Op 24 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldheling en het opzettelijk in omloop brengen van vals geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte werd vrijgesproken van het opzettelijk en wederrechtelijk in omloop brengen van bankbiljetten, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet onder de delictsomschrijving van artikel 210 van het Wetboek van Strafrecht vallen. De rechtbank concludeerde dat de bankbiljetten die bij de verdachte waren aangetroffen, overduidelijk vals waren en niet bestemd waren om in omloop te worden gebracht.
De zaak kwam voort uit een incident op 28 mei 2019, waarbij de verdachte werd aangetroffen in een gestolen bedrijfsauto. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de diefstal van de auto, maar veroordeling voor schuldheling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, maar dat hij wel schuldig was aan schuldheling, omdat hij de auto had voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de rechtbank al een ISD-maatregel had opgelegd in een andere zaak.