ECLI:NL:RBNNE:2020:3310

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
C18/199648 PR RK 20-191
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure met betrekking tot kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 juli 2020 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door [verzoekster] tegen mr. S. Stenfert Kroese, die als rechter optrad in een eerdere zaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 23 juni 2020, meer dan drie maanden na de mondelinge behandeling van de zaak op 31 maart 2020. [verzoekster] stelde dat mr. Stenfert Kroese partijdig en vooringenomen was tijdens de behandeling van haar zaak en dat het raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming vol onjuistheden stond. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend en omdat [verzoekster] niet voldoende feiten had aangedragen die de vermeende partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden ingediend zodra de omstandigheden die daartoe aanleiding geven, zich hebben voorgedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/199648 PR RK 20-191
Datum beslissing: 14 juli 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna [verzoekster] te noemen,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
Bij e-mailbericht van 23 juni 2020 heeft [verzoekster] mr. S. Stenfert Kroese, als rechter in de zaak met zaak\rolnummer C/18/197859 / JE RK 20-202, gewraakt.
1.2
Bij e-mailbericht van 9 juli 2020 heeft mr. Stenfert Kroese kenbaar gemaakt dat zij niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3
Op 14 juli 2020 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mrs. T.M.L. Veen en M. van den Bosch, leden.
1.4
[verzoekster] is ter zitting verschenen, waar zij een nadere toelichting op het wrakingsverzoek heeft gegeven. Mr. Stenfert Kroese is eveneens verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5
De rechtbank heeft de beslissing vandaag uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoekster]

2.1
[verzoekster] stelt in haar wrakingsverzoek dat mr. Stenfert Kroese tijdens de behandeling van haar zaak op 31 maart 2020 partijdig en vooringenomen was. Voorts voert zij aan dat het raadsrapport van 15 juni 2020 vol onjuistheden staat. De reactie van [verzoekster] is niet in het rapport meegenomen terwijl het standpunt van de wederpartij uitgebreid is opgenomen, aldus [verzoekster] . Ook is niet met de minderjarige kinderen gesproken.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft [verzoekster] nog aangevoerd dat mr. Stenfert Kroese tijdens de - in verband met de Coronamaatregelen - telefonische zitting op 31 maart 2020 haar onvoldoende de gelegenheid heeft gegeven haar standpunten naar voren te brengen. Zij had haar standpunt met bewijsstukken vooraf aan de rechtbank toegezonden maar kreeg niet de gelegenheid een deel daarvan voor te lezen. De gezinsvoogden zijn volgens [verzoekster] wel uitgebreid aan het woord gelaten door mr. Stenfert Kroese.

3.Het standpunt van mr. Stenfert Kroese

3.1
Mr. Stenfert Kroese voert aan - samengevat - dat de mondelinge behandeling in de zaak met zaak\rolnummer C/18/197859 / JE RK 20-202 heeft plaatsgevonden op 31 maart 2020 en dat ter zitting uitspraak is gedaan. Dat betrof een tussenuitspraak waarin opdracht is gegeven voor nader onderzoek. Het wrakingsverzoek dateert van 23 juni 2020 en is daarmee te laat. Voorts voert mr. Stenfert Kroese aan dat [verzoekster] in haar wrakingsverzoek niet heeft gemotiveerd dat er sprake is van partijdigheid dan wel vooringenomenheid. Uit het verzoek blijkt met name dat [verzoekster] zeer ongelukkig is met de inhoud van het raadsrapport en de wijze waarop dit rapport tot stand is gekomen. Er zijn geen objectieve aanknopingspunten die wijzen op (de schijn van) vooringenomenheid. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2020 zijn volgens mr. Stenfert Kroese alle betrokken partijen uitgebreid aan het woord gelaten.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven, zich hebben voorgedaan. De door [verzoekster] aangevoerde omstandigheid dat mr. Stenfert Kroese partijdig en vooringenomen was tijdens de telefonische behandeling van haar zaak, is aan haar bekend geworden op 31 maart 2020. Het verzoek is gedaan op 23 juni 2020. Voor het tijdsverloop heeft [verzoekster] desgevraagd als verklaring gegeven dat zij geen goed gevoel aan de zitting overhield en ruim een maand met dit gevoel belast is geweest alvorens zij de mogelijkheid tot wraking heeft onderzocht. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het verzoek niet gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
4.4
Verder oordeelt de rechtbank dat [verzoekster] aan haar wrakingsverzoek geen omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die betrekking hebben op mr. Stenfert Kroese. Dat [verzoekster] zich niet kan vinden in de wijze waarop de raadsrapportage tot stand is gekomen en de inhoud daarvan, is geen omstandigheid die maakt dat er geen sprake is van onpartijdigheid aan de zijde van mr. Stenfert Kroese dan wel dat zij vooringenomen is.
4.5
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft [verzoekster] nog aangevoerd dat mr. Stenfert Kroese haar tijdens de telefonische behandeling op 31 maart 2020 onvoldoende gelegenheid heeft gegeven haar standpunt voor het voetlicht te brengen. Deze omstandigheid heeft [verzoekster] echter niet in haar wrakingsverzoek van 23 juni 2020 aan de wraking ten grondslag gelegd. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. De door [verzoekster] aangevoerde nadere gronden waren haar echter al vóór indiening van het verzoek bekend en zullen daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
4.6
Een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking zal worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mrs. T.M.L. Veen en M. van den Bosch, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.
c402
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.