ECLI:NL:RBNNE:2020:3037

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/930120-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijke vernieling met een snijbrander

Op 17 december 2019 heeft de verdachte, in Meppel, geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door met een brandende snijbrander meermalen in de richting van het hoofd en de hals van het slachtoffer te slaan. Dit gebeurde tijdens een confrontatie waarbij de verdachte het hek van het terrein van het slachtoffer wilde openbranden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en opzettelijke vernieling van het hek van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een locatieverbod opgelegd voor de straat waar het slachtoffer woont, om hem en zijn gezin rust te geven. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €3.482,50 aan schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930120-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 24 maart 2020, 16 juni 2020 en 25 augustus 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Meppel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal,
(met kracht) met een (tot kort daarvoor) brandende snijbrander slaande
bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de hals, althans
het lichaam, van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 december2019 te Meppel,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (tot kort daarvoor) brandende
snijbrander slaande bewegingen te maken in de richting van het hoofd en/of de
hals, althans het lichaam, van die [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Meppel,
opzettelijk en wederrechtelijk een hek, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak betoogd. Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit, de poging tot doodslag, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever, gelet op de aard van het letsel, het gehanteerde voorwerp, te weten een snijbrander, alsmede het feit dat deze snijbrander niet meer aan stond en de manier waarop verdachte is geslagen.
Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever, kan op basis van de uiterlijke verschijningsvorm niet overtuigend worden vastgesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zware mishandeling, heeft de raadsman gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het onder 2 ten laste gelegde feit, de vernieling, kan volgens de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen worden, nu noch uit de aangifte noch uit het strafdossier blijkt wat er vernield is aan het hek zelf. Verdachte heeft immers enkel de bouten doorgeslepen die aangever [slachtoffer] had gelast om daarmee twee balken te monteren. Dit om het hek te blokkeren en verdachte de toegang te verhinderen. Die bouten zijn geen onderdeel van het hek. Niet blijkt dat het hek zelf vernield, beschadigd of onbruikbaar is gemaakt, zodat vrijspraak van dit feit dient te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter zitting van 25 augustus 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Het hele hek in Meppel zat vast gelast. Met een snijbrander kun je dat in twee tellen los maken. Er waren bouten voor gelast, de sloten waren vast gelast. Ik heb de bouten losgebrand.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met

Proces-verbaalnummer 2019334294/2020025038 d.d. 13 februari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik ontving op dinsdag 17 december 2019, omstreeks 14:35 uur, een telefoonoproep van mijn collega [getuige 1]. Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat [verdachte] weer bezig was bij het hek. Dit hek hebben wij de dag hiervoor dicht gelast met twee balken en diverse bouten.
Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat [verdachte] bezig was met een thermische lans. [getuige 1] vertelde mij dat [verdachte] met de lans het hek aan het beschadigen was. Ik liep op dat moment net de hoek om op de [straatnaam]. Ik zag bij het hek van mijn terrein een man. Ik zag dat deze man [verdachte] betrof. Ik zag dat hij bezig was met een thermische lans. Ik zag dat hij bezig was met het opensnijden van de bouten waarmee het hek vergrendeld was. Ik zag dat hij een aantal bouten al had open gelast. Ik zag dat hij nog bezig was met de laatste twee bouten. Ik pakte mijn mobiele telefoon en belde 112 om te vertellen dat [verdachte] weer bezig was op mijn terrein. Ik ben al bellend naar [verdachte] gerend. Ik schreeuwde naar hem "Waar ben je mee bezig" en "Stop daarmee". Ik zag dat aan zijn thermische lans een slang bevestigd was. Ik zag dat deze leidde naar zijn vrachtwagen. Ik schat dat de lans meer dan één meter lang was. Ik zag dat de lans van metaal was. Ik zag afkomstig uit de lans een vlam. Ik zag dat de vlam een puntige vlam was. Ik zag dat de kleur hiervan blauw was. Ik zag dat de vlam afkomstig uit de lans ongeveer 20 centimeter lang was. Ik stond op ongeveer een halve meter van [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] een stap naar achteren zette. Ik zag dat hierdoor een ruimte van ongeveer 1.5 meter ontstond tussen [verdachte] en mij. Ik zag dat [verdachte] de lans nog vast had.
