ECLI:NL:RBNNE:2020:3350

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
18/920140-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt en bezit van hennep

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan hennepteelt en bezit van hennep. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door advocaat mr. G.J. van Oosten, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. N. Tromp. De zaak was het gevolg van een onderzoek dat begon met een terechtzitting op 17 september 2020. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen en bezitten van hennep in de periode van 1 december 2016 tot en met 22 november 2017 in Oranje, gemeente Midden-Drenthe. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij primair had meegewerkt aan de hennepkwekerij, maar dat hij wel medeplichtig was aan de hennepteelt. De rechtbank achtte het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van het tweede feit, waarbij de verdachte op 23 november 2017 ongeveer 600 gram hennep in zijn bezit had. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uren op, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor Opiumwetdelicten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. Wolfert niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.920140-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
geen vaste woon- of verblijfplaats,
correspondentieadres [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 22 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten (van het
geslacht Cannabis) en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep (telkens) een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 december 2016 tot en met 22 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand/woning, gelegen op/aan de [adres 2] , een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten (van het geslacht Cannabis) en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 22 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand/woning voor de teelt/het kweken en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennepplanten ter beschikking te stellen, diverse werkzaamheden in en rond te kwekerij te
verrichten zoals opruimen en betalingen te verrichten ten behoeve van de exploitatie van die
kwekerij;
2.
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 600 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair. Uit het dossier en de verklaringen van verdachte kan niet volgen dat de rol van verdachte in de gerealiseerde hennepkwekerij dusdanig is geweest dat gesproken kan worden van medeplegen van hennepteelt.
Verdachte heeft ruimten in de woning die hij huurde ter beschikking gesteld aan anderen zodat zij die ruimten konden gebruiken voor het telen van hennep. Daarnaast heeft verdachte tweemaal geholpen om de kwekerij te ontmantelen en zijn via verdachte energielasten betaald.
Dat alles maakt dat gesproken kan worden van medeplichtigheid aan hennepteelt.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie acht feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen omdat de ten laste gelegde hoeveelheid hennep bij verdachte is aangetroffen en verdachte heeft bekend dat het zijn hennep was. De aangetroffen hoeveelheid is meer dan 30 gram en daarmee is verdachte strafbaar. Het is niet relevant om welke delen van de planten het gaat. De officier van justitie acht zich dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor die hoeveelheid hennep.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair.
De raadsman heeft aangegeven dat de rol van verdachte in de hennepkwekerij in zijn woning beperkt is gebleven tot het ter beschikkingstellen van de ruimten. Verdachte heeft weliswaar wat opruimwerkzaamheden verricht maar met de kwekerij zelf had verdachte geen bemoeienissen.
Voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan een bewezenverklaring volgen.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 2 de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betoogd. De aangetroffen hennep betrof knipresten en in dat geval wordt er in het algemeen niet vervolgd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de rol van verdachte in de hennepkwekerij meer is geweest dan wat uit de verklaringen van verdachte naar voren komt. Die rol omvat dat hij ruimten in de door hem gehuurde woning ter beschikking heeft gesteld voor het realiseren van een hennepkwekerij, twee maal werkzaamheden heeft verricht om de kwekerij te ontmantelen en dat hij betalingen aan de energiemaatschappij en het waterbedrijf heeft verricht met gelden die hij van de eigenaar of eigenaren van de kwekerij periodiek ontving. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de eigenaren van de hennepkwekerij, deze kwekerij heeft opgezet en geëxploiteerd.
De rechtbank acht daarmee feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit. Het begrip hennep heeft betrekking op de gehele hennepplant, ongeacht de vraag in hoeverre de aangetroffen onderdelen van de plant werkzame bestanddelen bevatten. De rechtbank is van oordeel dat knipresten ook onder het begrip hennep vallen.
De hennep is aangetroffen in de diepvries van verdachte en op een droogrek. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij die hennep van de eigenaar of eigenaren van de kwekerij heeft gekregen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van medeplegen.
Nu verdachte de feiten 1 subsidiair en 2 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2017, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017231455 d.d. 6 juli 2018, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
een of meer (onbekend gebleven) personen in de periode 1 december 2016 tot en met 22 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een woning, gelegen aan de [adres 2] , een hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten (van het geslacht Cannabis) en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 december 2016 tot en met 22 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die (onbekend gebleven) persoon/personen voornoemde woning voor de teelt/het kweken en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennepplanten ter beschikking te stellen, diverse werkzaamheden in en rond te kwekerij te verrichten zoals opruimen en betalingen te verrichten ten behoeve van de exploitatie van die kwekerij;
2.
hij op 23 november 2017 te Oranje, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 600 gram hennep,
zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B
van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair en 2 wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en
- twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf en daarmee te volstaan. Verdachte is na het plegen van de feiten niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen voor Opiumwetdelicten. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ligt dan ook niet in de rede.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwet delicten, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode ruimtes van de door hem gehuurde boerderij ter beschikking gesteld aan anderen. Deze personen konden in die ruimten een hennep-kwekerij inrichten. Naar aanleiding van de aangetroffen ruimten, materialen en de op het land gestorte hoeveelheid potgrond heeft de politie berekend dat het om grote hoeveelheid planten ging namelijk ongeveer 3000 stuks.
Uit de verklaringen van verdachte kan worden afgeleid dat er vier oogsten zijn gerealiseerd. Bij de eerste en de vierde oogst heeft verdachte meegeholpen om de kwekerij te ontmantelen omdat men een inval van de politie vreesde.
De energiecontracten stonden op naam van verdachte en verdachte heeft gelden van de eigenaar of eigenaren van de kwekerij ontvangen om de energiebetalingen te kunnen verrichten. Voorts ontving verdachte omvangrijke bedragen voor het ter beschikking stellen van de ruimten.
Verdachte heeft door ruimten ter beschikking te stellen bijgedragen aan het in stand houden van de handel in softdrugs. Verdachte kan worden verweten dat hij er niet voor heeft gekozen om de eigenaar van de woning in kennis te stellen dat personen voornemens waren een hennepkwekerij in de woning te starten.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, de tijd die is verstreken tussen de bewezen verklaarde feiten en de behandeling van de zaak op de terechtzitting is het opleggen van een taakstraf passend en geboden. Ook acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats nu niet valt uit te sluiten dat het geldelijk gewin bij verdachte een rol heeft gespeeld bij het instemmen om ruimten voor de hennepkwekerij ter beschikking te stellen.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en ziet geen aanleiding om van die eis af te wijken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2020.
Mr. Wolfert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.