ECLI:NL:RBNNE:2020:3106

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
C/18/200474 / FA RK 20-1964
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet Bopz versus de Wet zorg en dwang in ontslagverzoek

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 september 2020, werd de vraag behandeld of het procesrecht van de Wet Bopz of van de Wet zorg en dwang (Wzd) van toepassing is op een ontslagverzoek. Betrokkene, geboren in 1970, verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf die geldig is tot en met 12 december 2020. De procedure begon met een verzoekschrift van de officier van justitie op 17 augustus 2020, gevolgd door een ontslagverzoek van de advocaat van betrokkene op 13 augustus 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder betrokkene zelf en deskundigen van De Trans.

De rechtbank overwoog dat de Wet Bopz in dit geval van toepassing is, maar dat de ontslagprocedure volgens de Wet zorg en dwang gevolgd had moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de procedure niet correct was gevolgd, aangezien het verzoek was gebaseerd op artikel 49 van de Wet Bopz, terwijl de Wzd de juiste procedure had moeten zijn. Hierdoor werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De officier van justitie, die het verzoek had ingediend, werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, en de beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de rechters, met de oudste rechter die de beschikking in het openbaar uitsprak.

Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/200474 / FA RK 20-1964
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 10 september 2020 ex artikelen 47, 48 en 49 Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)
naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland, waarbij de beslissing van deze rechtbank wordt gevraagd op het verzoek van:
mevrouw
[naam 1]hierna te noemen: betrokkene), geboren op [geboortedatum] 1970, verblijvende bij Stichting De Trans, locatie De Bolderbörg, te Vlagtwedde (hierna te noemen: De Trans), op grond van een machtiging voortgezet verblijf die geldt tot en met 12 december 2020.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de officier van justitie d.d. 17 augustus 2020, ingekomen op de griffie op 18 augustus 2020;
- het ontslagverzoek met bijlagen van de advocaat van betrokkene d.d. 13 augustus 2020.
1.2.
Op 2 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. J.S. Visser;
- de heer [naam 1] , eerste geneeskundige van De Trans;
- mevrouw [naam 2] , orthopedagoog;
- mevrouw [naam 3] , officier van justitie;
- mevrouw [naam 4] , mentor van betrokkene.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mevrouw [naam 2] een repliek overgelegd.

2.De vaststaande feiten en het verzoek

2.1.
Betrokkene verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet Bopz. Deze machtiging tot voortgezet verblijf is op 12 december 2019 verleend en geldig tot en met
12 december 2020.
2.2.
Namens betrokkene heeft de advocaat bij brief d.d. 23 januari 2020 een ontslagverzoek op grond van artikel 49, eerste lid, Wet Bopz ingediend bij de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur heeft niet binnen twee weken na ontvangst van het verzoek een beslissing genomen op dat verzoek.
2.3.
Betrokkene heeft naar aanleiding van deze (fictieve) afwijzende beslissing op
13 augustus 2020 aan de officier van justitie verzocht om een beslissing van de rechtbank op grond van artikel 49, derde lid, Wet Bopz te verzoeken. Het verzoek strekt tot verkrijging van een rechterlijke beslissing op de (fictieve) afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur.

3.De beoordeling

3.1.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.
In artikel 76 Wet zorg en dwang (Wzd) wordt in het eerste lid aangegeven in welke gevallen de Wet Bopz van toepassing blijft. Het tweede lid geeft een uiteenzetting van de afwijkingen daarop; in welke gevallen de Wzd van toepassing is.
3.3.
In afwijking van artikel 76, eerste lid, onder c en d, Wzd wordt een machtiging voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Wet Bopz gelijkgesteld met een besluit, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, Wzd.
3.4.
In het onderhavige geval verblijft betrokkene sinds 12 december 2019 binnen De Trans op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf, artikel 15, eerste lid, Wet Bopz.
3.5.
Op grond van de in het overgangsrecht geregelde gelijkstelling moet worden geconcludeerd dat in het onderhavige geval de ontslagprocedure van de Wzd moet worden gevolgd. Daarin is bepaald dat tegen een geweigerd ontslag een klacht bij de klachtencommissie kan worden ingediend en eerst nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen of niet tijdig heeft beslist, de zaak aan de rechter kan worden voorgelegd.
3.6.
Nu deze procedure niet is gevolgd, maar het verzoek is gebaseerd op artikel 49 Wet Bopz is het verzoek niet ontvankelijk.
3.7.
Aangezien de officier van justitie formeel de indiener van het verzoekschrift is, zal hij niet ontvankelijk worden verklaard.
3.8.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. M.J. Oostveen, rechter en mr. D.W.J. Vinkes, rechter. Bij afwezigheid van de voorzitter is de beschikking ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2020 door de oudste rechter, mr. M.J. Oostveen, in tegenwoordigheid van M. Rozendal, de griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.