Ik zag dat hij de lans over zijn rechterschouder haalde. Ik zag dat [verdachte] met een snelle beweging de lans in de richting van mijn hoofd zwaaide. Ik zag net voordat de lans mij raakte dat de vlam nog aanstond. Ik hoorde de lans ook sissen op het moment dat [verdachte] uithaalde. Ik voelde de klap aan de linkerzijde van mijn nek.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 december 2018, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:

Ik zag dat [verdachte] uit de bak aan de zijkant van de vrachtwagen een gasfles open draaide en een lans en een slang van een snijbrander uit de bak van de vrachtwagen haalde.
Ik belde met [slachtoffer] om te zeggen dat [verdachte] bij het terrein stond.
Ik ben met de telefoon ook gaan filmen.
Ik zag dat [verdachte] vervolgens met de snijbrander het slot van het hek kapot sneed. Ik
zag vuur en vonken van de plaat afkomen. Vervolgens zag ik [slachtoffer] links bij mij langs lopen. Ik zag dat [slachtoffer] naar [verdachte] toe liep met de linkerhand in zijn zak en zijn telefoon in zijn rechterhand aan het oor. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] aansprak.
Ik zag vervolgens dat [verdachte] naar [slachtoffer] uithaalde met de snijbrander. Ik zag dat de lans van de snijbrander ongeveer een meter lang was. Ik zag dat [verdachte] de lans van de snijbrander met beide handen vasthield. Ik zag dat [verdachte] de lans omhoog bracht en met kracht naar beneden sloeg. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] raakte. Ik zag dat [verdachte] nog twee of drie keer met de lans op [slachtoffer] sloeg. Ik zag dat [verdachte] daarna dreigend met de lans in zijn handen tegenover [slachtoffer] stond.
Ik zag dat [slachtoffer] een snee had. Ik zag dat het een grote brede snee was.
Ik zag dat de snee liep vanaf de onderkant van het oor over de wang tot aan onder de kaaklijn. Volgens mij was de snee ongeveer 10 (tien) centimeter lang.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 december 2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:

Ik zag dat [verdachte] een grote snijbrander van de vrachtwagen pakte. Ik zag dat hij die aan stak. Ik zag dat hij daar mee naar het hek liep en de door [slachtoffer] aangebrachte sloten kapot begon te snijden. Ik zag dat [slachtoffer] aan kwam rennen. Ik zag dat [slachtoffer] zelf naar [verdachte] liep. Ik zag dat hij probeerde [verdachte] te laten stoppen met het doorsnijden van de sloten en kettingen van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] bij het hek weg duwde. Ik zag dat [verdachte] tenminste drie keer met de snijbrander met kracht richting en tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg. Ik draaide toen direct de kranen van de toevoer van het gas en zuurstof van de brander dicht.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant]:

beschrijving camerabeelden mobiele telefoon getuige [getuige 1];
"PERSOON 1" = verdachte, "PERSOON 2"= aangever
0:50
Ik zag dat "PERSOON 1" met zijn lastoorts een klap geeft aan "PERSOON 2". Ik zag dat deze klap een kleine uithaal had en dat deze linksboven op de borst of op de voorzijde van de linkerschouder van "PERSOON 2" belandde. Ik zag dat ""PERSOON 2" zich door deze klap rechts om zijn as draaide met zijn bovenlichaam en in dezelfde beweging ook zijn bovenlichaam naar rechts richting grond boog. Ik zag dat daardoor de rechterwang van "PERSOON 2" richting de grond wees en dat daardoor zijn linkerwang als het ware naar de lucht gericht was. Ik zag dat "PERSOON 1" op hetzelfde moment een houwende beweging maakte. Ik zag dat "PERSOON 1" zijn lastoorts met twee handen aan het uiteinde beet hield en dat hij het uiteinde van de lastoorts boven zijn hoofd had. Ik zag dat "PERSOON 1" op dat moment zijn beide handen ter hoogte van zijn kin hield en vanuit die positie een neerslaande c.q. houwende beweging maakte waarbij de lastoorts op de onderkant van de linkerzijde van het gezicht van "PERSOON 2" landde. Ik zag dat. "PERSOON 2" daarna met zijn linkerhand naar de linker helft van zijn hoofd greep.
