Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 27 augustus 2020;
- de productie van de man;
- de nadere producties van de vrouw;
- de mondelinge behandeling d.d. 7 september 2020;
- de pleitnota van de vrouw;
- de pleitnota van de man.
2.De feiten
zaak 1), waarin hij - samengevat en voor zover nu van belang - heeft gevorderd:
zaak 2), waarin zij - samengevat en voor zover nu van belang - heeft gevorderd:
zaak 2onder meer op het standpunt gesteld dat partijen per 1 juli 2020 overeenstemming hebben bereikt over een aanbod van de man, inhoudende dat de vrouw het aandeel van de man in de onderneming en de onroerende zaken overneemt, maar dat de man weigerachtig blijft om dit aandeel aan de vrouw over te dragen.
zaak 2ingediend, waarin onder meer is opgenomen:
zaak 1de vorderingen van de man grotendeels toegewezen en in
zaak 2de vorderingen van de vrouw integraal afgewezen. Het vonnis in
zaak 1is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing in
zaak 1luidt als volgt:
eerste recht op overnametoegekend. Voor het geval de man er niet in zou slagen om binnen de termijn van drie maanden de overname te regelen, heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw een opvolgende termijn van drie maanden krijgt om het aandeel van de man in de onderneming en de onroerende zaken over te nemen.
in zaak 2zal worden afgewezen. (…)
3.Het geschil
4.Het standpunt van de vrouw
5.Het standpunt van de man
6.De beoordeling van het geschil
Waar gaat het in dit kort geding over?
zonder meertoe leidt dat de man zijn recht op overname definitief heeft verloren en dat de vrouw dan aan de beurt is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist. Dit zou immers betekenen dat de vrouw, wier medewerking aan de overname van de onderneming en de onroerende zaken door de man onontbeerlijk is, door de tijdig van haar verlangde medewerking te weigeren zou kunnen bewerkstelligen dat de man de overname niet binnen de gegeven termijn kan voltooien en daarmee zijn overnamerecht zou verliezen. Dat is in strijd met het expliciet door de rechtbank aan de man toegekende eerste recht op overname. Nu de man zich in dit geval binnen zijn driemaandstermijn bij de vrouw heeft gemeld met de mededeling dat hij in staat is om het aandeel van de vrouw in de onderneming en de onroerende zaken over te nemen, moest de vrouw dan ook haar medewerking daaraan verlenen. De weigering daartoe van de vrouw heeft in de gegeven omstandigheden dus niet met zich gebracht dat de man bij het verstrijken van zijn driemaandstermijn zijn eigen recht op overname verloor. Ook op dat punt sluit de voorzieningenrechter geheel aan bij het oordeel van haar collega-voorzieningenrechter.