ECLI:NL:RBNNE:2020:3304

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
18/920140-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldheling en vrijspraak voor vals geld

Op 24 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldheling en het opzettelijk in omloop brengen van vals geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte werd vrijgesproken van het opzettelijk en wederrechtelijk in omloop brengen van bankbiljetten, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet onder de delictsomschrijving van artikel 210 van het Wetboek van Strafrecht vallen. De rechtbank concludeerde dat de bankbiljetten die bij de verdachte waren aangetroffen, overduidelijk vals waren en niet bestemd waren om in omloop te worden gebracht.

De zaak kwam voort uit een incident op 28 mei 2019, waarbij de verdachte werd aangetroffen in een gestolen bedrijfsauto. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de diefstal van de auto, maar veroordeling voor schuldheling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, maar dat hij wel schuldig was aan schuldheling, omdat hij de auto had voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de rechtbank al een ISD-maatregel had opgelegd in een andere zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920140-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/920274-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 september 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.M.M.M. Vogels, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.
Tevens zijn ter zitting verschenen mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] , namens Reclassering Noord-Nederland.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2019, te Emmen in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een bedrijfs-auto, merk: Peugeot, type: Expert, kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , althans aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- een rijbewijs en/of een bankpas en/of een ziekenfondskaart en/of en ID-kaart, (alle) op naam van [slachtoffer] en/of een tas en/of een jas, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , althans aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen bedrijfsauto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2019 tot en met 30 mei 2019, te Emmen in de gemeente Emmen, een goed te weten een bedrijfsauto, merk: Peugeot, type: Expert, kenteken [kenteken] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die auto wist, altans redelijkerwijs had moeten vermoeden, wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2019, te Emmen in de gemeente Emmen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk twaalf, althans een aantal bankbiljetten van 50 euro, welke bestemd was/waren om als wettig betaalmiddel in omloop te worden gebracht, in omloop heeft gebracht en/of teneinde deze in omloop te brengen heeft ontvangen, zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde nu niet kan worden bewezen dat verdachte ook een rol heeft gehad in de diefstal van de bedrijfsauto en van de in de tenlastelegging genoemde goederen. De officier van justitie heeft wel veroordeling gevorderd voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde schuldheling. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte rijdend is aangetroffen in de gestolen bedrijfsauto en dat hij daarvoor geen aannemelijke en controleerbare verklaring heeft gegeven.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte vals geld had gekregen met de bedoeling om dit weer door te geven. Verdachte wist derhalve dat het vals geld was en dat dit geld was bestemd om in omloop te brengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde diefstal. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij opzettelijk en wederrechtelijk een aantal bankbiljetten van 50 euro welke bestemd waren om als wettig betaalmiddel in omloop te worden gebracht, in omloop heeft gebracht dan wel voorhanden heeft gehad teneinde deze in omloop te brengen, zoals strafbaar gesteld in artikel 210 van het Wetboek van Strafrecht. In dit artikel zijn gedragingen strafbaar gesteld met betrekking tot echt geld dat nog niet in omloop is gebracht, terwijl dat daartoe wel bestemd is. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat de biljetten van 50 euro die bij verdachte zijn aangetroffen overduidelijk vals zijn en niet bestemd zijn geweest om in omloop te worden gebracht. De handelingen van verdachte vallen derhalve niet onder de strafbaarstelling van dit artikel, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte voorts vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde, aangezien het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de bedrijfsauto dan wel de ten laste gelegde goederen.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 september 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die tegenover de politie heb afgelegd. Ik reed in de bestelauto. Deze had ik geleend van [naam 3] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019274518Z d.d. 11 januari 2020, inhoudend als verklaring van aangever [naam 4] (namens [benadeelde partij] ):
Ik ben werknemer van het bedrijf [benadeelde partij] gevestigd te Groningen. Mijn werkgever staat in het kentekenregister vermeld als houder van de bedrijfsauto.
Hierbij doe ik namens mijn werkgever aangifte van diefstal van een bedrijfsauto van
het merk Peugeot, type Expert, rood van kleur, voorzien van kenteken [kenteken] .
Op dinsdag 28 mei 2019 omstreeks 07:00 uur heeft de heer [slachtoffer] , hierna te noemen collega de bedrijfsauto geparkeerd aan de [straatnaam] te Emmen. Mijn collega heeft de bedrijfsauto afgesloten met de sleutel in het slot. Daarna is hij naar de kantine gelopen en heeft hij zijn rugtas in de kantine gelegd. De kantine wordt niet afgesloten vanwege de toiletten die daar aanwezig zijn. Op dinsdag 28 mei 2019 omstreeks 16:00 uur wilde mijn collega naar huis gaan. Hij liep naar de kantine om zijn tas op te halen. Hij zag dat zijn tas er niet meer lag en zag toen dat de bedrijfsauto er ook niet meer stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op donderdag 30 mei 2019, omstreeks 19.40 uur, reden verbalisanten, [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] , op de Houtweg te Emmen.