0:51
Ik zag dat "PERSOON 1" meteen aansluitend op de eerste twee slagen met de lastoorts een derde keer uithaalde en dat "PERSOON 2" zich meteen na de klap op het hoofd uit de voeten maakt. Ik zag dat "PERSOON 2" ongeveer naar een positie tussen de auto van de camera en de geparkeerde vrachtwagen rende. Ik zag dat "PERSOON 1" voor deze derde slag met de lastoorts in beide handen eerst naar achteren uithalen om in één beweging naar voren richting "PERSOON 2" uit te halen.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beeldverslag d.d. 23 december 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van camerabeeldspecialist [naam]:

Ik heb de beelden uitgekeken van de camera's te [straatnaam], te Meppel.
Op de beelden zag ik de datum: 17-12-2019 en 14:30:07 meelopen (tijd). Ik heb de beelden bekeken van tijdstip 14:30:07 tot 15:00:19.
Ik zag op 14:32:51 de vrachtwagen stoppen bij het hek.
Ik zag op 14:33:17 de bestuurder van de vrachtwagen bij het hek komen.
Ik zag op 14:35:25 de zwarte bestelbus achteruit rijden.
Ik zag op 14:35:32 de bestuurder van de vrachtwagen met een object naar de poort lopen.
Ik zag op 14:35:38 dat er vonken bij het hek vandaan kwamen waar de bestuurder van de vrachtwagen stond.
Ik zag op 14:36:14 een persoon aan komen rennen naar de bestuurder van de vrachtwagen.
Ik zag op 14:36:25 dat er een soort van woordenwisseling/geduw getrek bezig was bij de poort.
Ik zag op 14:36:27 dat de bestuurde van de vrachtwagen uithaalde met het object naar de persoon die aangerend kwam.

7. Een Forensisch Geneeskundig Letselverslag met benoeming d.d. 16 december 2019, opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, Arts Maatschappij en Gezondheid, Forensisch arts KNMG (los in het dossier), voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:

Het is een letsel in de hals, meest passend bij een scheurletsel, maar op basis van het beeld materiaal zou er ook nog sprake kunnen zijn van een snijletsel.
Concreet is er sprake van een betrekkelijk oppervlakkig letsel zonder levensbedreigende
omstandigheden. De omstandigheden waaronder dit letsel lijkt te zijn ontstaan schat ik echter zeker in als niet ongevaarlijk. Het letsel had naar mijn mening tot een levensbedreigende situatie kunnen leiden, waarbij een fatale afloop dan ook mogelijk was geweest.
Het geconstateerde letsel is gesitueerd in de halsregio. In de halsregio bevinden zich
vitale structuren als bloedvaten en een zenuwknooppunt voor de regulatie van de hartslag.
Door beschadiging van grote bloedvaten dan wel beschadiging van deze zenuwknoop kan
de bloedsomloop negatief worden beïnvloed.

8. Een deskundigenrapport Brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van een incident in Meppel op 17 december 2019 afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (NFI) d.d. 16 juli 2020, opgemaakt door ir. J.H.L.M. Lelieveld, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:

1. Hoe zwaar is de thermische lans?
De snijbrander die tijdens het incident gebruikt is, is niet meer beschikbaar. In het proces-verbaal van bevindingen over de snijbrander van 19 december 2019, is de lengte (1 meter) en het gewicht (2079 gram) vermeld.
2. Hoe warm wordt de thermische lans bij gebruik?
Deze vraag is beantwoord op basis van de resultaten van de experimenten die met een iets kortere, vergelijkbare snijbrander zijn uitgevoerd. De verwachting is dat de gemeten temperaturen en de afkoeling van de kop van de snijbrander in ordegrootte overeen zullen komen met de, tijdens het incident, gebruikte snijbrander.
De temperatuur van de snijmond (het warmste deel) van de vergelijkbare snijbrander was tijdens het snijbranden van een werkstuk opgelopen tot een temperatuur van circa 160 °C. Wanneer alleen de vlam aanstond, zonder met de snijbrander te snijbranden, was de temperatuur van de snijmond circa 75 °C.
