de nacht van 31 juli 2020 op 1 augustus 2020 overtredingen hebben plaatsgevonden van de toen geldende voorganger van de Noodverordening: er werd, kort gezegd, in strijd met de regels een dansvoorziening geopend gehouden en niet gezorgd dat de bezoekers 1,5 meter afstand hielden en gebruik maakten van de toegewezen zitplaatsen.
3.3.
Bij besluit van 15 augustus 2020 heeft verweerder het café aangewezen als locatie waar het aan een ieder verboden is om zich daar te bevinden, behalve voor de personen genoemd in artikel 2.5, tweede lid van de Noodverordening. De aanwijzing ging in op 15 augustus 2020 om 18:00 uur en is geldig tot 22 augustus 2020 18:00 uur. Dit betekent dat het café de deuren in deze periode moet sluiten. Het besluit is gebaseerd op overtreding van de artikelen 2, eerste lid, sub d en e, en artikel 2.3 van de Noodverordening. Aan het besluit liggen de waarnemingen ten grondslag van een toezichthouder van verweerder, die zijn vastgelegd in een door de toezichthouder ondertekend rapport.
Toepasselijke regelgeving
4. Op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester, in geval van oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bevoegd alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken.
Op grond van artikel 39, eerste lid, sub b, van de Wet Veiligheidsregio's is, in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan de artikelen 172 tot en met 177 van de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde lid.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening is het verboden een samenkomst in de publieke ruimte of in een besloten plaats, niet zijnde een woning of een daarbij behoren erf, te organiseren, te laten organiseren, te laten plaatsvinden of te laten ontstaan zonder:
a. maatregelen te treffen waarmee de stromen van de personen die samenkomen worden gescheiden, ook voor zover het gebruik van sanitaire voorzieningen betreft;
b hygiënemaatregelen te treffen waarmee de verspreiding van COVID-19 wordt tegengegaan;
c. maatregelen te treffen waardoor de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand tot elkaar kunnen houden;
d. ervoor te zorgen dat de aanwezigen te allen tijde 1,5 meter afstand houden tot de dichtstbijzijnde persoon, tenzij de aanwezigen op grond van artikel 2.2, tweede lid, niet verplicht zijn 1,5 meter afstand tot elkaar te houden; en
e. ervoor te zorgen dat de aanwezigen aan wie een zitplaats of afgebakende locatie is toegewezen daarvan gebruik maken.
Ingevolge artikel 2.3 van de Noodverordening is het verboden een in een eet- en drinkgelegenheid aanwezige dansvoorziening geopend te houden voor publiek.
In artikel 2.5, eerste lid van de Noodverordening is bepaald dat het verboden is zich te
bevinden in door de voorzitter aangewezen gebieden en locaties. De voorzitter kan het verbod beperken tot bepaalde tijdvakken.
5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.1.
De coronasituatie levert naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter
- ook in Groningen - een ramp of crisis op of een ernstige vrees daarvoor in de zin van artikel 39 van de Wet op de Veiligheidsrisico's. Verweerder komt dan ook de in dit verband aan hem toegekende bevoegdheden toe.
5.2.
Met de waarnemingen van de toezichthouder in het rapport van 15 augustus 2020 heeft verweerder onderbouwd dat die avond sprake was van een overtreding van de artikelen 2, eerste lid, sub d en e, en artikel 2.3 van de Noodverordening. In het rapport is onder meer opgenomen dat een groot deel van het publiek geen gebruik maakte van een zitplaats of toegewezen locatie, waardoor de aanwezigen niet te allen tijde 1,5 meter afstand hielden, dat een groep van tenminste 25 personen stond te dansen op luid in het café ten gehore gebrachte muziek, dat gebruik werd gemaakt van de dansvloer, dat medewerkers probeerden het dansende publiek te laten plaatsnemen, maar er desondanks ongeveer 30 mensen bleven staan. Ter zitting heeft de toezichthouder zijn waarnemingen toegelicht, waarbij hij heeft verklaard dat hij circa twee uur in het café aanwezig was en hoorde dat er zeven maal door medewerkers van het café werd omgeroepen dat mensen moesten gaan zitten. Wat ter zitting door de eigenaar en medewerkers van het café is verklaard, is onvoldoende om het rapport van de toezichthouder terzijde te leggen. Aan een verklaring van een toezichthouder komt bijzonder gewicht toe, gelet op diens status. Bewijslevering, zoals door de gemachtigde van verzoekster ter zitting aangeboden in de vorm van filmbeelden van die avond, gaat voorts de reikwijdte van deze procedure te buiten.
5.3.
Uitgaande van de waarnemingen van de toezichthouder kan voorshands niet worden gezegd dat een sluiting van het café voor de duur van een week, nadat eerder een waarschuwing werd gegeven voor de overtreding van soortgelijke of dezelfde regels, onredelijk is, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of anderszins onhoudbaar is.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt wel vast dat het besluit op bepaalde punten karig is gemotiveerd, bijvoorbeeld ten aanzien van de keuze om tot sluiting over te gaan en niet op een andere manier naleving van de regels af te dwingen. Het ontbreken van deze motivering is echter, gelet op de voorshandse conclusies over de bevoegdheid van verweerder en de waarnemingen van de toezichthouder, onvoldoende om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Verweerder kan de motivering in de beslissing op bezwaar verbeteren. Een belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst. Integendeel, die pleit vóór afwijzing van de verzochte voorziening. Het belang van de volksgezondheid en de andere publieke belangen die op het spel staan, wegen zwaarder dan de financiële belangen van verzoekster.
6. Het verzoek zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.
griffier voorzieningenrechter
(de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: