In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 september 2020, werd de vraag behandeld of het procesrecht van de Wet Bopz of van de Wet zorg en dwang (Wzd) van toepassing is op een ontslagverzoek. Betrokkene, geboren in 1970, verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf die geldig is tot en met 12 december 2020. De procedure begon met een verzoekschrift van de officier van justitie op 17 augustus 2020, gevolgd door een ontslagverzoek van de advocaat van betrokkene op 13 augustus 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder betrokkene zelf en deskundigen van De Trans.
De rechtbank overwoog dat de Wet Bopz in dit geval van toepassing is, maar dat de ontslagprocedure volgens de Wet zorg en dwang gevolgd had moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de procedure niet correct was gevolgd, aangezien het verzoek was gebaseerd op artikel 49 van de Wet Bopz, terwijl de Wzd de juiste procedure had moeten zijn. Hierdoor werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De officier van justitie, die het verzoek had ingediend, werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, en de beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de rechters, met de oudste rechter die de beschikking in het openbaar uitsprak.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.