3. Welke onderdelen worden warm bij gebruik?
Bij normaal gebruik van de snijbrander wordt alleen de kop van de snijbrander warm. Het warmtebeeld dat is weergegeven in figuur 4 laat dit zien.
4. Hoelang blijven die onderdelen warm na gebruik?
Met betrekking tot de afkoelsnelheid van de kop van de snijbrander is er een groot verschil tussen de (dunnere) snijmond en (de massievere) wartel ernaast. De dunne snijmond koelt relatief snel af. Ter hoogte van de wartel is de snijbrander massiever, dit deel koelt minder snel af.
Snijmond (Ti)
Na het snijbranden van het werkstuk was de temperatuur van de snijmond 164 °C, na 10 seconden 106 °C. Na 1 minuut was de temperatuur van de snijmond circa 75 °C (daarna was de afkoeling circa 10 °C per minuut).
Wartel (T2)
Na het snijbranden van het werkstuk was de temperatuur van de wartel 113 °C, na 10 seconden 110 °C. Na 1 minuut was de temperatuur van de snijmond circa 90 CC. (daarna was de afkoeling circa 5 °C per minuut).
Het laatste experiment (3) liet zien dat luchtstroming de eerste 10 seconden weinig effect heeft op hoe snel de kop van de snijbrander afkoelt.
5. Hoe werkt deze specifieke snijbrander en welke handelingen zijn nodig om hem aan dan wel uit te zetten?
De gebruikte snijbrander (zie figuur 1) is voorzien van twee kranen en een hendel. Met deze kranen wordt de verhouding van het gasmengsel (propaan) en zuurstof geregeld. Met de hendel wordt extra zuurstof toegevoerd: dan is snijbranden mogelijk.
V66r het starten van werkzaamheden moeten de afsluiters op de gascilinders worden opengedraaid. Daarna worden achtereenvolgens de zuurstoftoevoerkraan en de propaantoevoerkraan op de snijbrander opengedraaid. Het gasmengsel wordt normaliter met een speciale aansteker (met vonken) aangestoken. Met de beide kranen (zuurstof/propaan) kan de vlam worden ingesteld.
De snijbrander wordt normaliter uitgezet door eerst de gastoevoer af te sluiten en daarna de zuurstoftoevoer. Daarna worden de afsluiters op de gascilinders dichtgedraaid.
6. De lans is aangesloten op een gasfles. Welk gas is dit en hoe hoog is de druk die op een in werking zijnde lans staat?
Een snijbrander is aangesloten op een cilinder met zuurstof en een brandstof (acetyleen of propaan). Op een foto van de vrachtwagen is te zien dat de snijbrander is aangesloten op een propaanfles. De druk in de toevoerslang van de snijbrander wordt bepaald door het reduceerventiel die op de gasfles zit en wordt afgestemd met het type (de afmetingen) snijmond van de snijbrander. Het reduceerventiel is niet (meer) beschikbaar.
In technische literatuur is vermeld dat bij snijbranden met deze snijbrander de druk in de toevoerslang voor propaan enkele tienden bar moet zijn geweest. De druk in de toevoerslang voor zuurstof kan variëren tussen 1,5 tot 4 bar.
7. Op welke wijze dient men de lans vast te houden?
Er zijn geen voorschriften gevonden op welke wijze een snijbrander moet worden vastgehouden. Tijdens snijwerkzaamheden kan een snijbrander met een of twee handen worden vastgehouden. Teneinde de functionaliteit en de veiligheid te behouden, moet een snijbrander voorzichtig worden behandeld en worden beschermd tegen mechanische beschadigingen.
8. Wat is een veilige afstand als iemand met de lans aan het snijden is?
Er zijn geen (wettelijke) voorschriften gevonden met betrekking tot de veilige afstand tot iemand die bezig is met een snijbrander. Er is contact opgenomen met een aantal techniekopleidingen. Bij deze opleidingen is het gevaar voor omstanders geen leerstof. Er wordt geacht, naar eigen inzicht, veilig te werken. Bij het snijbranden ontstaan vonken en rondvliegend gesmolten metaal waardoor het raadzaam is dat omstanders enkele meters afstand houden.