Ter hoogte van het winkelcentrum Emmerschans, rijdend in de richting van het centrum van Emmen, zagen wij een opvallende rode bestelbus rijden. Opvallend aangezien de hele achterkant van de bestelbus ingedeukt was. Hierop het voertuig, welke was voorzien van een Duits kenteken [kenteken] , gevolgd. Wij zagen dat het voertuig linksaf de [straatnaam] in reed en zagen daarbij dat EEN(1) van de remlichten het niet deed.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , controleerde het bovengenoemde kenteken middels mijn MEOS bevraging app, welke is geïnstalleerd op mijn diensttelefoon. Ik zag dat het voertuig gesignaleerd stond als gestolen. Dit maakte ik kenbaar aan verbalisant [verbalisant 1] . Ik hoorde hem zeggen dat er twee personen in het voertuig zaten waarvan de bestuurder een man was, die handschoenen droeg en de bijrijder een vrouw was.
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , bleven het voertuig volgen en zagen dat deze stopte aan de [straatnaam] . Hierop ons voertuig aan de bestuurderszijde van het gestolen voertuig geparkeerd.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg de bestuurder om zijn rijbewijs. Ik kreeg een identiteitskaart van de bestuurder overhandigd. Ik zag dat het om [verdachte] , geboren 12 februari 1979 te Hardenberg ging.
Op donderdag 30 mei 2019, om 19.50 uur, deelde ik, verbalisant [verbalisant 2] , [verdachte] mee dat het voertuig als gestolen geregistreerd staat en dat hij daarom werd aangehouden op verdenking van heling van dit voertuig.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2019, opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op vrijdag 31 mei 2019 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , onderzoek gedaan naar het voertuig dat gisteren in beslag is genomen door de collega's naar aanleiding van valse kentekenplaten. Ik verbalisant [verbalisant 3] zag dat er bij het passagierscompartiment een sticker was aangebracht met het chassisnummer van het voertuig. Ik zag dat hierop het chassisnummer: [nummer] op deze sticker stond. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb dit nummer vervolgens nagetrokken in het bevragingssysteem van de politie. Hieruit kwam dat het voertuig op 28 mei 2019 was ontvreemd aan de [straatnaam] te Emmen.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte rijdend is aangetroffen in de gestolen bedrijfsauto. Verdachte heeft verklaard dat hij deze bestelauto heeft geleend van [naam 3] . Deze verklaring is echter niet verifieerbaar, doordat verdachte enkel een omschrijving van deze persoon heeft gegeven en geen adres, telefoonnummer of andere persoonsgegevens. Waar hij de auto van [naam 3] had meegekregen en waar hij de auto weer zou inleveren kon verdachte niet vertellen. De rechtbank overweegt daarbij dat medeverdachte [medeverdachte] , die als bijrijder in de bestelauto zat op het moment dat verdachte werd aangehouden, de verklaring van verdachte niet kan ondersteunen. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet aannemelijk.
Gelet op deze feiten en de omstandigheden waaronder de bedrijfsauto onder de verdachte werd aangetroffen en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben daarvan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bedrijfsauto redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 28 mei 2019 tot en met 30 mei 2019, te Emmen, een goed te weten een bedrijfsauto, merk: Peugeot, type: Expert, kenteken [kenteken] heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. schuldheling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking onder het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de onder parketnummers 18/146387-20, 18/104481-20, 18/152196-20 en 18/008344-19 bewezenverklaarde feiten gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, gepleit voor een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ook middels het stellen van bijzondere voorwaarden klinisch kan worden opgenomen en op die manier hulp kan krijgen om van zijn verslaving af te komen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er door middel van het stellen van bijzondere voorwaarden in combinatie met reclasseringstoezicht meer kan worden bereikt dan met het opleggen van een ISD-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een bedrijfsauto. Heling van goederen is een hinderlijke feit, dat de slachtoffers van dergelijke feiten financiële schade berokkent en dat veel overlast geeft. Daarnaast houdt heling diefstal van goederen door anderen in stand. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt dat het vanwege systeemtechnische reden niet mogelijk is gebleken om het parketnummer 18/920140-19 te voegen bij de parketnummers 18/146387-20, 18/104481-20, 18/152196-20 en 18/008344-19, zodat er twee afzonderlijke vonnissen moeten worden gewezen. In het vonnis met betrekking tot de parketnummers 18/146387-20, 18/104481-20, 18/152196-20 en 18/008344-19 heeft de rechtbank verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren opgelegd. De rechtbank acht het daarom niet wenselijk dat er aan verdachte in deze zaak een gevangenisstraf wordt opgelegd van langere duur dan de periode die hij voor dit feit reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Gelet op het bovenstaande en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 22 december 2017 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 januari 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 februari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de thans nog openstaande voorwaardelijke straf van 45 dagen gevangenisstraf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op het feit dat de rechtbank in de zaak met parketnummers 18/146387-20, 18/104481-20, 18/152196-20 en 18/008344-19 een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren heeft opgelegd, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging thans moet worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/920274-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 22 december 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 september 2020.
Mr. T.M.L. Veen en mr. M. van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.