9. Wat is het risico als iemand uit balans wordt gebracht als deze bezig is met het snijden met een thermische lans?
Het grootste gevaar is dat iemand in aanraking komt met het werkstuk dat door de snijbrander is verhit tot meer dan 1000 °C of dat de vlam van de snijbrander tegen de kleding aankomt. De kans bestaat dat dan brandwonden kunnen ontstaan. Als iemand uit balans wordt gebracht is het ook mogelijk dat, wanneer er brandbare materialen in de omgeving aanwezig zijn, deze door de snijbrander vlam kunnen worden ontstoken.
De gasdruk of de uitstroming van het gas uit de snijbrander heeft vrijwel invloed op mate waarin de snijbrander vastgehouden moet worden. De snijbrander hoeft tijdens snijwerkzaamheden dus niet extra stevig vastgehouden te worden en ‘slaat’ ook niet uit je hand wanneer je hem minder goed vasthoudt. Een snijbrander zal niet als een tol in het rondslingeren als deze losgelaten wordt.
De rechtbank acht gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd aangever te doden.
Uit het strafdossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op de dood van aangever. De vraag is vervolgens of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van aangever - is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte meermalen, met kracht, met een tot kort voor het incident brandende snijbrander heeft uitgehaald en slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en de hals van aangever [slachtoffer]. Aangever zag vlak voordat de snijbrander hem raakte, dat de vlam van de snijbrander nog aanstond en hoorde de lans ook sissen op het moment dat verdachte uithaalde.
Getuige [getuige 1] zag vlak voor het incident nog vuur en vonken en getuige [getuige 2] heeft kort na het incident de kranen van de toevoer van het gas en zuurstof van de snijbrander dichtgedraaid. Uit de beschrijving van de beelden van de beveiligingscamera's volgt dat één seconde voorafgaand aan het incident nog vonken bij het hek zichtbaar waren.
Voorts volgt uit de beschrijving van de camerabeelden van de mobiele telefoon van getuige [getuige 1] dat verdachte de snijbrander met twee handen aan het uiteinde vasthield, waarbij hij het uiteinde van de snijbrander boven zijn hoofd had. Vanuit deze positie maakte verdachte een neerslaande c.q. houwende beweging, waarbij de snijbrander op de onderkant van de linkerzijde van het gezicht van aangever landde. Aansluitend op de eerste twee slagen haalde verdachte een derde keer uit. Voor het toedienen van de derde slag bewoog verdachte de snijbrander in beide handen eerst naar achteren om vervolgens in één beweging naar voren richting aangever uit te halen.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte, in het bijzonder het maken van een houwende beweging met een, kort daarvoor nog brandende snijbrander, van boven naar beneden in de richting van het hoofd en de hals van aangever, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard.
Daarbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de regio van het hoofd en de hals vitale structuren en bloedvaten bevinden, die door een klap met een snijbrander zodanig beschadigd kunnen worden dat aangever daaraan zou kunnen overlijden.
Door te handelen als verdachte heeft gedaan heeft hij die aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Dat er feitelijk geen dodelijk letsel in de hals is ontstaan en er kon worden volstaan met het hechten van de wond, maakt dit oordeel niet anders. Voorts overweegt de rechtbank dat uit voornoemde bewijsmiddelen valt af te leiden dat verdachte meermalen met de snijbrander heeft uitgehaald in de richting van aangever. Tussen de diverse uithalen lag voldoende tijd waarin verdachte zich bewust moet zijn geweest van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Dat het incident -zoals namens verdachte is gesteld- in een split second gebeurde en dat verdachte zich daarom niet bewust is geweest van de eventuele mogelijkheid dat aangever om het leven zou kunnen komen, is dan ook niet gebleken.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde, het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van het hek, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen. Aangever verklaart dat het betreffende hek was dichtgelast met twee balken en diverse bouten. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de balken en bouten onderdeel zijn geworden van het hek.
Verdachte bekent dat hij de bouten van het hek met de snijbrander heeft losgebrand.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1 primair.
verdachte op 17 december 2019 te Meppel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen,
met kracht met een tot kort daarvoor brandende snijbrander slaande
bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en de hals van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op 17 december 2019 te Meppel,
opzettelijk en wederrechtelijk een hek, toebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair. poging tot doodslag;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Verdachte heeft ter terechtzitting meerdere malen verklaard dat -voor zover hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht- hij handelde uit zelfverdediging.
Voor zover verdachte heeft willen betogen dat sprake is geweest van een noodweersituatie, overweegt de rechtbank als volgt.
Afgezien nog van het feit dat het verdachte is geweest die de confrontatie opzocht met aangever (met wie verdachte een lang lopend conflict had), door het hek van het terrein van aangever met een snijbrander open te branden, terwijl verdachte wist dat hij in de visie van aangever geen toegang meer had tot het terrein, is een noodweersituatie niet aannemelijk geworden. Aannemer was er slechts op uit om de vernieling van zijn hek te doen ophouden, zodat verdachte de gelegenheid om de plaats van de confrontatie te verlaten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en onder 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor de periode van vijf jaren, inhoudende een locatieverbod voor de [straatnaam] in Meppel, alsmede een contactverbod met de heer [slachtoffer] en zijn gezin. Voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet, dient een vervangende hechtenis van twee weken te worden toegepast, met een maximum van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het deel dat verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de raadsman gepleit om aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de voorwaarden te koppelen zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straftoemeting in het bijzonder rekening te houden met het feit dat de psycholoog het recidiverisico als laag tot matig heeft ingeschat en de reclassering het risico op laag heeft ingeschat. Verdachte verblijft al meer dan acht maanden in voorlopige hechtenis. Voor het eerst in zijn leven is hij geconfronteerd met een detentie en dit valt hem zwaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het Pro Justitia rapport van 30 maart 2020, opgemaakt door dr. A. van der Donk, psycholoog, en het advies van Reclassering Nederland van 22 mei 2020, alsmede het uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 februari 2020 en de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De aanleiding van het incident was een langdurig juridisch conflict tussen verdachte en het slachtoffer, de eigenaar van een bedrijventerrein aan de [straatnaam] in Meppel, op welk terrein verdachte eerder zijn afvalinzamelingsbedrijf uitoefende. In de periode voorafgaand aan onderhavig incident kreeg de politie reeds 23 meldingen van incidenten op het terrein. Op 17 december 2019 wilde verdachte het betreffende bedrijventerrein betreden. Op het moment dat verdachte zich met behulp van een snijbrander de toegang tot het met een ijzeren hek omheinde terrein wilde verschaffen, ontstond een confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte heeft vervolgens meermalen, met kracht, met een tot kort daarvoor brandende snijbrander slaande bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd en de hals van het slachtoffer. Dit is een zeer ernstig feit, dat fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd is een gelukkige toevalligheid en niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft impulsief gehandeld en heeft door zijn gedragingen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat verdachte meende dat het slachtoffer hem op enigerlei wijze onrecht aandeed door het hek te barricaderen, doet daaraan niets af.
Het toegepaste geweld heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, hetgeen behalve uit de aangifte tevens blijkt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding. Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust. Daarbij komt dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het door hem gepleegde feit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor o.a. mishandeling, bedreiging en wederspannigheid.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 30 maart 2020, opgemaakt door dr. A. van der Donk, psycholoog.
In dit rapport is -onder meer- het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. Er is (daarom) ook geen sprake van een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Echter, er zijn enkele gedragskenmerken te duiden die redengevend zijn voor zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte is een weinig flexibele man die door een gebrek aan voeling met zijn lichaam moeite heeft met het herkennen en uiten van emoties en gevoelens. Emoties kunnen hem onverwachts overspoelen en in tijden van spanning en/of frustratie aanleiding zijn voor acting-out gedrag. Verdachte is gebaat bij meer inzicht in zijn gedrag, mede omdat deze gedragskenmerken aanleiding kunnen zijn voor toekomstig delictgedrag. Het risico op recidive op een vergelijkbaar delict wordt ingeschat als laag tot matig. Vanuit forensisch oogpunt is, teneinde de kans op een herhaling van een soortgelijk delict te minimaliseren, behandeling ten aanzien van de geconstateerde tekorten aangewezen.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en maakt die tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 22 mei 2020, waarin de reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en de plicht om mee te werken aan een ambulante behandeling.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
Aan het voorwaardelijke strafgedeelte worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld. Hoewel de reclassering twijfels heeft over de noodzaak van een ambulante behandeling, acht de rechtbank het evenals de psycholoog aangewezen dat verdachte zich laat behandelen, zodat verdachte meer inzicht krijgt in de factoren die zijn gedrag bepalen en hij zijn gedrag hierop kan aanpassen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard die voorwaarden te accepteren.
Het onvoorwaardelijke strafdeel dient er toe verdachte te doordringen van de ernst van de strafbare feiten en het voorwaardelijke strafdeel om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en tevens als normdemonstratie voor anderen, om een ieder ervan te weerhouden dergelijke ernstige feiten te plegen.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om het door de officier van justitie gevorderde
contact- en locatieverbod op te leggen, in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De maatregel betreft een locatieverbod voor de [straatnaam] te Meppel. Met dit verbod beoogt de rechtbank te bereiken dat aangever en zijn gezin rust in hun leven krijgen en dat de kans op recidive door verdachte wordt verminderd.
Dit verbod geldt voor de duur van drie jaren. Voor iedere keer dat verdachte voornoemd verbod overtreedt, zal vervangende hechtende hechtenis worden toegepast voor de duur van twee weken, tot een maximum van in totaal zes maanden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.508,38 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Daarnaast heeft de benadeelde partij [slachtoffer] vergoeding van zijn proceskosten verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 6.352,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019.
Het overige gedeelte van de vordering tot schadevergoeding dient niet ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade, bestaande uit € 7.363,38 aan hekwerk reparatiekosten en extra gemaakte kosten op bedrijfsterrein, alsmede de medische kosten van € 1.145,- onvoldoende onderbouwd zijn.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van € 5.000,- heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een enkele verwijzing naar een vergelijkbare zaak onvoldoende onderbouwing is. De raadsman heeft verzocht een bedrag van € 1.000,- toe te wijzen en voor het overige de vordering niet ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de raadsman verzocht dit deel van de vordering niet ontvankelijk te verklaren of hooguit een vergoeding toe te kennen op basis van het liquidatietarief.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering voor zover deze betrekking heeft op materiële schade bestaande uit reparatiekosten aan het hekwerk is voldoende onderbouwd met de meegezonden facturen.
De gevorderde kosten van totaal € 337,50,- (exclusief B.T.W.) zullen worden toegewezen. De benadeelde partij heeft de extra gemaakte kosten op het bedrijfsterrein van totaal
€ 6.950,- in het geheel niet onderbouwd. Een meegezonden handgeschreven briefje met daarop vermeld de gestelde schadebedragen is hiervoor niet voldoende. Dit gedeelte zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade bestaande uit medische kosten van totaal € 1.145,-, voldoende is onderbouwd met de meegezonden facturen en de ter terechtzitting gegeven toelichting.
Verder is voldoende komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde immateriële schade is toegebracht. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en acht de vordering op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en rekening houdend met de schadevergoeding die in soortgelijke zaken is toegewezen, toewijsbaar voor een bedrag van € 2.000,-.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van in totaal € 3.482,50 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2019.
Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 3.482,50,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel van toepassing verklaren om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Daarnaast heeft de benadeelde partij [slachtoffer] vergoeding van zijn proceskosten verzocht.
De rechtbank zal deze kosten begroten conform het liquidatietarief in civiele zaken.
De rechtbank kent 2 punten toe voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de terechtzitting, zodat de kosten worden begroot op € 720,-, zijnde € 360,- per punt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 10 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de
proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk vijf dagen na zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen (telefoonnummer: [telefoonnummer]), en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd, althans zo lang als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Legt op de maatregel ex. artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren zich niet zal ophouden aan de [straatnaam] te Meppel.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Bepaalt dat uit hoofde van deze maatregel maximaal zes maanden vervangende hechtenis kan worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.482,50(zegge: drieduizend vierhonderdtweeëntachtig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
€ 3.482,50(zegge: drieduizend vierhonderdtweeëntachtig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 44 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.482,50 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 720,- (zegge zevenhonderdtwintig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. M. van den Steenhoven en mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2020.
Mr. C. Krijger en mr. H. Wachtmeester-Koning zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.